Maan
maanziekte
De maan fascineert ons. Haar schijnsel aan het donkere firmament ontroert mensen en maakt menigeen stil. Haar licht wakkert de hartstocht aan en roept de verwondering op. In die zin spreekt zij een taal die haar letterlijke positie ver overstijgt. Zelfs zien we vandaag (weer) spirituele uitingen waarin de maan tot op zekere hoogte religieus wordt geduid. En bekend zijn de verhalen over de invloed van de volle maan op het ontkiemend gewas en de naar verhouding vele geboorten bij volle maan.
Hoe lag dat in Israël en omgeving? Veel sterker nog dan wij, zo zullen we zien, schreven zij bijzondere betekenis aan de maan toe. Wat we verderop over de zon te berde brengen is voor een deel ook op de maan van toepassing, en andersom, zodat we voor een vollediger beeld van de maan naar die beschrijving verwijzen.
Grondtekst
Het algemene woord in het Oude Testament voor maan luidt jareach, dat 70x verschijnt, op een paar teksten na steeds in combinatie met het andere licht, de zon (en de sterren). Zon en maan zijn bij wijze van spreken zussen, de eerste de grote en de tweede de kleine zus. Het Hebreeuwse (en Aramese) woord voor maand is verwant met dat voor maan: jèrach (Ex. 2; Zach. 11:8 enz.). Maar er is niet alleen een filologische verwantschap tussen deze twee, ook een inhoudelijke: de omloop van de maan vormt de basis voor de duur van de maand. Dit verband komt eveneens tot uitdrukking in het veelvuldig (ca. 280x) voorkomende woord chodèsj, dat zowel ‘nieuwe maan’ als ‘maand’ kan betekenen. Het verwijst niet zozeer naar het lichtaspect, maar meer naar het tijdsaspect en in die zin correspondeert het vooral met het zojuist genoemde jèrach. De nieuwe maan is de dag waarop de nieuwe maan zichtbaar wordt. Verder is er het begrip levanah, ‘maan’ of ‘volle maan’, letterlijk ‘witte vrouw’ (een afleiding van lavan, ‘wit’): Jesaja 24:23; 30:26; Hooglied 6:10. Het Oude Testament kent nog een ander woord voor ‘volle maan’: kèsè’, alleen in Psalm 81:4 en Spreuken 7:20.
Het Nieuwe Testament heeft selènè (9x), ‘maan’, waarvan de meerderheid staat in eschatologisch-apocalyptische teksten (Mat. 24:19; Mar. 13:24; Luc. 21:25; Hand. 2:20 = Joël 2:31; Op. 8:12;; 12:1; 21:23). Eenmaal vinden we neomènia, ‘nieuwe maan’ (Kol. 2:16; vgl. Barnabas 2:5; 15:8).
Letterlijk en concreet
a.Net als de zon markeert de maan de tijd, zij is de kleinste van de twee grote ‘lampen’ aan het firmament (Gen. 1:14-18). De tijdsaanduiding maand is naar haar genoemd en zij straalt op gezette tijden en markeert de feesten (Sir. 43:68). Volgens de joodse traditie liet men na de verklaring van het Sanhedrin ‘de nieuwe maan is gewijd’ vuursignalen vanaf de Olijfberg uitgaan. Zo kon iedereen weten wanneer de nieuwe maan aanbrak. Van oudsher wordt de eerste dag van elke maanmaand als een gewichtig moment beleefd. Deze dag gaat gepaard met het brengen van offers en met andere liturgische vormen (Num. 28:11-15; Jes. 1:13-14). Deze dag wordt in één adem met de sabbat genoemd en geldt als de dag bij uitstek om de profeet te raadplegen (2 Kon. 4:23; Kol. 2:16). In latere tijd wordt het feest van de nieuwe maan voornamelijk in de zevende maand gevierd (Lev. 23:24-25).
b.Het scheppingsverhaal maakt het onomwonden duidelijk: de maan is schepping van God: ‘En God maakte de beide grote lichten (‘orot), het grootste tot heerschappij over de dag en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht’ (Gen. 1:16). Daarmee zegt de auteur: de maan is geen god! Als reactie op en polemiek tegen de telkens weer opdoemende behoefte de maan te vereren, zoals dat in de bijbelse tijd onder de volken rondom Israël gebruikelijk is. Van de maan gaat bijzondere aantrekkingskracht uit: zij groeit en vermindert, zij beweegt, zij lééft. Dit hemellichaam heeft God gemaakt met het doel dienstbaar aan alle leven op aarde te zijn (Brief van Jer. 59). Zelfs bevordert de maan de groei van de gewassen en rijping van de vruchten (Deut. 33:14), een gedachte die tot op de dag van vandaag wereldwijd verspreid is. Als Schepper van dit nachtlicht kan God er ook over beschikken. Hij staat boven de maan. Hij kan haar doen stilstaan (Joz. 10:12; vgl. Hab. 3:11) en haar licht doen verflauwen of versterken, aldus de profeten. In dit goddelijk ‘spelen’ met het geschapene heeft Israël signalen en tekenen gezien. Het gegeven dat God zeggenschap heeft over de maan, geeft ook weer aan dat haar geen verering toekomt (Deut. 4:19; 17:3). Alle eer van al het geschapene komt de Schepper ervan toe, de Heer (Ps. 8:4; 136:9).
Beeldspraak en symboliek
a.De maan met haar zichtbare veranderingen heeft de mens in de Oudheid tot verwondering en ontzag gebracht. Anders dan de omliggende volken, heeft Israël die verwondering en dat ontzag niet omgezet tot verering van de maan, maar tot lofprijzing van de Schepper ervan. Geen maancultus dus in Israël, wel ontzag voor de Schepper, wiens grootheid ook in dit licht zichtbaar is. Zo verwijst de maan naar de grootheid van de Heer (Ps. 8:4; Sir. 43:6-8). Samen met andere hemellichamen wordt zij, alsof zij een persoon is, opgeroepen Hem te prijzen (Ps. 148:3; vgl. Azarja 62). Dat wil zeggen, hun functioneren zoals ze bedoeld zijn, namelijk licht geven, vormt als het ware een loflied.
b.Met al haar veranderingen vormt de maan toch een constante aan het nachtelijk firmament. Aldus symboliseert zij duurzaamheid en zekerheid. De psalmdichters verbinden deze symboliek met het Davidische koningschap en dat in eschatologisch perspectief: ‘uiteindelijk’ zal de heerschappij van David over Israël, die het kenmerk van vrede en gerechtigheid draagt, blijvend zijn (Ps. 72:5; 89:38). De profeten zien de maan als symbool van de bestendigheid en betrouwbaarheid van de relatie tussen de Heer en zijn volk (Jer. 31:35-37).
c.De vermindering of verdwijning van het maanlicht beeldt op poëtische wijze uit wat de wereld zal overkomen, met name in de eindtijd. De verduisterde en bloedrode maan staat voor oordeel, weergaloze crisis en luidt het einde van het oude bestaan in (Jes. 13:10; Ez. 32:7; Joël 2:10, 31[3:4]; Mar. 13:24; Op. 8:12; vgl. Henoch 72-82). Die teksten herinneren aan de plagen van Egypte. In wezen duiden verduisterde hemellichamen de tijd van voor de schepping, de chaos aan. Voor de nieuwe wereld aanbreekt, wordt de oude ontluisterd. In die nieuwe tijd zijn zon en maan niet meer nodig, omdat Godzelf het nodige licht verschaft (Jes. 60:19; Op. 21:23). Dat wil zeggen, dat de mens God zelf als Licht kan verdragen.
De verduistering van de hemellichamen in Prediker 12:1 wijst overigens niet op het goddelijke oordeel, maar op een gure, regenachtige tijd waarin zij onzichtbaar zijn. Zij zijn beeld van de moeitevolle ouderdom, een reëel beeld dat de mens moet aansporen vóór die ouder-domsperiode écht te leven. De Talmoed bevestigt deze uitleg door de verschijnselen te vergelijken met lichaamsdelen: zon en voorhoofd, licht en neus, maan en ziel, sterren en wangen, wolken na de regen en licht van ogen dat na huilen verdwijnt. Zoals deze hemelse verschijnselen verzwakken bij donker weer, zo verschrompelen de lichaamsdelen van de ouder wordende mens.
d.In de Oudheid gelooft men dat van de maan schadelijke straling, die waanzin teweegbrengt, kan uitgaan. Tegen deze achtergrond mogen we het gezang ‘De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts’ van de psalmdichter verstaan (121:6). In de nacht worden de kwade krachten wakker. Hier ligt vermoedelijk een verband met de nieuwtestamentische verhalen over de mensen die lijden aan maanziekte (Mat. 4:24; 17:15), een ziekte met hysterie en epileptische aanvallen die men toeschreef aan demonie. De helende kracht van Jezus die zich in deze zieken manifesteert laat ook dit zien: we hoeven niet bang te zijn voor de goden van de nacht, nu de levende God zich in Christus in ons midden heeft begeven. Zulke genezingen zeggen meer dan er staat. Zij overstijgen de letterlijke betekenis.
e.Voor dichters is de maan een bemind onderwerp in vergelijkingen. Zo vergelijkt Hooglied 6:10 het meisje in de bloei van haar leven met de blanke maan. In de joodse traditie worden bijbelse figuren meer dan eens vergeleken met de zon en maan. Esau staat voor de zon en Jakob voor de maan: zoals zon alleen heerst op de dag, zo heeft Esau alleen deel aan deze wereld; daarentegen is de maan zowel op de dag als in de nacht zichtbaar, wat aangeeft dat Jakob deel heeft aan deze en de komende wereld (Midrasj Rabbah, Gen. VI,3). Ester vertegenwoordigt de maan, omdat zij het licht bracht in de donkerte van de nacht (Midrasj Rabbah, Ex. XV,6).
In de vroegchristelijke traditie worden de zon en maan ook tegenover elkaar gezet: de maan is symbool van het jodendom (de wet); de zon is symbool van het christendom (Christus). Overigens een niet ongevaarlijke tegenstelling! Ook zien we dat in relatie tot Christus, de zon, de kerk zich ziet als de maan.
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 8; 72; 81; 89; 104; 121; 136; 148; Gezang 10; 13; 38; 115; 152; 263; 264; 274; 281; 391; 400:4; 460:5; BijbelI: 77; Hoop: 99; Land: 23; 54; Zingend IV: 2; VI: 20; 23; 76; Zleven: 20; 44.
b.Poëzie:
Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 97: ‘Zon en maan’. Judith Herzberg,27 liefdesliedjes, Amsterdam 19867, blz. 39: ‘Als ik een koning was…’. Lucebert, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974, blz. 237: ‘maan’. Sonja Prins, Vrijheid om te zijn, Amsterdam 1979, blz. 22: ‘maan’. A. Roland Holst, Voorlopig, Amsterdam 19762, blz. 64: ‘Ontmoeting’; 74: ‘Onder de maan’; 75: ‘Maannacht’; 76: ‘Reddeloos.
c.Verwerking:
De joodse traditie kent ‘de zegening van demaan’, birkat halevonah of kiddoesj levonah. Het gebed wordt opgezegd als de maan duidelijk zichtbaar is en bij voorkeur in de openlucht. In deze teksten komen verschillende ‘theologische’ aspecten naar voren. Het loont de moeite die teksten (samen) te lezen en te bespreken. In profane liederen, vooral kinderliederen, komt het thema maan herhaaldelijk voor. Aan de hand van zulke liedjes kan men vergelijkingen maken met de maan in de bijbelse liederen. Ook kunnen we via de gedichten van Roland Holst (zie Poëzie, P-b) de betekenis van de maan te weten komen; het kan verrijkend zijn de beeldspraak in deze gedichten op te sporen en te vergelijken met die van de bijbel. Voorts biedt het woord maan diverse thema’s aan: oordeel, schepping, licht in de nacht, levensritme.
Verwijzing
De maan wordt bijna steeds samen met de ‘zon‘ genoemd en enkele malen met de ‘ster‘. Voorts verwijzen we naar ‘licht‘, ‘nacht‘ en ‘duisternis‘.