Menu

Premium

Mensen onderweg

Preekschets Psalm 121:1-2, Nieuwjaarsdag

Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft. (Psalm 121:1,2 NBV)

  • Bijbelgedeelten: Psalm 121, Romeinen 8:31-39
  • Preektekst: Psalm 121:1,2
  • Thema: Op weg met een vraag en een antwoord 

Liturgisch kader

In de meeste gemeenten zijn er op Nieuwjaarsmorgen minder kerkgangers dan op de voorafgaande Oudejaarsavond. Soms loopt het aantal kerkgangers zó terug dat men de dienst op deze morgen laat vervallen en verplaatst naar de eerstvolgende zondag. Waar men wel samenkomt, heeft de dienst vaak het karakter van een morgengebed. In deze liturgische vormgeving past geen (uitvoerige) preek, maar een (korte) meditatie. In mijn actieve jaren als gemeentepredikant koos ik vaak een Psalmtekst. In het liedboek van Israël zijn tientallen voor deze dag geschikte teksten te vinden. In deze schets lezen we een bedevaartlied, met een vraag en een antwoord.

Uiteraard zingen we psalm 121. In de berijming uit het Liedboek 2013, andere berijmingen vallen af (zie uitleg!). Verder natuurlijk lied 513 over God die in den beginne het licht deed overwinnen. Waar de liturgie van het morgengebed gevolgd wordt: lied 214:1,3,4,6. Als tweede psalm: psalm 33:7,8. Klein gloria bij het psalmengebed: lied 469:15 (Een goed nieuwjaar in Jezus’ naam!) Verder gezang 466 uit het Liedboek voor de kerken (Als God, mijn God, maar voor mij is). We sluiten af met lied 415 (Zegen ons, Algoede).

Uitleg

Psalm 121 is een bedevaartlied, gezongen door pelgrims onderweg naar Jeruzalem; meestal om daar Pascha te vieren. Bedevaartliederen (psalmen 120-134) werden gemaakt met het oog op de reis zelf en op het doel van de reis. Beide elementen vind je terug in deze teksten. Nu eens gaat het over Jeruzalem en de tempel, dan weer over wat de pelgrims onderweg kan overkomen. Deze psalm is het tweede bedevaartlied en daarom kunnen we ervan uitgaan dat de psalm gezongen werd bij het vertrek naar Jeruzalem. Een reis niet zonder gevaren. Onderweg kan je van alles overkomen, zeker als je het zuiden of oosten komt: glibberige wegen, dieper afgronden, wilde dieren, struikrovers, die op de loer liggen. Het zuidoosten is het gebied waar de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan zich afspeelt. En daarna de vlakten waar de hitte verschroeiend kan zijn.

Reden genoeg om er als een berg tegenop te zien: ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen?’ De oude berijming (ongetwijfeld geïnspireerd door de Statenvertaling) zet ons op het verkeerde spoor: ‘Ik sla d’ogen naar ‘t gebergte heen vanwaar ik dag en nacht des hoogsten bijstand wacht.’ Alsof de hulp daar vandaan moet komen. Zo ook in de Nieuwe Psalmberijming: ‘Mijn ogen kijken naar omhoog. Ik zie de bergen staan, daar komt mijn hulp vandaan, daar houdt de Heer mij in het oog.’ Maar de bedoeling is juist dat je naar bergen kijkt, er tegenop ziet en zegt: ze zijn zo groot, zo geweldig, kom ik er ooit overheen? In de berijming uit het Liedboek 2013 is dat beter verwoord: ‘Ik sla mijn ogen op en zie de hoge bergen aan; waar komt mijn hulp vandaan?’

Illustratie van Pixabay-History Landmark-Prediking-Nieuwjaarsdag
Illustratie van Pixabay-Bergen in Israël

De vraag wordt direct in het volgende vers beantwoord: ‘Mijn hulp is van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Als ik dat hoor, denk ik aan Rosj Hasjana, het Joodse Nieuwjaar. Op die dag worden de eerste hoofdstukken van Genesis gelezen, te beginnen met het eerste scheppingsverhaal (Genesis 1). Als inspiratie, als bemoediging: zoals wij aan het begin van een nieuw jaar staan, zo stond de Eeuwige aan het begin van deze wereld. En zoals Hij er was, elke scheppingsdag, zo zal Hij er zijn, elke dag van het nieuwe jaar. De eerste dag… avond en morgen… en het was goed. De tweede dag, enzovoort.

Dat is de boodschap van Rosj Hasjana: God staat niet alleen aan het begin, maar Hij gaat mee door de tijden heen. Elke dag opnieuw. De psalm gebruikt daarvoor het woord bewaren. Het betekent dat je onder Gods hoede bent, dat Hij met je meegaat op je levensreis. Dat staat er zes maal. Voor elke werkdag een keer, zeggen de rabbijnen. En voor de zevende dag geldt: Hij zal er zijn tot in eeuwigheid. ‘Dag aan dag draagt Hij ons’ (Psalm 68:20).

Als het gaat om hulp, dan moet je bij Hem wezen. Bij dat woord hulp denk ik aan het tweede scheppingsverhaal, dat ook op Rosj Hasjana gelezen wordt .. Daar horen we: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik maak voor hem een hulp als zijn tegenover’ (Genesis 2:18). Die hulp vindt Adam niet in de dieren, wel in Eva. Zij is zijn hulp tegenover, dat wil zeggen: je hebt elkaar lief en daarom help en corrigeer je elkaar. Zo is God onze hulp, liefhebbend en corrigerend.

Een vraag: waar komt mijn hulp vandaan? En een antwoord: mijn hulp komt van de Eeuwige, de schepper. Maar wie geeft eigenlijk dat antwoord? Er zijn uitleggers die zeggen: dat doet de dichter zelf. Hij is onzeker en vraagt zich af hoe het verder moet. Maar tegelijk weet hij: God is er ook nog. Hij, de schepper van hemel en aarde, laat niet los wat zijn hand begon. Ik proef hier een worsteling. Een mens heen en weer geslingerd tussen geloof en twijfel, hoop en wanhoop, vertrouwen en bezorgdheid. Maar het komt goed, door de crisis heen keert het geloofsvertrouwen terug.

Er zijn ook uitleggers die menen dat de psalm in beurtzang gezongen is. Iemand stelt een vraag en een ander geeft antwoord. Het is liturgie, het is stem en tegenstem. Viering van gemeenschap, van verbondenheid met elkaar. Samen ga je op weg naar Jeruzalem.

Ik denk dat het allebei waar kan zijn. Zo is het leven met zijn vragen. Nu eens kom je er zelf uit, dan weer heb je anderen nodig.

Vandaar het slot: ‘Hij zal uw uitgang en uw ingang bewaren.’ In die volgorde, niet andersom. Want de pelgrim verlaat zijn huis – uitgang – om de tempel in Jeruzalem binnen te gaan – ingang. Nieuwjaarsdag beginnen we met Psalm 121, een vraag en een antwoord. Zo ook Paulus als hij een opsomming geeft van alles wat een mens onderweg kan overkomen: verdrukking, honger, naaktheid, gevaar etc. Vraag: ‘Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen?’ Antwoord: ‘Ik ben er zeker van dat niets ons kan scheiden van Gods liefde in Christus Jezus, onze Heer.’ (Romeinen 8:31-39)

Aanwijzingen voor de prediking 

Al zijn wij geen pelgrims onderweg naar Jeruzalem, het beeld van de mens onderweg met zijn vragen en zorgen is herkenbaar. Want wij zijn allemaal mensen onderweg. Met vragen en zorgen, juist aan het begin van een nieuw jaar. Hoe zal het gaan? Wat komt er op onze weg? Hoe houden we het vol? Dat zijn reële vragen. Hoe verschillend we ook zijn, die vragen herkennen we allemaal. Hoe houd ik het vol en waar haal ik het vandaan? Met die vraag begint deze psalm. De vraag van mensen onderweg die soms onzeker zijn, vertrouwen zoeken, hoop en verwachting nodig hebben. En het antwoord: ‘Mijn hulp is van mijn Here, die dit alles heeft geschapen.’

Wie geeft dat antwoord? Nu eens zeg ik het zelf, want als ik goed nadenk, weet ik het best. Ik heb het al zo vaak gelezen en gezongen. Maar soms word ik heen en weer geslingerd tussen geloof en twijfel, moed en wanhoop. En dan is het nodig dat je jezelf moed inspreekt: je mag vertrouwen, verlies de hoop niet, je kunt het volhouden! Maar dat lukt niet altijd. En dan heb ik het nodig dat anderen mij opvangen. Dat zij mij moed inspreken. En daarom is het goed dat er een kerk is. Een gemeenschap van mensen die om elkaar heen staan. Die elkaar bemoedigen. In deze psalm staat het in het enkelvoud: mijn hulp. Een paar psalmen verder, in een ander bedevaartlied, staat het in het meervoud: ‘Onze hulp is in de Naam van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Psalm 124:8). Met die woorden beginnen we elke kerkdienst. Onze, want wij allemaal verwachten het van onze Schepper.

Psalm 121, een lied aan het begin van een pelgrimstocht. De kerk heeft dat lied overgenomen; ook wij zijn mensen onderweg. Niet naar het Pascha in Jeruzalem, maar pelgrims onderweg naar een nieuw Jeruzalem, de stad waar God woont bij de mensen. Altijd weer hebben mensen er zich in herkend, in het beeld van mensen die aan de ene kant er als een berg tegenop zien en aan de andere kant weten waar ze het vandaan moeten halen. Of met de woorden van een bekend lied (657): ‘Elkaar zijn wij gegeven tot kleur en samenklank. Het lied op andere lippen, draagt mij dan door de nacht.’

Deze preekschets is geschreven door Bert Aalbers.

Geraadpleegd

  • W. Barnard, Lofzang is geen luxe, Gepeins bij psalmen, Zoetermeer 2005 
  • G. Th Rothuizen, Landschap III, Kampen 1968
  • H.A. Visser, De Psalmen in onze tijd, Het altijd jonge lied, 5, ‘s Gravenhage 1991

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken