Op hoge leeftijd
Willy Reimers-Rocourt (85) vertelt over haar vroege jeugd, haar man Otto die haar aanmoedigde zich te blijven ontwikkelen en haar vertrouwen in de toekomst.
Willy Reimers-Rocourt is een bijzondere vrouw. Zij maakt een zware periode door met haar man die met hulp van verpleegkundigen en thuishulp geheel thuis wordt ondersteund en verzorgd bij zijn ziekteproces. Toen ik met haar sprak voor dit interview, kreeg ik het gevoel dat een kostbaar boek openging. Geschiedenis die zij geschreven heeft in de luwte, maar die wel verschil maakt. Haar lange leven – inmiddels hoort zij tot de ‘sterken’ zoals de psalmist dat zegt – is een aaneenschakeling van ontwikkeling en groei. Haar man Otto heeft daarin wel de belangrijkste rol gespeeld. Een liefdesgeschiedenis die oud lijkt, maar die zo jong is als het hart.
‘Mijn leven begint in 1939 in Vlaardingen. Het was een armoedige tijd. Mijn ouders hadden niet veel en de oorlog die kwam maakte het alleen maar erger. In de oorlog kregen we de hongerwinter mee. Mijn moeder moest ons toch voeden. Een oom was koetsier op zo’n begrafeniskoets en de paarden kregen een soort brokken van stro. Daarvan kregen wij ook zodat we in elk geval het idee hadden iets in onze maag te hebben. Het was zware armoede. Tijdens de oorlog was er nog wat ruilhandel. Mijn vader ging dan van Vlaardingen naar Maassluis om aardappelen te ruilen voor tarwemeel. Tot op latere leeftijd liet ik telkens nog een klein beetje eten op de rand van mijn bord liggen: alsof er altijd iets voor morgen moest overblijven…’
En na de oorlog?
‘Het bleef nog een hele tijd armoedig. Maar gelukkig had mijn vader werk bij BPM als stoker. Het was heel wat toen we een kachel kregen. Dat was pure luxe. Je ging dan dichtbij de kachel zitten en je kreeg er rode benen van, maar het was ongekend heerlijk.’
Je ging ook naar school?
‘Ik was zo’n verlegen kind. Durfde niets. Op school kreeg ik les maar alles met cijfers viel tegen. De bovenmeester zei dan: Willy Rocourt begrijpt het weer niet. Je kunt je voorstellen hoe dat was. En dus kreeg ik het advies om naar de huishoudschool te gaan. Maar mijn vader vond dat niets en ik ging dus naar de MULO. Ik had zeker Atheneum kunnen doen. Ik ging voorspoedig door de MULO heen: talen hadden mijn voorkeur en geschiedenis en aardrijkskunde vond ik prachtig; gelukkig dat mijn vader – die overigens verder best streng was – dat in mij zag.’
De opvoeding was anders in jouw tijd?
‘Oh, alles was zo anders. Kijk, ik zeg zeker niet dat vroeger alles beter was. Ik ben opgegroeid in de jaren 50; dat was soms voor jongeren een heel beklemmende tijd. Mijn ouders waren streng, zeker mijn vader. Mijn moeder kwam uit Azië; zij was nogal volgzaam en zorgzaam: mijn vader was duidelijk de baas. Ik moest – toen ik Otto leerde kennen – niet proberen om te laat thuis te komen, dan zwaaide er iets: dat werd niet geaccepteerd. Mijn vader werkte hard om ons een betere toekomst te geven en moest daarvoor veel tijd investeren. Dan moest het thuis goed gaan en er moesten geen gekke dingen gebeuren.
Otto kwam uit Duitsland: hij was in de weekenden bij ons, terwijl hij gedurende de week met een vriend in een kosthuis woonde. Denk maar niet dat ik de kans zou krijgen om met Otto samen op de kamer te slapen. Dat was ondenkbaar. Nee, ik sliep dan in de woonkamer op een luchtbed en Otto op mijn kamer. De preutsheid van de jaren vijftig/zestig vond ik echt verstikkend. Nu schiet het soms wel door, maar toen was het echt…’
Jullie zijn getrouwd, en hoe ging jullie leven daarna?
‘We ontmoetten elkaar in 1963 in de Soos bij de Algemene Maatschappij voor Jongeren in het centrum van Rotterdam en we zijn getrouwd in 1967. Vele vrienden uit die tijd zijn een leven lang met ons meegegaan. Otto had een heel goede baan in de internationale fruithandel, waardoor wij in aanraking kwamen met mensen uit alle lagen van de maatschappij. Ik was heel verlegen en durfde weinig. Wij hebben nooit kinderen gekregen, maar we hebben wel altijd veel voor kinderen gedaan en projecten voor kinderen ook financieel ondersteund, naast andere projecten die we altijd zelf uitzoeken.
Otto stimuleerde me op alle gebieden. Hij motiveerde me om mezelf te ontwikkelen. Dus ik ging Spaans leren aan de Volksuniversiteit. Via via kwam ik in contact met Amnesty mensen. Ik voelde me daar helemaal niet capabel voor. Ik keek ook op tegen al die mensen die er lid van waren.
Maar Otto zei: “Je moet dat doen”. Toen werd ik lid van Amnesty. Amnesty heeft heel mijn ontwikkeling verder mede bepaald.’
Vertel eens wat meer daarover?
‘Omdat ik Spaans kende, en er een verzoek gedaan was om te proberen contact te leggen met politieke gevangenen die onder de dictatuur in Uruguay te lijden hadden, dacht men dat ik dat op me kon nemen. Deze politieke gevangenen waren allemaal hoog opgeleid en gevangengezet door het militaire regime. Ze werden ernstig gefolterd en gemarteld. Eén van de gevangenen was Ricardo. Hij was met 22 andere mensen opgepakt. Zijn vrouw Martha hebben we hierheen kunnen halen met hun kinderen en onderdak weten te regelen en school in Capelle.
Eerst zijn wij als groep begonnen met het schrijven van kaartjes. Later ging ik daarmee alleen verder, ook aan Ricardo. Ik wist totaal niet hoe te beginnen, dus schreef ik: De hartelijke groeten van Willy en Otto uit Nederland. En na twee maanden kwam er dan een antwoord. Daaruit is een correspondentie ontstaan.
Uiteindelijk zorgde die aandacht uit Nederland ervoor, dat zijn positie in de gevangenis beter werd. De kaartjes mochten alleen plaatjes hebben van tulpen, koeien en andere neutrale inhoud. Toch ben ik meer en meer gaan schrijven over wat ik deed – ook met Otto – en zo breidden de verhalen zich uit. Uiteindelijk kwam Ricardo vrij en kon hij ook naar Nederland komen.
Op een bepaald moment vroeg ik aan Martha of ik de namen mocht hebben van alle gevangenen die met Ricardo vastzaten. Ik wilde hen allemaal gaan schrijven. En dat werkte. Over één thema schreef ik al die jaren nooit: dat was over Amnesty.
Op een bepaald moment vroeg de moeder van één van de gevangenen of ik ook een aantal hoge officieren die gevangen zaten zou willen schrijven. Dat heb ik enkele keren geweigerd, bang om de contacten met de gevangenen in de andere gevangenis te verliezen, maar na een telefoontje met Amnesty International uit Londen heb ik toch besloten om te gaan schrijven. Op dezelfde manier zoals bij de eersten: “De hartelijke groeten van Willy en Otto uit Nederland”. En daarop kwam ook antwoord. Ik zorgde wel dat ik altijd eerst contact maakte met de directeur van de gevangenis en zo wist wat wel en niet kon.
En zo kwam ik met 21 mannen in contact die in een andere gevangenis zaten waaronder de latere president van het vrije Uruguay, die zeer blij en ontroerd waren door de correspondentie met mij. Na de verdwijning van het militaire regime in 1985 zijn Otto en ik in 1986 naar Uruguay gegaan en hebben wij alle ex-gevangenen tijdens een feest dat wij gegeven hebben, kunnen ontmoeten. Emotioneel en ontroerend. Ik heb dit werk tot 2004 mogen doen als voorzitter van de groep Amnesty in Capelle aan den IJssel.’
Wat een prachtig werk! Wat zou je uit al je ervaringen na dit lange leven willen meegeven aan jongeren?
‘Het belangrijkste dat ik wil meegeven is: Ik heb vertrouwen in de toekomst. Er zijn altijd incidenten, maar de meeste jongeren willen zich inzetten voor een betere toekomst. Ik denk met name aan het klimaat, hoewel ik het vastplakken aan de weg geen goed protest vind.
Daarnaast: ontwikkel je! Groei! Laat de social media eens weg en kijk om je heen. Zie waar een nood is en pak die aan. En bovenal: Doe datgene waar je goed in bent goed.’
Het interview is opgetekend door Remy Jacobs, geestelijk verzorger in het IJsselland ziekenhuis en redactielid van Open Deur.