Laatste verdrukkingen om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn
Bij Kolossenzen 1,24-2,5
‘In mijn vlees’ (1,24) wijst op de band van Paulus met de ‘vleesgeworden’ Christus. Wat houdt die band in? Christus heeft de scheiding tussen God en de mens tot het uiterste toe volvoerd, namelijk tot het punt dat resulteerde in het (opnieuw) aangaan van de verbinding met de Vader, waarop Jezus spreekt: ‘Het is volbracht’ (Joh. 19,30, van teleoo = ‘voleindigen, volbrengen’). Het volmaakte bestaan is een bestaan van de mens in verbinding met de Vader. De zekerheid daarvan ligt besloten in de weg van de vleeswording die Jezus is gegaan. Deze zekerheid is tot aan zijn opstanding nog verhuld, verborgen, gebleven en wordt na zijn opstanding en bij zijn wederkomst aan allen door het geloof in Hem ten volle geopenbaard.
De NBV vertaalt en tèi sarki mou met ‘in mijn lichaam’ (1,24), maar dat is niet hetzelfde als ‘in mijn vlees’. Het lichaam (Gr.: to sooma) duidt in hetzelfde vers op de eenheid van de ekklèsia (= gemeente, kerk) van Christus, waarin zij tot voorbij het punt gaat dat God en mens gescheiden waren en weer verbonden worden. Zolang de ekklèsia met Christus onderweg is, zal zij als zijn lichaam de laatste verdrukkingen ondergaan, totdat hetgeen verborgen was onthuld zal worden en de eenheid met God de Vader geopenbaard zal worden.
De rijkdom van de heerlijkheid van Gods geheimenis: Christus
In 1,25-26 doet Paulus een boekje open over wat tot nu toe verborgen was. Het Griekse woord dat centraal staat is mysterion, dat het beste met ‘geheimenis’ kan worden vertaald. Paulus is tot de onthulling van het geheimenis gelegitimeerd als dienaar (diakonos) van de kerk overeenkomstig de taak ‘die God mij gegeven heeft om het Woord van God voor u te vervullen’ (1,25). Het ‘nu’ dat hij hierop laat volgen, betekent dat het moment van deze vervulling is aangebroken. Wat voor generaties verborgen is gebleven, wordt nu geopenbaard aan zijn heiligen (1,26).
Als we willen weten wie hij bedoelt met deze heiligen, dan moeten we ons herinneren dat hij sprak over de kerk die in eenheid met Christus leefde in de periode dat het Woord van God verborgen aanwezig was, als ‘zijn’ lichaam. Nu het Woord van God onthuld is, zijn het de leden van dezelfde kerk – die als zijn lichaam in het vlees van haar dienaar Paulus de laatste ontbrekende verdrukkingen hebben toegevoegd gekregen – aan wie als ‘zijn’ heiligen het geheimenis van Gods Woord ten volle wordt geopenbaard. Aan hen aan wie God het mysterion geopenbaard heeft, maakt Hij ook bekend hoe groot de rijkdom is van de heerlijkheid (Gr.: to ploutos tès doxès) daarvan. De rijkdom van die heerlijkheid, die Christus is, strekt zich uit tot de (heiden)volkeren (1,27). Door die rijkdom in Christus heeft ieder mens de hoop dat hij diezelfde volmaaktheid zal bereiken (Gr.: paristèmi, letterlijk: ‘gaan staan bij’), waarnaar eeuwen en generaties lang mensen onderweg zijn geweest. De woorden van Jezus aan het kruis (tetelestai = ‘Het is volbracht’, Joh. 19,30) zijn door de openbaarmaking van het geheimenis aan zijn heiligen binnen bereik van de volken gebracht. Ieder mens kan nu door de verkondiging van zijn heiligen deel krijgen aan het geheimenis, dat is Christus, en dezelfde toestand van volmaaktheid (Gr.: teleion) in Christus bereiken (1,28).
Paulus doelt op dit tot stand brengen van volmaaktheid voor ieder mens al in vers 22, waar hij hetzelfde Griekse werkwoord (paristèmi) gebruikt om aan te geven dat de heiligheid van de kerk die in Christus ‘tot stand is gebracht’, in Christus de volmaaktheid van iedereen ‘tot stand zal brengen’ (1,28).
De rijkdom van het volledige inzicht van Gods geheimenis: Christus
Ging het in Kolossenzen 1,24-29 om de rijkdom van de heerlijkheid van Gods mysterion, dat is Christus, die ‘ieder mens’ (panta anthroopon, 1,28) betrof, vanaf de eerste verzen van het volgende hoofdstuk betreft die rijkdom het ‘volledige inzicht’ (plèroforia) tot kennis van datzelfde geheimenis van God. In dit woord ‘volledig’ (Gr.: plèro-oo, ‘volmaken’ of ‘aanvullen’) komen we hetzelfde werkwoord tegen dat Paulus gebruikt in 1,25 om aan te geven hoe hij als dienaar van de kerk de gemeente van Kolosse ‘vervult’ of ‘vol maakt’ met de onthulling van het geheimenis door de verkondiging van Gods Woord. Hij doet dit door het lichaam, dat is de gemeente, in zijn vlees ‘aan te vullen’ met de verdrukking van de Christus (1,24). Om de rijkdom van het geheimenis door de verkondiging ‘in al haar volheid’ voor iedereen te ontsluiten, moet blijkbaar eerst de gemeente ‘volledig’ lichaam van Christus gemaakt worden. Waar het werkwoord ‘volmaken’ ons op wijst is dat iemand als Paulus nodig is om een ontbrekend element aan de gemeente toe te voegen, waardoor de volheid kan worden verkregen die nodig is om de rijkdom van Gods mysterion voor iedereen te openbaren.
In het nieuwe hoofdstuk doet hij dat ‘aanvullen’ opnieuw, door de gemeente de kennis te geven van zijn harde zwoegen. Velen in de gemeente hebben namelijk Paulus persoonlijk nog nooit gezien. Door zijn grote strijd niet onvermeld te laten, hoopt Paulus de ontbrekende kennis in de gemeente aan te vullen, teneinde het inzicht omtrent de kennis van Gods geheimenis volledig te maken. In Christus zijn weliswaar alle schatten van wijsheid en kennis verborgen. Maar de kennis omtrent de strijd die Paulus heeft geleverd is onontbeerlijk om tot het volledige inzicht te geraken van de kennis in Christus.
In eenheid met Christus bewaart de kerk eeuwenlang Gods verborgen geheimenis. Maar het aanvullende dat zij nodig heeft om dat geheimenis aan allen in haar volheid te openbaren en het volledige inzicht daarin te krijgen, heeft zij van haar dienaar Paulus verkregen.