Menu

Premium

Lamp

kandelaar, menora, fakkel, (lampen)olie, vlaspit

Het woord kandelaar roept in onze tijd voornamelijk nostalgische gevoelens op. We verbinden het met zacht, romantisch kaarslicht en niet met het felle licht van gloeilampen en TL-buizen. De ontdekking van de elektriciteit heeft ons veel goeds gebracht, maar het gevaar dreigt dat de grens tussen licht en duisternis vervaagt en het verschil tussen dag en nacht verloren gaat. In het overdadige licht van straatlantaarns en neon-reclames verbleken de sterren en wordt het schijnsel afkomstig van kaarsen in een kandelaar niet of nauwelijks meer opgemerkt.

Wie een beetje op de hoogte is van de joodse cultuur en geschiedenis, heeft ongetwijfeld de menora, de zevenarmige kandelaar, wel eens gezien. In de joodse traditie neemt deze kandelaar een grote plaats in, zoals blijkt uit de talrijke afbeeldingen. Na de verwoesting van de tweede tempel in het jaar 70 van onze jaartelling, groeide de menora uit tot een symbool van licht te midden van de duisternis. Hij vormt zelfs het wapenschild van de staat Israël. Ook kent het jodendom kandelaars met acht lichtpunten. Volgens de legende ontstond deze achtarmige menora naar aanleiding van de gebeurtenissen in 167 v.Chr. Toen bevrijdde een groep joodse onafhankelijkheidsstrijders na een heftige strijd de tempel van afgoderij. Bij deze gelegenheid zou een wonder gebeurd zijn. Een van de eerste dingen die men deed, was het aansteken van de zevenarmige kandelaar. Maar er was slechts olie beschikbaar voor één dag, terwijl men acht dagen nodig had om nieuwe olie te bereiden. Door goddelijke bemoeienis bleef de kandelaar precies acht dagen branden, totdat er verse olie was. Uit die bevrijdingsstrijd is het Chanoekafeest (inwijdingsfeest van de tempel) ontstaan, dat de Joden vanaf 25 Kislev acht dagen vieren. Tijdens dit feest branden de lichten van de achtarmige kandelaar als symbool van de triomf over de duisternis.

Ook het christendom kent tal van voorbeelden waarin het ontsteken van licht diepe verlangens en ervaringen symboliseert. Vooral in de liturgie van de rooms-katholieke en oosters-ortho-doxe tradities. De laatste decennia neemt die symboliek over de volle breedte van het christendom toe, en zelfs daarbuiten.

Grondtekst

Het woord ner, ‘lamp’, verschijnt 44x in het Oude Testament, waarvan ruim eenderde in Exodus, Leviticus en Numeri. Bij deze lamp, in zijn eenvoudigste uitvoering, moeten we denken aan een soort schaaltje met een gleuf of tuit en daarin een pit. Deze pit draaide men wel van vlasvezels, een pisjtah genoemd (Jes.42:3; 43:17). In enkele poëtische teksten staat ner in parallelle verhouding met ‘or, ‘licht’ (Ps. 119:105; Job 18:6; 29:3; Spr. 6:23; 13:9). Het licht kan de functie van een lamp hebben, de lamp verspreidt licht (vgl. Jer. 25:10). Licht en lamp vallen in het woord ma’or samen bij de betekenis van aangestoken licht (Ex. 25:6; 27:20; 35:8,14,28;39:27; Lev. 24:2; Num. 4:9, 16). Een ander woord voor lamp is het gelijkende nier, dat steeds betrekking heeft op David of de Davidische dynastie: 1 Koningen 11:36; 15:4; 2 Koningen 8:19; 2 Kronieken 21:7 (Spr. 21:4 is onzeker). Voor de kandelaar, in ouderevertalingen ook wel luchter genoemd, gebruikt het Hebreeuws het woord menorah. We treffen het woord ruim 31x aan, veelal samen met lamp, en daarvan komt de helft voor in Exodus (7x in hoofdstuk 25) in de gedeelten over de inrichting van de ontmoetingstent. Behalve in 2 Koningen 4:10, waar het gaat over de lamp op Elia’s logeerkamer, betreft het steeds een cultische context. Het Aramese equivalent luidt nèvrJesjah, alleen in Daniël 5:5 en betreft de lampenstandaard in het paleis van Belsassar. De goellah is een schaal of bekken, ook wel als olielamp gebruikt. Zo in Prediker 12:6, waar we lezen dat de gouden lamp aan een zilveren koord (chèvèl) hangt. Het woord ‘fakkel’ heet in het Hebreeuws lappied, vooral bekend door de Richterenverhalen, overwegend in het meervoud (Gen. 15:17; Richt. 7:16,20; 15:4-5; Jes. 61:1; Ez. 1:13; Nah. 2:5[4]; Zach. 12:6; Dan. 10:6; in Ex. 20:18 en Job 12:5 betekent het ‘bliksem’). Lampen brandden op olie, sjèmèn. In de betekenis van lampenolie verschijnt dit woord in Exodus 25:6; 27:10; 35:8, 14; Numeri 4:16 en Zacharia 4:2, 12. Of de ‘goede olie’ in de wijsheidsspreuk van de Prediker (7:1) lampenolie is, valt te betwijfelen; eerder zal hij aan heerlijk ruikende olie gedacht hebben.

In het Nieuwe Testament komt het meeste van dit gedachtegoed terug. Het woord lampas kan zowel op ‘fakkel’ (Joh. 18:3l, naast het eenmalige fanos, ‘lamp’ of ‘fakkel’; Op. 4:5; 8:10) als op ‘lamp’ (5x in Mat. 25:1-13; Hand. 20:8) doelen, hoewel niet altijd duidelijk is wanneer het ene dan wel het andere van toepassing is. Ook het 14x voorkomende lychnos wijst op de lamp en soms wellicht op de lampenstandaard, terwijl lychnia (12x, waarvan ruim de helft in Openbaring) telkens de kandelaar of standaard duidt. De elaion, slechts genoemd in de parabel van de tien meisjes, is de olie voor de lampen of fakkels (Mat. 25:1-13). Dit woordencluster staat overwegend in de context van beeldspraak en symboliek.

Letterlijk en concreet

a.De bijbelse verhalen tonen ons dat de lamp dient om licht te geven. Allereerst heeft men bij nacht licht in huis nodig. In welvarende huizen brandt de lamp de gehele nacht. De vrouw in Spreuken 31 kan zich dat permitteren; zij heeft dat te danken aan haar enorme inzet (vs. 18). In grotere ruimten staan meerdere lampen (Hand. 20:8). Het licht van de brandende lamp is soms nodig om dingen op te sporen (Sef. 1:12; Luc. 15:8). Om in het donker de weg buiten te verlichten, zijn er fakkels waarvan de top is gedompeld in olie of pek (Richt. 7:16-20; Joh. 18:3). Simson, zo vertelt de heldensage, bindt brandende fakkels aan de staarten van vossen en jaagt hen de droge korenvelden in (Richt. 15:45). Mogelijk ironiseert de auteur de gewoonte in de antieke wereld om in de lente vossen met fakkels over het zaailand te sturen met het doel ziekten in het gewas te bezweren.

b.Uitvoerig verhaalt de bijbel van de kandelaar in de cultus. De Heer draagt Mozes op de kandelaar met zijn zeven lampen te vervaardigen. Het materiaal, de vormgeving en de opstelling van de kandelaar in de ontmoetingstent worden gedetailleerd beschreven (25:31-40; 37:19:24). In de tempel van Salomo staan tien kandelaars opgesteld (1 Kon. 7:49). De priesters zijn verantwoordelijk voor het branden van de lampen. Zijzorgen voor voldoende olie, zodat de lamp de gehele nacht kan branden. Zoals de vormgeving en het materiaal van de kandelaar volmaaktheid beogen – let ook op de symboliek van de getallen zeven en tien; zie bij ‘getal’ – zo dient de olie uit olijven zuiver te zijn (Ex. 27:20-21). Verzaking van de goddelijke opdracht het licht voortdurend te laten branden, wekt de woede van God op (2 Kron. 29:7-8). Kennelijk heeft de brandende lamp een diepere betekenis.

Beeldspraak en symboliek

a.Inderdaad, de lampen in de heilige ruimte zeggen meer dan dat zij licht geven. Het licht verwijst naar de aanwezigheid van de Heer.Nu begrijpen we ook dat het laten uitgaan van de lampen een vreselijk kwaad is (2 Kron. 29:7; vgl. 1 Sam. 3:3). De vorm waarin en de grondstof waarmee Mozes de kandelaar vervaardigt en de wijze waarop hij de olie bereidt, stralen gaafheid en zuiverheid uit. De presentie van de Heilige is immers in het geding! Geen enkele afwijking is toegestaan. Vandaar ook die herhaalde opdracht in de Tora aan de priesters, de lamp brandende te houden. De kandelaar staat in de heilige ruimte in directe verbinding met de tafel met broden (Ex. 40:4,24-25; Lev. 24:1-9). Licht en brood horen samen, en in die verbondenheid brengen zij op zeer sterke wijze leven tot uitdrukking. Symbolen van leven te midden van de duisternis. Het beeldrijke visioen van Zacharia 4:1-14 staat vol symboliek, onder meer door het getal zeven en de verstrengeling van kandelaar en bomen. Volledige zekerheid over wat de twee olijfbomen met de kandelaar voorstellen hebben we niet. Vermoedelijk zijn zij metaforen voor Jeruzalem (politiek) en de tempel (cultus). De herbouwde stad en de vernieuwde tempel zullen respectievelijk leven en licht geven.

b.Voor het merendeel heeft de lamp met kandelaar in de bijbel een overdrachtelijke strekking. Zijn bijzondere betekenis blijkt al uit het feit dat enkele persoonsnamen naar ner zijn genoemd: Ner, ‘lamp’ (1 Kron. 8:33); Neri, ‘mijn lamp’ (Luc. 3:27); Abner, ‘vader van de lamp’ (1 Sam. 14:50); Neria, ‘mijn lamp is de Heer’ (Jer. 32:12). Volgens sommige bijbelonderzoekers hebben de ouders hun kinderen aldus genoemd om hen geluk en heil toe te wensen.

c.Niet alleen de naam Neria wijst op de lamp als metafoor voor de Heer. Ook David doet dat in Psalm 18:29. Hetzelfde bedoelt het begin van Psalm 27: de Heer is mijn licht (‘or). God is de grond voor alle spreken over de mens, de tempel, het koningschap en over de Tora als lamp. Waar de bijbelse mens Gods nabijheid en genade ervaart, spreekt hij van Gods lamp. Ooit heeft Job dat ervaren, maar nu omgeeft hem enkel duisternis (29:3). Alle positieve krachten en waar geluk die uitgaan van de Heer, kunnen als ‘lamp’ beschouwd worden (vgl. Spr. 20:27). Veelzeggend is de volgende tekst in een danklied dat volgens de overlevering door koning David werd uitgesproken: ‘Heer, U bent mijn lamp: Heer, die mijn duister verlicht: met U trek ik op tegen elke bende, ik spring met God over elke schans’ (2 Sam. 23:29-30).

In het roepingsvisioen van Ezechiël zien we de fakkel samen met de bliksem en brandende kolen (1:13). Zij fungeren als openbaringsverschijnselen. Genesis 15:17 verhaalt van iets dergelijks. Daar zien we bij het offer een rokende oven met een vurige fakkel als teken van de goddelijke presentie. Hij is er zonder dat Abram Hem ziet. Nabijheid en afstand vallen samen. De grootheid van de Schepper beschrijft de dichter hyperbolisch aan de hand van de geschapen krokodil, waaruit fakkels en vuur komen (Job 41:11[10]).

d.De brandende lamp symboliseert vol leven. Daarentegen geldt de flakkerende lamp als symbool van bedreigd leven en gedoofd licht als symbool van de dood. De kwijnende vlaspit staat voor het volk waaruit de glans en vitaliteit zijn verdwenen. De belofte van de Heer dat de gezonden Knecht er voor zal zorgen dat de vlaspit niet volledig uitdooft, is een enorme bemoediging voor Israël in ballingschap (Jes. 42:3; vgl. 43:17). Waar de lamp uitgaat, loopt het leven ten einde. De Prediker vergelijkt het ogenblik van het sterven met het losmaken van het zilveren koord (waaraan de lamp hangt) en het stukbreken van de lamp (12:7). Die pijnlijke boodschap van het uitdoen van de lamp en het verstillen van de molen moet Jeremia aan Juda overbrengen, vanwege Juda’s ontrouw (25:10; vgl. Op. 18:23). Het leven houdt op, verwoesting is in aantocht.

In het verlengde hiervan duidt de lamp met betrekking tot David op het Davidische koningschap. Als deze lamp brandt, dan is dit koningschap levendig en present. Het beeld lijkt te zijn ontleend aan de gedachte dat de lamp in de ontmoetingstent en tempel onafgebroken moest branden, als teken van de goddelijke tegenwoordigheid. God heeft beloofd dat de lamp van David zal branden (1 Kon. 11:36; 15:4; 2 Kon. 8:19). De gevechten van David met de Filistijnen in 2 Samuël 21:17 staan in een soortgelijk kader: de lamp van Israël mogen zij niet uitdoven. Dat wil zeggen, David moet voorkomen dat Israël ten ondergaat.

e.In de profetische literatuur verschijnt de fakkel als beeld van het oordeelsvuur. Het materieel waarmee een strijdend leger de vijand overdondert, lijkt op fakkels en bliksemschichten. In de concrete strijd van mensen en volken voltrekt zich dit oordeelsvuur (Nah. 2:5[4]; Zach. 12:6;). Het doorzoeken met lampen – het meervoud doelt op sterk licht – van Jeruzalem is in Sefanja 1:12 beeldspraak om de voorbereiding op het oordeel te beschrijven. Alle duistere daden van het volk zullen aan het licht komen.

f.Een geliefde metafoor voor de Tora is de lamp. De Tora geeft licht, uitzicht en perspectief. De woorden die God via Mozes aan Israël gaf, blijken een lamp voor onderweg te zijn (119:105; Spr. 6:23; 2 Petr. 1:19). De joodse traditie beschouwt de Tora als een menora en het laten branden ervan als Tora-studie. Tegen die achtergrond zouden we de parabel van de tien meisjes in Matteüs 25:1-13 wellicht kunnen lezen. Dit verhaal wil de lezers, die lijden onder het uitblijven van de definitieve messiaanse doorbraak, bemoedigen. Het wachten duurt al zo lang. De parabel roept op de Tora (lamp) trouw te blijven en de studie (olie) niet te verzaken. Tora en Tora-studie houden de gemeente waakzaam en bereiden de weg voor de komst van de Messias. Lucas 12:35 heeft het hier eveneens over: de brandende lamp staat voor waakzaamheid. In die richting zullen we ook de betekenis van Matteüs 5:14-16 en de parallelteksten dienen te zoeken. De brandende lamp hoort niet onder de korenmaat; hij is bestemd licht uit te stralen. De lamp stelt het oog van het lichaam voor,

g.Indrukwekkend is de plaats die de lamp, kandelaar en fakkel bij de ziener op Patmos innemen. De woorden ‘kandelaar’ en ‘licht’ worden in het laatste bijbelboek in een apocalyptische context geplaatst. Opmerkelijk is dat de Menora veranderd is: niet meer een zevenarmige gouden kandelaar, maar zeven gouden kandelaars: ‘Ik keerde mij om, om te zien wie mij had aangesproken. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaars, en tussen de kandelaars iemand als een Mensenzoon (Op. 1:12-13; vgl. 1:20; 2:1,5). In een ander verband is sprake van ‘twee kandelaars’ (Op. 11:4: een verwijzing naar Zach. 4:3,11-14). De ziener schildert de christelijke gemeente met de metafoor van de kandelaar, verbonden met de aanwezigheid van Christus (Op. 1:12-13; 2:1-5). Op een ander moment gebruikt hij het beeld voor de duiding van gezaghebbende profetische figuren uit de geschiedenis, zoals Johannes de Doper (11:4; vgl. Sir. 48:1). In Gods nieuwe schepping is geen lamp meer nodig, omdat de glorie van God en het lampenlicht van het Lam, Christus, ieder en alles verlicht (Op. 21:23; 22:5). De zeven brandende fakkels die Johannes schouwt in de hemel weerspiegelen de zeven Geesten van God, waarmee de tekst impliciet verwijst naar de zevenar-mige kandelaar in de heilige ruimte. Het laatste bijbelboek laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat het licht uiteindelijk zal zegevieren (18:23). Of beter: niet het licht, maar God zal overwinnen: ‘De stad (het nieuwe Jeruzalem) heeft het licht van zon en maan niet nodig, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en haar lamp is het Lam’ (21:23); ‘Er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht meer nodig van lamp of zon, want God de Heer zal over hen lichten, en zij zullen heersen tot in alle eeuwigheid’ (22:5).

h.Nog meer beeldspraak treffen we aan. Bijvoorbeeld de lamp van de goddeloze. Jobs vriend Bildad weet te zeggen dat de lamp van de goddeloze uitgaat (18:5-6). Job zelf heeft daar twijfels over; hij ziet vooral voorspoed van god-delozen (21:17) en vraagt zich af of er aan hun welzijn en geluk ooit wel een einde komt. De wijsheidsleraar in het Spreukenboek is de overtuiging toegedaan dat de lamp van de rechtvaardige blijft branden, terwijl die van de onrechtvaardige eens zal uitdoven (13:9; 20:20; 24:20). De eerste heeft toekomst, de tweede stellig niet. De rechtvaardigheid loont, ongerechtigheid leidt tot doem. De schoonheid van een vrouw gelijkt op de lampen die op de lampenstandaard staan te stralen (Sir. 26:17). Deze vrouw lééft en de omgeving deelt daarin.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 18; 27; 119:10, 12, 17, 40; Gezang 63; 117; 262; 359; 386; 398; 476; Alles I: 23; Eva I: 36; II: 16; 18; 44; Gezegend: 48; 49; 111; Honderd: 56; Liturgie: 613:2; Mond: 42; Taizé: 19; ZAD I: 6; 7; 8; 11; III: 26; Zingend V: 37; Zolang: 31: (= Gezangen: 799; Liturgie: 469).

b.Poëzie:

J.van Doorne, Vierregelig, Franeker 1978, blz. 29: ‘Heer, Gij vervluchtigt…’; 31: ‘De nacht was zoel en stil…’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 39: ‘Het meisje met de lampion’; 196: ‘De tien meisjes’. K.P. Kavafis, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1994, blz. 103: ‘Kandelaar’. Gabriël Smit, Gedichten, Baarn 1975, blz. 74: ‘Uitzicht’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1977, blz. 47: ‘De kaarsen brandden…’.

c.Verwerking:

Met de lamp en kandelaar komen twee hoofdthema’s naar voren: leven (de lamp is brandende) en dood (de lamp is uit). Dit zijn thema’s die dagelijks in het leven van mensen spelen. Bij de uitleg van de lamp-symboliek kunnen we verwijzen naar de functie van de kaars in de liturgie en bij cruciale gebeurtenissen.

Verwijzing

Er bestaan veel raakvlakken tussen lamp en ‘licht‘; licht en lamp zijn hier en daar zelfs synoniemen. Ook lopen er lijnen naar kernwoorden als ‘vuur‘ en ‘bliksem‘, uitingen van het goddelijke.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken