Menu

Premium

Nacht

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

avond, schemering, nachtwake, nachtgezicht

In 1951 verscheen de bundel Jacob en de Engel van de dichter J.W.F. Werumeus Buning. Daarin staan drie nachtgedichten. Het eerste begint als volgt:

Er is een nacht waarin geen mensch kan slapen: Nacht, dat het takken regent in het woud, Nacht dat men niet en niets meer overhoudt…

De beginverzen van het tweede luiden:

Er is een nacht zoo stil dat men de bloemen Half slapende de naam van God hoort noemen…

In het eerste gedicht komt nacht als storm, angst, eenzaamheid en verlatenheid naar voren. In het tweede als vrede, stilte en rust. Deze twee kanten van de metafoor nacht zijn voor ons herkenbaar. We weten er allemaal over mee te praten, nacht als crisis en nacht als vredige aanraking.

Op tal van plaatsen in de bijbel, in verhalen en poëzie, horen we over de nacht. Maar hoe? Zoals in onze taal? Of maakt de bijbel, gelet op de toenmalige kijk op de schepping, heel andere verbindingen?

Grondtekst

De oudtestamentische woorden lajil en lajlah betekenen ‘nacht’. De korte vorm komt 7x voor, met name in Jesaja (16:3; 21:11; 15:1; 30:29; Ex. 12:42; Klaagl. 2:19), en de lange vorm 224x. In de Aramese teksten van Daniël vinden we lele (2:19; 7:2,7,13; 5:30). Met ‘asjmoerah (Ps. 90:4) en ‘asjmorèt (Ex. 14:24; Richt. 7:19; 1 Sam. 11:11; Ps. 63:7; 119:148; Klaag. 2:19) geeft het Hebreeuws de nachtwake aan, een deel van de nacht tussen ongeveer zes uur ‘s avonds en zes uur ‘s morgens. In het Oude Testament treffen we 134x ‘èrèv, ‘avond, zonsondergang’ aan, waarvan ruim 40x de uitdrukking ‘ad-ha’arèv, ‘tot de avond’, met name in Leviticus en Numeri in het kader van de reinheidsvoorschriften. De stam hangt samen met een werkwoord voor ‘intreden’: de zon treedt haar woning binnen en de avond breekt aan. Discutabel is de vertaling ‘in de avondschemering’ van ben ha’arbajim, een schijnbare dualisvorm (Ex. 12:6; 16:12 enz.); Groot Nieuws heeft ‘tegen het vallen van de avond’ en Buber ‘zwischen den Abendstunden’. Letterlijk betekent het ‘tussen de avonden’, dat is waarschijnlijk de tijd tussen zonsondergang en het intreden van de duisternis. We kunnen dus evengoed spreken van ‘in de avondschemering’ of’tegen het vallen van de avond’.

Het Nieuwe Testament spreekt 61x van nyks, ‘nacht’, en dit gebruik sluit nauw aan bij dat van het Oude Testament. Naar verhouding neemt de symbolisch-metaforische betekenis een grotere plaats in. Een van de betekenissen van het nieuwtestamentische fylakè is ‘nachtwake’ (Mat. 14:25; 24:43; Mar. 6:48; Luc. 12:38). Het tweede woorddeel, wake, verwijst naar het aspect bewaken. ‘s Nachts werden dieren, steden, gevangenen en dergelijke bewaakt (o.a. Luc. 2:8); de bewakers wisselden elkaar op gezette tijden af. Andere aanduidingen in het Nieuwe Testament voor de fasen van de nacht zijn mesonyktion, ‘middernacht’ (Mar. 13:35; Luc. 11:5; Hand. 16:25; 20:7), alek-torofoonia, ‘bij hanengekraai’ (Mar. 13:35). Verder verschijnen hespera, ‘avond’ (Luc. 24:29; Hand. 4:3; 28:23; vgl. 1 Clemens 39:5), en opsej opsios/opsia, ‘avond, laat op de dag’ (bijna 20x).

Letterlijk en concreet

a.‘En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.’ Zo zet de dichter van Genesis 1 licht en duisternis, dag en nacht naast en tegenover elkaar (vs. 3-5). Die twee vormen de basis van de schepping, de grond van de leefbare orde. Ter wille van de leefbaarheid plaatst God’lampen’ aan het firmament, voor de dag en voor de nacht (vs. 16-19).

b.De avond sluit de dag af. Hij vangt aan tegen de tijd dat de zon ondergaat (Deut. 16:6; Joz. 8:29; Mar. 1:32). Als de avond valt, eindigt voor de meeste mensen het beroepsmatige werk (Gen. 30:16; Richt. 19:16; Ps. 104:23; Mat. 20:8). Het is de tijd om de dieren, voor wie ook de rust aanbreekt, te verzorgen (Gen. 24:11). Prediker 11:6 wijkt daarvan niet af met de vermaning ‘…laat uw hand tegen de avond niet rusten…’. Deze tekst roept niet op tot een onbegrensd werkzaam leven, maar relativeert al ons zwoegen omdat er factoren spelen waarop de mens geen grip heeft. De avond met zijn rust en stilte leent zich, net als de nacht, uitmuntend voor bijvoorbeeld overpeinzingen en het liefdespel (Gen. 24:63; 29:23; Hoogl. 3:1; Mat. 14:23). Werken in de nacht is teken van grote vlijt en acties in de nacht verwijzen naar grote intensiteit (Spr. 31:15-18; Pred. 2:23).

c.Avond en morgen samen verwijzen naar het geheel. Als we lezen dat de Filistijn Goliat ‘s morgens èn ‘s avonds Israël treitert, geeft dat de ernst en intentie van de dreiging aan. (1 Sam. 17:16). ‘Van de avond tot de morgen’ is de totale duur van de nacht (Est. 2:14), ‘van de morgen tot de avond’ omvat de hele dag (1 Sam. 30:17).

d.Uit het Oude Testament mogen we een driedeling van de nacht opmaken. Zo’n deel heet nachtwake: de eerste van pakweg 18.00-22.00 uur, de middelste van 22.00-2.00 uur, de morgenwake van 2.00-6.00 uur. In het Nieuwe Testament zien we deze indeling terug, maar het kent ook een vierdeling (Mar. 6:48; 13:35), overeenkomstig Romeins gebruik. In dichterlijke taal zijn de nachtwaken, meervoud, synoniem voor de gehele nacht (Ps. 63:7; 119:148).

Beeldspraak en symboliek

a.Zoals de verwevenheid met licht het overdrachtelijke gebruik van de dag bepaalt, zo berust het figuurlijke gebruik van de nacht op duisternis. De bijbelse mens beleeft de nacht als symbool van dood en chaos (Ps. 91:5-6).

b.Exemplarisch voor een groot deel van de bijbel is de manier waarop de nacht in het boek Job functioneert. Aan de hand van dit boek bespreken we enkele aspecten van het begrip nacht. Zeven dagen en zeven nachten zitten de vrienden zwijgend bij de zwaar getroffen Job (1:13). De tekst bedoelt: onafgebroken en lang. Complete troosten nabijheid. In 3:6 vervloekt Job zijn geboortedag en de nacht waarin zijn moeder hem baarde. Hij wenst dat beide, dag en nacht, aan de duisternis worden prijsgegeven. Die dag en nacht zijn immers voor hem enkel donkerte. Voor Job staat de nacht gelijk aan duisternis, dat wil zeggen, ongeluk en onheil; en dag valt samen met licht, oftewel geluk en heil (17:11-12). De nacht is bij uitstek het moment voor het aanschouwen van visioenen en dromen (4:13; 33:15-16). Als alle stemmen zwijgen en de mens diep in slaap is, komt er ruimte voor de stem van de hemel. Bovendien brengt naar oosters besef de slaap de mens in de nabijheid van God; zijn ziel liet zich in de nacht door de hemel vernieuwen. Zie verder onder andere 2 Samuël 7:4; Micha 3:6; Lucas 2:8-9; Handelingen 16:9. In breder verband kunnen we zeggen dat de nacht de tijd is waarin God zich bijzonder over zijn mensenkinderen ontfermt. Hij beschermt, waakt, draagt zijn kinderen, die zo kwetsbaar en afhankelijk zijn in en door de nacht, naar de dag toe (Ex. 13:21; Jes. 4:5). Vandaar ook dat Gods bevrijdende macht zich in de nacht manifesteert (Jes. 37:36; Hand. 16:1940). Maar een nachtgezicht verdampt snel en die ervaring leent zich uitstekend om de vergankelijkheid van de goddeloze mens te typeren (20:8). De nacht is symbool voor gevaar en verderf. Geweldenaars en kwaaddoeners trekken in de verborgenheid van de donkerte hun dodelijke sporen (24:13-17). Letterlijk verdragen hun daden het daglicht niet. Zie verder Richteren 6:27; 1 Samuël 28:8.

Voor diezelfde goddeloze komt het goddelijke gericht in de nacht (27:20). Hij roept als het ware zelf de nacht over zich. Gods oordeel is als een nacht, het brengt ongeluk en zijn komst valt niet te berekenen. Het is de tijd van de plotselinge catastrofe, waaraan men niet kan ontkomen (34:20,25; 36:20). Met de vermelding van Gods optreden in de nacht beklemtonen de bijbelschrijvers zijn grootheid en soevereiniteit. Zie verder Jona 4:10; Wijsheid 17; Lucas 17:34; 1 Korintiërs 11:23; 1 Tessalonicenzen 5:2. Job klaagt dat dagen van ellende hem aangrijpen en dat de nacht zijn gebeente doorboort (30:16-17). Hij bedoelt dat zijn nood ongekend is. Altijd gaat het door, nooit houdt het op. Dag en nacht, als metafoor voor de lange duur. Als de nacht geen rust brengt, is de nood groot. Zie verder Psalm 6:7. Wanneer in de bijbel iemand om redding uit nood bidt, vraagt hij naar het goddelijke geschenk van het loflied (35:10). Dat wil zeggen, door de verlossing komt hij tot dankzegging en lofprijzing. Hiermee hangt de gedachte samen dat bidden in de nacht het gebed versterkt. In de stilte en dreiging van de nacht opent God zich naar de mens en opent de mens zich in afhankelijkheid naar God. Zie Psalm 42:9; 77:7; Judit 11:17; Handelingen 16:25.

c.Eens zal de Heer de tegenstelling en de samenhang van dag en nacht opheffen (Zach. 14:7; Jes. 60:19-20). Er zal alleen dag zijn, alleen licht. De eeuwige dag als metafoor van het totaal met de Heer vervulde bestaan. Johannes aanschouwt hetzelfde, als hij schrijft ‘en er zal geen nacht meer zijn…’ (22:5). Licht, een en al licht zal er zijn. Het volmaakte bestaan breekt dan door. Ten diepste ligt de opheffing van de dualiteit tussen dag en nacht, licht en duisternis al in de kiem opgesloten in het scheppingsverhaal. Dag en nacht maken in onderlinge afwisseling het leven mogelijk.

d.De nacht geldt als het ultieme moment voor beslissing. In de nacht, zonder rumoer en afleiding, is de mens beter in staat te kiezen. Vaak gaat het om kwesties van leven en dood (Mat. 2:14; Joh. 3:2). Alsof de schrijvers met de koppeling tussen de nacht en te nemen beslissingen willen zeggen: kies het vrije moment uit voor belangrijke beslissingen!

e.Als dichters spreken van de gezamenlijke nachtwaken, versterken zij daarmee hetgeen zich in die nacht afspeelt. Er staat in zekere zin meer dan er staat. Bij de dichter van Psalm 63 is dat het zoeken naar Gods aanwezigheid (vs. 7), bij de klaagzangers uiting van groot verdriet (Klaagl. 2:19). Voor de eerste christenen fungeert het beeld van de nachtbewaker als houding van wachten op en verwachten van de komst van de Heer (Mar. 13:33-35; 1 Tess. 5:10-11).

f.Menige handeling of gewoonte in de cultus geschiedt rond de avond. Dat zal te maken hebben met de opvatting dat de dag van avond tot avond loopt. Met de avond begint de nieuwe dag; ook de sabbat vangt aan op de avond (Lev. 23:32; Neh. 13:19). En dat geeft aan dat ogenblik een bijzonder karakter. Dit karakter is (mede) bepaald door het slachten van het paaslam op de avond voor de uittocht uit Egypte (Ex. 12:6; Deut. 16:6). De meeste teksten die spreken over de avond als het begin van de nieuwe dag, bovenal in de context van de cultus, herinneren impliciet aan die bevrijdende gebeurtenis bij de exodus. Dat geldtook voor teksten over onreinheid, die tot de avond duurt (Lev. 11:24-28). Met de nieuwe dag zal de mens nieuw, rein zijn. Op een paar plaatsen treedt de avond naar voren als het moment van redding, maar dan samen met de morgen. Dit wijst op het geheel waarmee de reddende daad wordt geaccentueerd (Ex. 16:6-12; 1 Kon. 17:6).

g.Symboliseert de morgen de goddelijke nabijheid en hulp, de avond symboliseert daarentegen, als voorbode van de nacht, onheil. Naar oud-oosters besef zijn avond en nacht de tijden waarop de vijanden hun slag slaan. Avond en nacht zijn ‘explosieve’ ruimte en tijd. De profeet Jesaja beschrijft in vreselijke beelden hoe de Heer de aarde treft met het oordeel. In een van de beelden wordt de vreugde tot avond. Dat betekent: het licht van de vreugde dooft (Jes. 24:11). Het valt niet altijd goed te bepalen of een auteur een situatie bewust koppelt aan de avond (fictie) of dat die situatie zich echt in de avond voordoet (nonfictie). Bij menig verhaal krijgt het verhaal een extra geladenheid door de tijdsfactor avond, zoals de storm op het meer (Mar. 4:35; 6:47), waar dag en nacht, licht en duisternis het leven kwalificeren. In het geval avond en morgen samen voorkomen, en de eerste dood of onheil en de tweede leven of heil voortbrengen, lijkt de symboliek te overheersen. Indrukwekkende voorbeelden van de soms tergende spanning tussen avond en morgen, tussen verderf en redding vinden we in onder meer Psalm 30:6; 90:6; Ezechiël 24:18.

h.Veelzeggend zijn de tijdsaanduidingen rond Jezus’ dood en verrijzenis. Dag en nacht, morgen en middag met daar tussenin de cruciale middag, waarbij licht en duisternis genoemd dan wel verondersteld worden, bepalen het geheel. Hier voltrekt zich een duivels en tegelijkertijd heilig ‘spel’ met licht (leven) en duisternis (dood). Zie bijvoorbeeld de beschrijving volgens Marcus: in de avond viert Jezus met de twaalf het Pascha (14:37); we horen hanengekraai (14:30,72);

‘s morgens vroeg brengt men Jezus naar Pilatus (15:1); op het derde uur begint de kruisiging (15:25); vanaf het zesde uur, dat is het moment waarop de zon het hoogst staat, tot het negende uur valt er duisternis over het land (15:33); in de avond begraaft Jozef Jezus (15:42); ‘s morgens vroeg bij zonsopgang blijkt het graf leeg te zijn (16:2).

i.De avondwolven, roofdieren die ‘s avonds erop uittrekken, worden in Habakuk 1:8 vergeleken met het snel oprukkende militair materieel van de Assyriërs. Sefanja gebruikt deze dieren als beeld voor de rechters van Jeruzalem, die graaien en grijpen ten gunste van zichzelf en wier kwade praktijken zelfs in de morgen doorgaan (3:3). De woorden avond en morgen geven de continuïteit aan en dus de ernst van hun daden.

Praxis

a.Liederen:

Over de nacht. Liedboek: Psalm 4; 6; 17; 42; 51; 88; 105; 136; 139; Gezang 99; 143; 289; 299; 374; 389; 391-395; 386-387; Gezangen: 776-778; Gezegend: 121; 129; 148; 150; Laat ons: 3; 10; 16; Land: 10; Zingend I: 1; 2; III: 32; V: 21; 39; VI: 21; 22; 76; Zolang: 26 (= Liturgie: 637); 35 (Gezangen: 828; Liturgie: 429); 59; 84. Over de avond. Liedboek: Psalm 90; 119:56, 64; Gezang 316; 385; 390; Gezangen: 774; Gezegend: 249-254; Liefde: 78-79; Liturgie: 645; ZAD IV: 10; 12; Zingend II: 230-237; V: 68-69; VI: 21.

b.Poëzie:

Hans Andreus, Gedichten 1948-1974, Haarlem 1975, blz. 144: ‘Het hart van de nacht’. J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, ‘s-Gravenhage 1948, blz. 112: ‘In een stormnacht’. Hans Bouma, Tijdgenoot-reisgenoot-huisgenoot, Kampen 1995, blz. 32: ‘Zoveel nacht’. Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 49: ‘Nacht’; blz. 177: ‘Nacht’. Pierre H. Dubois, Stenen en sterren, Amsterdam 1995, blz. 88: ‘Avond, hermeneutiek’. H. Marsman, Verzamelde gedichten, Amsterdam198810, blz. 39: ‘De laatste nacht’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1999, blz. 124: ‘Aan de nacht’. J. Slauerhoff, Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, Amsterdam 1984, blz. 54: ‘Nacht’. J.M. van Walsum-Quispel, De Jabbok stroomde door de ziekenkamer, Wageningen 1971, blz. 15: ‘Nachten I’; blz. 17: ‘Nachten II’; blz. 27: ‘Nachten III’.

c.Verwerking:

De woorden nacht en avond komen alleen in nauwe samenhang met de woorden dag en morgen tot hun recht. Nacht en avond zijn in de bijbel verstrengeld met duisternis, als tegenpool van licht. Thema’s zijn onder andere: dood, angst, overgave aan God, dreiging, chaos, openbaring, hoop op redding. De beleving van en de overgave aan de nacht komen indrukwekkend in het ‘Luthers Avondgebed’ naar voren (de tekst staat in Liedboek, na Gezang 384). Aan de hand van dit gebed kunnen we het gedachtegoed rond avond en nacht goed aan de orde stellen. Ook valt te denken aan bespreking van twee boeken van Elie Wiesel met de veelzeggende titels: De nacht en De dageraad. In de oud-christelijke kerk kende men de nachtelijke eredienst, bijvoorbeeld met Pasen, waar een diepe symboliek rond licht en duisternis in zit.

Verwijzing

De nacht heeft grote raakvlakken met ‘dag‘, ‘duisternis‘ en ‘licht‘. Verder verwijzen we naar ‘haan‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken