Kijken met de ogen van de Eeuwige
1e zondag van de herfst (Jona 3,10–4,11, Psalm 145,1-12, Filippenzen 1,21-27 en Matteüs 20,1-16)

Jona en Matteüs vertellen over de ergerniswekkende goedheid van God. De God van Jona en de landheer van Matteüs zijn uitermate ruimhartig, wat verkeerd valt bij de profeet en bij de arbeiders van het eerste uur. Je kunt die ergernis zelf meevoelen met Jona en de arbeiders. Maar kun je dezelfde situatie ook bezien alsof je een Nineviet was of een werker van het laatste uur? Zou je ook met de Eeuwige en met Jezus mee kunnen kijken en het goddelijk perspectief het zwaarst kunnen laten wegen?
Om met de gelijkenis uit Matteüs te beginnen: de ‘werkers van het eerste uur’ kunnen op veel bijval rekenen, zo stel ik vast als ik het verhaal in allerlei verschillende groepen vertel. ‘Ik zou het ook gemeen vinden als mensen die veel minder moeite hebben hoeven doen dan ik, toch evenveel uitbetaald kregen.’ Dat is het perspectief van de harde werkers. Ze zouden tevreden zijn geweest als de anderen minder hadden gekregen.
Menswaardig bestaan
Maar let wel: het gaat in het verhaal over dagloners en over een standaard dagloon. Het gaat niet over mensen die een zakcentje bij sprokkelen: als ze een dag werk missen, is er letterlijk geen brood op de plank. Dat is het tweede perspectief: de mensen die al die uren niet hadden gewerkt, hadden niet gezellig staan chillen op de markt. Ze hebben op werk staan wachten met het vooruitzicht dat ze met lege handen zouden thuiskomen. De werkers van het eerste uur moesten misschien hard sjouwen, maar ze hadden het comfort van de zekerheid dat ze die avond te eten zouden hebben.
Als je mag kiezen: de stress van werkloosheid in een wereld zonder sociale zekerheid, of de moeite van de arbeid onder de hete zon – dan ga je werken! Natuurlijk waren ze ook dankbaar geweest voor een kwart denarie; maar daarmee hadden ze de honger van hun kinderen nauwelijks kunnen stillen.
Het derde en beslissende perspectief is dat van de landheer die in de gelijkenis de blik van de Eeuwige verbeeldt. Die gunt simpelweg iedereen een menswaardig bestaan. Hij betaalt niet naar prestatie of productie. Hij ziet de mensen zoals de meesten van ons naar hun kinderen kijken: ze zijn verschillend en presteren verschillend, maar ze zijn je allemaal even lief en je gunt ze allemaal hetzelfde geluk.
Tekortgedaan?
Dat geldt ook voor de God van Jona. Nineve was de hoofdstad van het Assyrische rijk, dat bij de kleine buurstaatjes berucht was vanwege militaire agressie, wreedheid en roofzucht. Jona representeert als vanzelf de slachtoffers en ziet de Ninevieten als daders die hij vanuit de grond van zijn hart de ondergang toewenst. Maar voor de Eeuwige zijn de Ninevieten ‘mensendie het verschil tussen hun linker- en rechterhand niet kennen’ (ze weten nu eenmaal niet beter) en er is bovendien goddelijke compassie voor ‘al die dieren’. Jona wordt uitgenodigd om uit zijn slachtofferperspectief te komen, zoals de arbeiders in de parabel worden opgeroepen om uit hun tekortgedaanheid te stappen. Vanuit een hemels perspectief maken ook die gehate of geminachte anderen deel uit van de kostbare kring van de levenden.
Jona erkent dat God genadig is en liefdevol, maar in zijn mond is dat een aanklacht. Het is belangrijk dat we ons dat boze perspectief heel bewust eigen maken voordat we het goddelijke perspectief gaan uitproberen. Misschien zou je de hoorders moeten uitnodigen om bij de wisseling van perspectief even op te staan en opnieuw, liefst op een andere plek, te gaan zitten. Op hun vertrouwde zitplaats mogen ze horen dat er begrip is voor hun verontwaardiging over Gods genade voor anderen (‘Ik hoef niet naar de hemel als Adolf Hitler daar ook welkom is’). Maar dan gaan ze verzitten om op een andere stoel het hemelse perspectief, vol genade ook voor de onbeminde ander, aan te horen.
Overigens is het ook goed om te bedenken dat wijzelf zomaar de Ninevieten zouden kunnen zijn in de ogen van mensen in onze voormalige koloniën, of mensen in gebieden waarvan de rijkdommen steevast onze kant op vloeien. In dat geval neemt de God van Jona ons in bescherming door ons voor te stellen als onnozelaars: mensen die het verschil tussen hun linker- en rechterhand niet kennen. Om bij die God te schuilen, moet je dan wel radicaal afstand doen van elk westers of Hollands superioriteitsgevoel.
Scheidingmakend denken
Nog even terug naar de gelijkenis. ‘Ben je jaloers omdat ik goed ben?’ vraagt de heer aan de werkers van het eerste uur. Letterlijk staat daar: ‘Is je oog kwaad (Gr.: ponèros) omdat ik goed (Gr.: agathos) ben?’ (20,15). Die directe tegenstelling van goed en kwaad is van belang. Het is een oeroud gegeven dat juist het goede kwaad bloed zet bij degene die er ‘van buitenaf’ naar kijkt. Kaïn is in Genesis 4 degene die Gods gunstige reactie op het offer van zijn broer ziet en zich buiten die goede relatie voelt staan. Hij neemt een perspectief in dat hemzelf uitsluit van Gods goedheid voor de ander. De Eeuwige waarschuwt hem om niet op die manier te kijken, om niet te denken: ‘O, dus hij wel en ik niet.’ Dat is de scheidingmakende denkvorm waar volgens Genesis alle geweld van de wereld op teruggaat.
Royale en radicale inclusiviteit vergt van ons dat we ons de blik van de Eeuwige eigen maken. Dat zal nooit helemaal lukken. Het blijft levenslang oefenen.
Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.