Menu

Premium

Licht

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

 

Hoeveel kaarsen zouden er dagelijks wereldwijd worden aangestoken? Ontelbaar veel. In en buiten kerken, in liturgische en profane ruimten, in groepsverband en individueel. Waar en hoe ook, mensen hopen met dit symbolische licht de duisternis te verdrijven. Duisternis in de vorm van verdriet, pijn, verlatenheid, angst en zoveel meer. Licht in de vorm van troost, genezing, geborgenheid, geluk en zoveel meer.

In de bijbel zien we hetzelfde verlangen naar en dezelfde inzet voor de aanwezigheid van licht. Hoe meer duisternis we in overdrachtelijke zin ervaren, hoe sterker de hunkering naar licht in overdrachtelijke zin. In het vervolg zullen we enkele hoofdaspecten van dat licht naar voren halen.

Grondtekst

De grondbetekenis van het Hebreeuwse ‘or luidt ‘licht’, een enkele keer wijst het op ‘vuur’ en in o.m. Psalm 119:105 staat het in parallellie met ‘lamp’ (ner). Het licht kan het daglicht of morgenlicht duiden, maar ook het maanlicht en andere lichtbrengers. We komen het woord ongeveer 125x tegen, vooral in de wijsheidsliteratuur en daarvan in het bijzonder bij Job (ruim 30x). Met ‘orah kan zowel ‘licht’ (Jes. 26:19; Ps. 139:12) als ‘inzicht’ in de zin van helderheid (Est. 8:16) worden bedoeld. Het werkwoord met dezelfde stam, ‘verlichten, lichtgeven’, verschijnt bijna 40x. Daarnaast is er nogah, ‘glans, helder schijnsel’, vooral bij de profeten (ca. 20x; Jes. 4:5; 50:10; Ez. 1:4-28 enz.); in het Aramese Daniël treffen we negah, ‘(helder) licht’ (Dan. 6:20, ochtendlicht). Verder zien we neharah, ‘lichtstraal’, in Job 3:4; vgl. het werkwoord nhr, ‘stralen’ (in Jes. 60:5; Jer. 31:12; Ps. 34:6), en het Aramese nehor, ‘licht’, dat bij God woont (Dan. 2:22).

Ook in het Nieuwe Testament treffen we dit oer-woord ‘licht’ frequent aan. Het bekendste equivalent is foos, waarvan ruim eenderde in Johannes en 1 Johannes. Andere woorden zijn feggos, alleen als het ‘schijnsel’ van de maan (Mat. 24:29; Mar. 13:24; Luc. 11:33); en footis-mos, ‘licht, schijnsel’ (2 Kor. 4:4-6). Dat licht enkele keren samen met leven (Joh. 8:12; Ps. 49:20; Job 3:16; Joh. 8:12) en waarheid (Joh. 8:12; 1 Joh. 2:8) voorkomt, geeft de verbondenheid tussen die woorden aan.

Letterlijk en concreet

a.Bij de bespreking van het woord ‘duisternis’ wezen we erop, dat Genesis 1 de basis vormt voor het bijbelse gedachtegoed over licht enduisternis. Daar is licht allereerst levenslicht, daglicht en levensnoodzakelijk licht (vs. 3-4). Dit fundamentele licht krijgt concrete hulp op de vierde dag, wanneer de lichtende hemellichamen worden geschapen: zon, maan en sterren. Let wel, het eerste licht valt niet samen met het licht van de zon, ook maan en sterren geven licht. Deze ‘lampen’ aan het hemelgewelf hebben tot doel het ritme van het dagelijkse bestaan aan te geven. De dag breekt aan als het licht wordt (Mi. 2:1; Sef. 3:5; Spr. 4:18).

b.Zon, maan en sterren brengen als het ware het basislicht naar de aarde. Niet alleen zij geven licht, ook vuur, bliksem, wolken, lampen en ogen brengen licht (Jes. 26:19; 38:26; Ps. 38:11; 78:14; 148:3; Job 36:32; Mat. 17:2). Licht is nodig om te leven. Zonder licht geen groei, geen oogst, geen duurzaam bestaan. Evenmin kan de mens zonder licht (vgl. Job 3:20; 33:20).

c.Het scheppingsverhaal toont dat het licht van God komt (vgl. Jak. 1:17). Licht maakt deel uit van de goddelijke omgeving, zo komt dat in het zogenaamde tweede scheppingsverhaal in Johannes 1 naar voren (1:7-9; vgl. 1 Tim. 6:16). Daarom ligt het voor de hand dat men in de bijbelse tradities en de latere christelijke tradities licht als symbool van liefde, goedheid, heil en geluk gaat zien.

Beeldspraak en symboliek

a.Verschillende personen dragen licht in zich, doorgaans in verbinding met een godsaanduiding: Abner, ‘(mijn) vader is een licht’; Uri, ‘mijn licht’; Uria, ‘mijn licht is de Heer’; Uriël, ‘mijn licht is God’. Hieruit blijkt al dat licht bijzonder geliefd is om het geluk van mensen in relatie tot God uit te drukken. Is God licht?

b.Telkens klinkt het in de bijbelse verhalen: Er is licht! Er komt licht! Licht zal er zijn! Ging de zon dan niet op? Jawel, maar de omstandigheden zijn soms zo beroerd voor Israël en later voor de christelijke gemeente, dat het bestaan als duister wordt ervaren. Licht fungeert dan als metafoor voor de goddelijke werkelijkheid en symboliseert hoop, geluk, heil en vrede. Er zij licht!, zingt de zanger van het scheppingslied te midden van de chaos (Gen. 1). Er zij licht!, roept de profeet tegen de tot wanhoop gedreven Joden (Jes. 9:1). Er zij licht!, schrijft Johannes in poëtische taal aan Jezus’ volgelingen die worstelen met de donkerte van het bestaan (Joh. 1). Er zij licht!, klinkt op paasmorgen na de diepe duisternis van Jezus’ lijden en sterven. Dit licht, dat tegelijk radicale verandering van situaties teweegbrengt, komt van de Eeuwige. In al die zogenaamde lichtverhalen verschijnt die andere werkelijkheid.

c.Meer dan eens duidt de bijbel God als licht aan. Niet dat God samenvalt met licht. Licht onthult en verhult God tegelijk: licht laat zien wie God is, namelijk Hij die zich laat kennen en die tegelijk verborgen blijft (vgl. Ps. 104:2): die veelzeggende dubbelheid die we vaker in de bijbel aantreffen. God is meer dan licht. Licht is een titel, een soort naam van God en wil zeggen: zó is God in zijn relatie tot Israël en de gehele mensheid. De aanduiding verwijst naar Gods hulp en bevrijding. Om de ervaring van Gods nabijheid tot uitdrukking te brengen, gebruiken de bijbelschrijvers, vooral de dichters in een liturgische context, dat oerbegrip licht (Jes. 60:1-3; Mi. 7:8; Ps. 27:1; vgl. 1 Joh. 1:5). Niet in abstracte zin, maar heel concreet en ervaarbaar. Wanneer het volk Israël is bevrijd, brengt het die ervaring van bevrijding onder woorden met ‘wij hebben het licht gezien’. Voor wie dat ervaart, gaat het licht op (Ps. 112:4). Met het beeld ‘licht van Gods aangezicht’ worden Gods barmhartigheid en genade bedoeld (Ps. 4:7). Tegen deze achtergrond moeten we de belijdenis van Johannes verstaan, dat Jezus als de gezondene van God het waarachtige licht is (1:1-8). En verderop, dat Hij het licht der wereld is (8:12; vgl. 1 Tim. 6:16). Hij brengt Gods bevrijding naar de mensenwereld. Hij roept de wereld weg uit de duisternis, dat is dood en chaos. Licht staat veelal in de context van het komen van de lichtdrager. God die komt als de redder voor zijn volk en als de rechter voor de onrechtvaardigen; sterk komt dat naar voren inde licht-duisternissymboliek van Deuterojesaja. Christus die komt in een wereld die de weg kwijt is. Indringend gebeurt dat in het geboorteverhaal van Jezus, waarin de lichtsymboliek duidelijk is verwerkt (Luc. 2:8-9, 32; Mat. 2:2,8-9; vgl. Joh. 1). En de vromen zijn onderweg naar allen die verlangen naar licht.

d.God en Israël, Christus en zijn gemeente zijn innig met elkaar verbonden. Wanneer nu God licht genoemd wordt, kan het niet anders dan dat zijn volk deel heeft aan dat licht. Hetzelfde geldt voor Christus en zijn gemeente: de laatste deelt in het licht dat in Hem op aarde is gekomen. Israël en de gemeente zijn lichtdragers, licht in de wereld, licht voor de volkeren. Ze hoeven geen licht te worden, ze zijn licht. Met andere woorden: hun manier van zijn, hun daden maken Gods bevrijding en hulp zichtbaar. Het in de mens ontstoken licht moet zich voortplanten, van licht tot licht. In het Oude Testament zijn het vooral degenen met een bijzondere roeping die het ontvangen goddelijke licht uitdragen. De dienaar van de Heer is gesteld tot een licht der volkeren (Jes. 42:6-7); hij zal de Tora en de daaruit voortkomende gerechtigheid in naam van God uitdragen. Mozes’ gelaat straalde zichtbaar na de openbaring op de Sinai (Ex. 34:29-35). Maar ook van Israël als volk gaat licht uit naar de volken (Jes. 60:3; 62:1-2; vgl. Rom. 2:19). In het Nieuwe Testament zijn het aanvankelijk de leerlingen en daarna de gehele gemeenschap die als lichtdragers gelden. Jezus typeert zijn leerlingen met de bekende woorden ‘Jullie zijn het licht der wereld’ (Mat. 5:14) en Paulus noemt de gemeente te Efeze het ‘licht in de Heer’ en ‘kinderen van het licht’ (Ef. 5:8). Door te gaan op de weg van de Tora (Gods licht) en de weg van Jezus (Gods licht) te volgen zijn gelovigen mensen van het licht. Dat wil zeggen: bevrijders, helpers, barmhartigen. Dit blijkt in het leven van alledag.

e.Wandelen in Gods licht is bewust kiezen voor Gods programma dat is opgetekend in de Tora. Jesaja spoort het volk aan om in de concrete daden en woorden het geheim van het ware leven te onthullen (2:5). Wandelen in het licht is existentieel voor vroomheid; het geeft, leidt en bewaart het leven. Aldus is wandelen in het licht de zin en het doel van de mens, waardoor vreugde en echt geluk zichtbaar worden. Dat licht van en rond God wordt tastbaar in onderricht en wijsheid (Ps. 119:130; Spr. 6:23; Pred. 2:13-14). Licht en Tora vallen goeddeels samen. Het goddelijk licht ligt opgeborgen in de woorden van de Tora. Deze woorden zijn als een lamp op donkere paden. Zij geven inzicht, vergezicht, uitzicht, brood voor onderweg. Licht, zo blijkt hier, loopt parallel aan inzicht (Deut. 5:1114). Het licht verdiept en versterkt het leven. Leven en licht staan in een onlosmakelijke relatie tot elkaar; immers, licht is keer op keer symbool voor bevrijd leven (Jes. 9:1; 58:8; Job 3:20). Elementen van de wijsheid zijn onder meer recht en waarheid. Recht en waarheid zijn innig verbonden met licht (Sef. 3:5; Ps. 37:6; 1 Joh. 2:8).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 18-19; 27; 31; 42-43; 51; 80; 103; 115; 119: 5, 10, 12, 17, 40, 49, 64; 139; Gezang 26; 109; 113; 122-124; 150; 156; 168; 171; 227; 250; 292; 327; 373; 378-380; 387; 392; 430; 447; 459; Alles IV: 30; Bijbel III: 86; Evangelie I: 12; III: 11; Gezangen: 614; 769; Gezegend: 36; 105; 281; Laat ons: 6; 16; Land: 32; Liturgie: 645; Taizé: 14-15; 19-20; 26; ZAD I; 6; 8; II: 27; Zingend I-II: 217; 225; 235-236; III: 32; IV: 37; 39; V: 2; 34; 37; 41; 76; VI: 3; 20; 23; Zlicht: 43; 51.

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 35: ‘Licht’. Hans Andreus,

Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 5: ‘Het lied van het morgenlicht’. Hans Bouma, Mens in weeren wind, Kampen 1998, blz. 39: ‘Vol licht’; 47: ‘Macht’; 59: ‘Licht’. Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 279: ‘Green pastures’; 311: ‘Kringloop’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 264: ‘Aan het licht’. J. Greshoff, Verzamelde gedichten 1907-1967, ‘s-Gravenhage 198112, blz. 316: ‘De Blinde die ziende werd’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 123: ‘Maanlicht’.

c.Verwerking:

Licht als symbool, beeld en metafoor komt zeer vaak voor. Alleen al in het Liedboek voor de Kerken treffen we het ruim vierhonderd keer aan! Dit sleutelwoord bevat tal van facetten waarvan we thema’s kunnen afleiden: hoop, nabijheid, bevrijding, uitzicht, inzicht, warmte, groei, hulp, geluk, sjalom. Daar zitten twee kanten aan. De eerste is dat wij die facetten van Godswege ontvangen en ervaren; de tweede is dat wij zelf die facetten mogen doorgeven, uitdragen in woord maar bovenal in daad. We kunnen aansluiten bij allerlei functies die licht in ons dagelijks leven vervult.

Verwijzing

Het contrastwoord bij licht is ‘duisternis‘. Voor een deel vallen ‘dag‘ en licht samen. Andere verwante woorden zijn ‘vuur‘, ‘zon‘, ‘lamp‘ en ‘bliksem‘.

 

 

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken