Menu

Premium

Oor

doofheid, dove

De joodse traditie kent groot gewicht toe aan het menselijk oor. In een midrasj wordt zelfs gezegd dat alle ledematen tot hun bestemming komen door het oor (Midrasj Rabbah, Deut. X,1). Vanwaar deze gedachte? Wel, er bestaat een diepe verbondenheid tussen horen en leven. Wie hoort, zal leven. Kiezen voor echt leven, begint met horen. Vanwaar deze hechte koppeling? Wel, de woorden van de Tora dragen dit leven in zich; die woorden eigent men zich toe, door ze te horen. Om te horen dient men de oren open te stellen. Het horen naar de Tora plaatst de mens in een gekwalificeerde vrijheid, een vrijheid die wordt bepaald door sterke verbondenheid met de Schepper.

Vinden we dit diepzinnige gedachtegoed terug in de bijbel? Welke plaats neemt het oor daar in? Laten we op zoek gaan.

Grondtekst

Het Hebreeuwse woord voor ‘oor’ luidt ‘ozèn (ca. 190x, waarvan het merendeel in de dualisvorm). Subject kan zowel de mens (Gen. 35:4; Joh. 18:10), het dier (Spr. 26:17), een deel van de schepping (Jes. 1:2) als God (Num. 11:1; Ps.80:2) zijn. Het verwante werkwoord ‘zn, in hi’fiel, (ca. 40x) betekent ‘het oor gebruiken’ (Deut. 32:1) of ‘naar iets/iemand horen’ (Gen. 4:23; Deut. 1:45). Zie ook de eigennamen Azanja (Neh. 10:10) en Jaäzanja/Jaäzanjahu (2 Kon. 25:23; Ez. 8:11), ‘de Heer hoort’. Vaak verschijnt ‘ozèn in combinatie met een werkwoord voor horen, zoals qasjav, ‘scherp/opmerkzaam horen’ (Spr. 2:2), sjama’, ‘horen’ (Ps. 44:2), en galah, ‘bekendmaken, openbaren’ (Ruth 4:4). Een aspect van horen is ‘gehoorzamen’. Niet-horen is doof-zijn: cheresj, ‘doof (Ex. 4:4; Lev. 19:14; Jes. 29:18; 35:5; 42:18-20; 43:8; Ps. 38:14; 58:5), en het werkwoord charasj(qal-vorm), ‘doof zijn (Mi. 7:16; Ps. 28:1; 35:22; 39:13: 50:3; 83:2; 109:1); ‘doof zijn’ en ‘zwijgen of zich stil (laten) houden’ (zo de hif’iel-betekenis) liggen in elkaars verlengde. Ook ’toestoppen van oren’ (’tm, Jes. 33:15), ‘zwaar maken van oren’ (kbd, Jes. 6:10) en ‘verbergen van oren’ (‘lm, Klaagl. 3:56) zijn vormen van doofheid, meestal in overdrachtelijke zin.

Het nieuwtestamentische Grieks heeft ous (36x, waarvan 18x in de synoptici en 5x in Hand.), dat het gehoororgaan duidt, en akoè, dat zowel de bekwaamheid en handeling van het horen (Mat. 13:14; Hand. 28:26) als het oor zelf (Mar. 7:35; Hand. 17:20) aangeeft. Het laatste woord heeft dezelfde stam als het werkwoord akouoo, ‘horen’ en ook wel ‘ervaren’ (430x, waarvan het merendeel in de evangeliën en Hand.). Dat doof en stom dichtbij elkaar liggen, toont het woord koofos, dat beide betekenissen in zich draagt (in Mat. 9:32-33; 12:22; 15:30; Luc. 1:22; 11:14 ligt de nadruk op ‘stom’; in Mat. 11:5; Mar. 7:32-37; 9:25; Luc 7:22 op ‘doof’.

Letterlijk en concreet

a.Het oor waarvan de Heer de Schepper is (Ps. 94:9), is als gehoororgaan een elementair lichaamsdeel (Ex. 24:7; Jes. 49:20). Door middel van het oor communiceert de mens met zijn omgeving. Bovendien biedt het oor de mogelijkheid om te onderscheiden en te toetsen (Job 34:3). Wie niet kan horen, is zwaar gehandicapt. En als doofheid samengaat met gebrekkig spreken of stomheid, een veel voorkomend verschijnsel, dan mist de doofstomme de basis om te communiceren, en dat is vreselijk. Daarom dient Israël zich vriendelijk te gedragen tegenover doven (Lev. 19:14).

b.Tot de juridische gebruiken hoort, dat de Heer het oor van zijn knecht bij de deurpost doorboort met een priem (Ex. 21:6); een ritueel dat de blijvende trouw van de knecht aan zijn Heer uitbeeldt. Het is een cultisch gebruik dat het rechteroorlelletje van de priester bij diens wijding en dat van de melaatse bij diens reinigingwordt bestreken met het bloed van het offerdier (Ex. 29:20; Lev. 14:14-15). Tot de esthetische gewoonten behoort de versiering van de oren (Gen. 35:4; Ex. 32:2-3; Ez. 16:12).

c.De oren van de mens, individueel en collectief, staan voor het merendeel in het kader van het horen naar het woord van God en de boodschap van Jezus (Jes. 22:14; Mat. 13:9; Op. 9:2). Ook spreken de bijbelschrijvers – antropomorfisch – over Gods oren. De God van Israël is een hórende God, terwijl de zelfgemaakte goden weliswaar oren hebben, maar niet kunnen horen (Num. 14:28; Ps. 115:6).

Beeldspraak en symboliek

a.Om Gods betrokkenheid bij en het bevrijdend komen tot zijn mensenkinderen te tekenen, grijpt de bijbelse mens naar het beeld van God die zijn oren opent om te horen. Vooral de dichters spreken op deze manier over God. De basis van dit spreken ligt in de ervaring van Israël in Egypte. De nood in het slavenland is hoog, de verdrukking zwaar. Israël roept tot de hemel. En de hemel hoort het geschreeuw van het volk (Ex. 2:23-25). Hier tekent zich een patroon af: de mens roept vanuit zijn nood tot de Heer;de mens vraagt de Heer om zijn oor te openen voor de nood; de Heer hoort het hulpgeroep; dit horen wordt omgezet in bevrijdend handelen door de Heer; de bevrijde mens antwoordt door te horen en vervolgens te leven naar de wil van God. In grote trekken komen we dit patroon herhaaldelijk tegen: Psalm 17; 31; 33; 71; 86; 116. De mens in nood appelleert aan Gods gehoorbeen, Gods oor opent zich in daadwerkelijk handelen waardoor bevrijding daagt en de mens uitgroeit tot openheid voor het Geheim.

b.Op de weg die Israël en de gemeente gaan, is het horen zeer wezenlijk. De kern van Israëls geloof luidt: ‘Hoor, Israël… ‘ (Deut. 6:4; Mar. 12:29). Op het horen komt het aan. Aan elk menselijk spreken gaat horen vooraf. Horen leidt tot doen, horen zet de mens op het pad van de navolging. Horen is tegelijkertijd zien. Met het symbool van het oor, hetzij geopend, hetzij gesloten, beschrijven de bijbelschrijvers de gedragingen van de mens. Daarbij speelt het relationele en communicatieve een heersende rol. Immers, het oor – functionerend of disfunctionerend – staat altijd in relatie tot de sprekende.

c.De inhoud van het horen zijn de woorden van de Heer,vastgelegd in de Tora en doorgegeven door profeten, leraars en apostelen. Deze woorden bieden de ruimte om in vrede en gerechtigheid te leven. Zonder deze woorden ontstaat er vervreemding tussen God en mens, tussen mensen onderling. Ja, zonder deze woorden loopt de levensweg van de mens dood. Daarom hecht de bijbel zoveel waarde aan het oor dat zich opent naar de Eeuwige, die woorden van leven spreekt. De mens staat in relatie tot de ander en de Ander, van wie het oor het beeld is. Het oor vertegenwoordigt de hele mens. Het oor dat zich opent, is de mens die zich opent. Het oor dat zich afsluit, bedoelt de mens die zich afsluit. Vaak verschijnt het oor in combinatie met andere lichaamsdelen, om aldus het geheel te duiden en het communicatieve element te versterken (Jes. 11:3; 33:15; Ez. 16:11-12; Job 12:11; Hand. 7:51). Zie in dit verband ook de beeldspraak van het lichaam voor de gemeente van Christus, waar het oor samen met de overige organen een onlosmakelijke samenhang vormt (1 Kor. 12:16). Het lichaam, de gemeente, is niet alleen geroepen te communiceren met de wereld buiten haar, ook de delen van het lichaam dienen onderling met elkaar te communiceren.

d.De mens met een open oor symboliseert de ontvankelijke mens, en dat naar drie richtingen. In de eerste plaats is het de luisterende mens die wil groeien in zijn relatie met God en mens. In de tweede plaats is het de mens die bereidheid toont voor het toelaten van de openbaring, van Gods wil. In de derde plaats is het de mens die het gehoorde metterdaad wil toepassen in zijn leven.

De horende mens beseft dat zijn wil tot horen een gave van God is zonder dat deze gave de eigen keuze overbodig maakt. Horen is een samenspel tussen de schenker en de gebruiker van het gehoor. De lijdende knecht van de Heer drukt zich als zodanig uit (Jes. 50:4-5). Dat het horen zo belangrijk is, blijkt uit allerlei krachtige oproepen om te horen, gegoten in prachtige beeldspraak. Bijvoorbeeld die van Jezus: Hij spoort de discipelen aan om het aanstaande lijden van de Zoon des mensen ‘in hun oren te leggen’ (Luc. 9:44); zij moeten die boodschap in hun oren knopen, niet vergeten, goed bewaren! Of de uitdrukking ‘iemands oor ontbloten’ (Ruth 4:4), waarmee bedoeld is dat de een de ander iets vertrouwelijks meedeelt; het gehoorde isblijkbaar heel belangrijk! Het oor dat hoort zet de mens in beweging. Horen, écht horen, loopt uit in handelen en dat handelen is een vorm van scheppen (Ex. 24:7; Deut. 32:44-47).

e.De mens met het gesloten oor symboliseert de mens die zich van Gods wil heeft verwijderd, en dat naar drie richtingen. In de eerste plaats duidt het de mens die niet (langer) bereid is de weg van de Tora te gaan. In de tweede plaats gaat het om de mens die ontrouw is aan de eerder gemaakte afspraken tussen God en hem. In de derde plaats valt te denken aan de mens die verstoken is van inzicht en waarheid. Het kan voorkomen dat de Heer zelf aanzet tot doofheid van Israël of van machthebbende personen, zoals bij Jesaja (6:8-10). De versterkte doofheid is dan bedoeld om de niet-horenden tot op de rand van de afgrond te brengen, opdat zij tot bezinning komen. Niet-horen is een zijnswijze waarvan het kenmerk hardheid is; de niet-horende schept zijn eigen stem en laat geen andere stemmen toe (Zach. 7:11). Horen is de eerste stap van het dienen van God, niet-horen is het leven zonder God (Ps. 58:5). Horen is gaan op de weg van het leven, niet-horen is gaan op de weg van de dood (Am. 8:11; Spr. 28:9). De Schrift staat vol met voorbeelden die vertellen van de naderende catastrofe omdat het volk en de gemeente hun oren hebben dicht gestopt (Jer. 13:15-16; Jes. 43:8; Mat. 13:15; Hand. 28:27). Is het tegen die achtergrond niet bijzonder dat het laatste wonder dat Jezus voor zijn dood verricht de genezing van de ontoorde Malchus is (Joh. 18:10), zodat de getroffene de mogelijkheid hervindt om te horen en te communiceren. De vraag rijst hier of deze Malchus meer is dan een toevallig slachtoffer, dat genezing ontvangt. Vergelijk de weerzinwekkende beeldspraak van Ezechiël, die Samaria en Jeruzalem vergelijkt met twee ontrouwe vrouwen (Ez. 23). Het gevolg is dat hun neus en oren, waarmee zij niet meer in staat zijn te horen worden afgesneden. Het genezingsverhaal van de dove door Jezus (Mar. 7:31-37) heeft meer dan een letterlijke betekenis. Alleen al de opbouw van dit evangelie suggereert dat: de genezing van de dove gaat aan de genezing van de blinde vooraf (8:22-26) en na de genezing van de doofstomme (9:14-29) volgt later weer de genezing van de blinde Bartimeüs (10:46-52). Daar tussenin treffen we onder meer mededelingen over het lijden aan. Doofheid en blindheid, horen en zien liggen in elkaars verlengde. Op de achtergrond – of voorgrond? – vernemen we het doof zijn en blind zijn voor het woord van God, dat zich in Jezus openbaart. Jezus’ lijden is dat Hij op dove oren en blinde ogen stuit.

Soms eist – o paradox! – het leven als gelovige de tegenbeweging van horen, namelijk het oor toestoppen. Dat gebod treedt in werking wanneer de stem die aan het gehoorbeen klopt, het bestaan schaadt. Door zich af te sluiten voor die kwade stem, geeft de mens gehoor aan de stem van de Tora (Jes. 33:15).

Doofheid kan ook de ellendige toestand van de mens symboliseren. Iemand kan er zo slecht aan toe zijn, dat alle lijnen naar God en mensen verbroken zijn. Althans, naar de beleving van de lijdende. Zulk een doofheid staat voor verlatenheid, ontheemding en eenzaamheid. Hiervan maakt de dichter van Psalm 38 ons deelgenoot (vs. 14).

f.Wanneer de bijbelschrijvers het beeld van een onbesneden lichaamsdeel gebruiken, bedoelen zij daarmee dat zo’n lichaamsdeel niet functioneert. De onbesneden mens is de niet-gewijde, komt niet tot bestemming, valt buiten het geheel (Gen. 17:14). Door de besnijdenis komt de mens tot volheid. Welnu, het onbesneden hart duidt het hart dat zich afsluit van God en zijn programma (Lev. 26:41). Mozes zegt van zijn lippen dat zij onbesneden zijn; hij bedoelt dat hij niet goed in staat is om te spreken (Ex. 6:12[11]). Zo spreekt Jeremia over zijn joodse tijdgenoten als mensen van wie de óren onbesneden zijn (6:10). De profeet gelooft niet meer in hun ontvankelijkheid voor de goddelijke boodschap. Zij hebben zich opgesloten, hun oren toegestopt, horen niet meer. Hetzelfde zegt eeuwen later Stefanus over de Joden, die zich hebben afgesloten voor de openbaring (Hand. 7:51).

g.In de wijsheidsliteratuur is het oor bovenal het orgaan waardoor het kennen, ervaren en verstaan tot stand komt. Job antwoordt Sofar, dat zijn oor alles gehoord en in zich opgenomen heeft (13:1). Wie de woorden van de leraar bewaart, in zich opneemt, zal de wijsheid op het spoor komen (Spr. 2:2). Of anders gezegd: het oor dat zich neigt naar de wijsheid zal de drager ervan wijs maken; maar oren die zich van de wijsheid afwenden, brengen het subject naar de afgrond (5:1,13). Op een nog andere manier kunnen we naar de relatie tussen oor en wijsheid kijken: de wijze mens zal zijn oor spitsenom inzicht te verkrijgen, aangezien de wil om inzicht te vergaren tot de wijsheid behoort (18:15). Er ligt dus een nauw verband tussen oor en inzicht, tussen horen en ervaren. En omdat er eveneens zo’n verband ligt tussen hart en inzicht, komen hart en oor dicht in elkaars buurt.

h.Elke brief die Johannes aan de zeven gemeenten schrijft, sluit af met de spreuk ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt’ (Op. 2-3). Het is een geheimzinnige spreuk, die we in iets andere vorm ook in het evangelie tegenkomen (Mat. 13:9,43; Mar. 4:9, 23; Luc. 8:8; zie verder het Evangelie van Thomas 8; 63; 65; 96). Deze oproep hoort kennelijk thuis in de apocalyptische literatuur. Het is een soort geheimtaal. De boodschap is weliswaar uitgesproken, maar zij is nog niet duidelijk. De uitleg en toepassing moet nog komen. Het appèl op het gehoor van de hoorders prikkelt hen zich af te vragen in hoeverre zij ontvankelijk zijn en kunnen begrijpen. Maar het appèl suggereert eveneens dat de hoorders de gave van het horen hebben ontvangen. De mond van de hemel veronderstelt het oor van de aarde. Ook bewaakt de spreuk de hoorders voor indutten, zodat zij niet meer verstaan waar het op aankomt. Deze poëtische afsluiting van sommige gelijkenissen in de evangeliën en van de zeven brieven in Openbaring wakkert het ware verstaan van Christus’ volgelingen aan.

i.Amos gebruikt het beeld van het schaap dat door een wild beest wordt verslonden. De herder kan nog net de poot of een stukje van het oor uit de bek sleuren (3 :12). Waarom spant de herder zich in een restje van het schaap te redden? Om straks te tonen dat het schaap werkelijk verslonden is en het niet stiekem door de herder is gestolen of verkocht. Zo zal het de Israëlieten in Samaria vergaan. Van hen blijft niet meer over dan een restantje, het bewijs dat zij echt ten onder zijn gegaan. Israëls vervreemding van God loopt uit op ondergang. Die boodschap kondigt Amos aan om het volk, met name de leiders, tot ommekeer te brengen.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 29; 31; 34; 38; 40; 51; 60; 72; 86; 102; 106; 108; 115; 119:5, 20, 39, 56, 63, 66; Gezang 8; 30; 61-62; 79; 111; 135; 168; 210; 243; 246; 274; 350; 395; 446; 452; 479; 482;Bijbel II: 30; 62; III: 67; Evangelie I: 42; Feest: 11; Gezegend: 9; 169; Land: 34; Liefde: 24; Liturgie: 619; ZingendIII: 37; 39; 46; 74; VI: 8889; Zolang: 86 (= Gezangen: 794; Liturgie: 618).

b.Poëzie:

Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1980, blz. 534: ‘Dank aan een ezel’. Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 165: ‘Van overnieuw’; 400: ‘Roepend om gehoor te vinden’. Jacques Hamelink, Tweede gedichten, Amsterdam 1993, blz. 189: ‘Communicerende vaten’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 145: ‘De woorden’. Anton Korteweg, In handen, Amsterdam 1977, blz. 39:’Oor’.

c.Verwerking:

Voor en in het kerkenwerk zijn oor en horen, evenals oog en zien, van essentieel belang. In de liturgie: de gemeente hoort de Schrift en klopt met haar gebeden aan het gehoorbeen van de Eeuwige. In het pastorale, missionaire en diaconale werk: de gemeenschap en de individuele gelovige leren met open oren en ogen mens en schepping tegemoet te treden, om helend te

handelen. Het valt niet moeilijk dit ‘horen’ concreet te maken. Ook kunnen we als invalshoek een uitspraak van de mystica Hildegard von Bingen nemen: door het horen van het oor wordt het innerlijk van de mens geschokt. Het centrale thema dat bij het overwegen van het woord oor opwelt, is de samenhang tussen horen, gehoorzamen of navolgen en doen. Daaraan gaat de wil en durf om het oor te openen vooraf. Andere thema’s zijn: roeping, doofheid als niet-willen-horen, openheid en geslotenheid, openbaring en ervaring.

Verwijzing

Het oor is nauw verbonden met ‘oog‘. Wat het aspect van de doofheid betreft liggen er raakvlakken met ‘mond‘ (stom). Eveneens zien we verwantschap met ‘besnijdenis‘, ‘hart‘ en met ‘lichaam‘ in het algemeen. Voor de betekenis van het bestrijken van het oorlelletje met bloed en olie, zie ‘vinger‘ (L-a, B-a).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken