Kerstavondromantiek?
Kerstavond (Jesaja 8:23b-9:7, Psalmen 96, Titus 2:11-14 en Lucas 2:1-20)
‘Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door helder licht beschenen’ (Jesaja 9:1). Al te gemakkelijk is het om op Kerstavond deze regels te verbinden met hartje winter en de donkere winteravond, en het oergevoel dat komt met de viering van de zonnewende. Er komen andere tijden! Het donker gaat wijken en het licht is bezig door te breken.
Al te gemakkelijk om een verband te ervaren met het warme, wollige gevoel van kaarsjes die twinkelen in het donker en de kerstboom die in volle glorie zijn licht laat schijnen. De schittering, helder en van veraf te zien, brengt vreugde en nodigt uit tot lofprijzing. En dat is natuurlijk waar mensen voor komen op Kerstavond. Een baby omstraald met goddelijke welwillendheid, herders die zich warmen bij een kampvuur en engelen die uit volle borst het gloria inzetten.
Verwijzingen naar het einde
Het kan een beetje een domper zijn om je te realiseren dat nergens in het kerstverhaal aan deze Jesajatekst gerefereerd wordt. Matteüs (4:13-16) citeert de tekst, niet in verband met Jezus’ geboorte, maar met het begin van zijn verkondiging. De donkerte die opgeroepen wordt rond de ‘stal’ door deze tekst naast het geboorteverhaal uit Lucas te lezen, is een verbinding die door geen van de nieuwtestamentische schrijvers ooit wordt gelegd.
En misschien is dat dan meteen het moment om een andere romantische notie aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het Griekse woord kataluma, traditioneel vertaald met ‘herberg’ of ‘stal’ in Lucas 2:7 en in de NBV beter vertaald met ‘nachtverblijf’, komt in het Nieuwe Testament slechts drie keer voor, twee keer in Lucas en één keer in Marcus. In Lucas 22:11 en Marcus 14:4 verwijst het naar de bovenkamer waar Jezus en zijn leerlingen het Laatste Avondmaal zullen vieren. Voor wie weet hoe het verhaal van dit kind zich verder zal gaan ontvouwen, is het een moeilijk te missen verband. Het verhaal zal eindigen met een lam dat ter slachting wordt geleid, met brood dat gebroken wordt, met een samenkomst aan het begin van de nacht waarin het kwaad de vrije loop zal hebben.
Geen plaats voor deze mens
Terecht hebben de samenstellers van het leesrooster Jesaja en Lucas hier naast elkaar gezet. Niet omdat het zo gezellig is in de stal, en zo knus met de kou en het donker buiten. Maar omdat het duister van de diepe doodsnacht die dit kind te wachten staat, zijn schaduw reeds vooruitwerpt. Gebroken zal het worden, het juk op de schouder, de zweep erover, het zit er allemaal aan te komen. Het kind wordt in linnen doeken gewikkeld (Lucas 2:7), en opnieuw kunnen we daarin een verwijzing horen naar andere doeken waarin het later gewikkeld zal worden, na de dood.
Geen ruimte voor deze mens, niet aan het begin en niet aan het eind van het verhaal. Even breekt het licht door, waar brood gebroken wordt en wijn gedeeld in een ruime kataluma, in een bovenkamer die gastvrij beschikbaar wordt gesteld, maar dan valt de nacht en wordt deze mens opnieuw buiten gezet. Aan het begin en aan het einde van juist dit Evangelie volgens Lucas, waar gastvrijheid, gemeenschap, erbij betrokken worden en je uitgenodigd weten zo belangrijk zijn, is er geen plaats voor deze mens die God liefheeft.
Realpolitik…
Wanneer Jesaja zo’n tweehonderdvijftig jaar eerder het prachtige gedicht in hoofdstuk negen opschrijft, heeft hij iets anders in gedachten dan het verhaal van een kindje in een kribbe. Dat verband wordt later pas gelegd, nadat het Nieuwe Testament vorm heeft gekregen. Jesaja schrijft tegen de achtergrond van oorlog en onderdrukkers, van zijn land en volk als speelbal van de wereldpolitiek van zijn tijd. Van momenten waarop even het licht doorbreekt, als er een goede koning is – Hizkia, Josia – met daaromheen tijden waar realpolitik en leiders die het op een akkoordje gooien met onderdrukkende regimes aan de orde van de dag zijn. Wie de tekst begint te lezen vanaf 8:21 of zelfs eerder, krijgt meer zicht op de context waarin dit gedicht en deze belofte staan. Het is een harde wereld waarin Jesaja deze woorden schrijft, een wereld waar lijden, onrecht en onderdrukking aan de orde van de dag zijn.
Dezelfde wereld waarin het Christuskind het licht ziet, en dezelfde wereld waarin vandaag, in deze nacht van twinkelende kerstbomen en kaarslicht, kinderen worden geboren voor wie geen plaats is, omdat degenen die aan de macht zijn andere prioriteiten hebben dan hun geloof in God en zijn geboden en het brengen van gerechtigheid en vrede. In Syrië, Gaza, de Westelijke Jordaanoever, het land van Zebulon en Naftali, stampen nog steeds soldatenlaarzen en worden mantels nog steeds in bloed gewenteld. En niet alleen daar.
… of vredespolitiek?
Mag er op Kerstavond politiek gepreekt worden? Wie Paulus’ woorden in de brief aan Titus serieus wil nemen, zal niet anders kunnen. Van wie genade ontvangt, wordt een antwoord verwacht. Wie het licht ziet in de nacht, wordt gevraagd drager te worden van dat licht, ervan te getuigen en het te helpen zich te verspreiden.
Het evangelie, Jesaja, de psalm en Paulus zijn het eens: waar God zich laat zien, worden mensen tot actie geroepen. Wordt de politiek niet langer bepaald door machtswellust en zelfbehoud, maar door één kind voor wie geen plaats is, één mens die ten onder gaat. Die bepalen de agenda van de koning, de leider, de God die werkelijk Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader en Vredevorst genoemd kan worden. Politiek die erop vertrouwt dat liefde sterker is dan de doodsmachten, en dat haat het nooit zal kunnen winnen van hen die vrede in hun hart hebben.
Deze exegese is opgesteld door Anneke Oppewal.