Menu

Premium

Paradoxen van weerloze liefde

Bij Openbaring 7,9-17

De visionaire taferelen in Openbaring zijn op een bijzondere manier aaneengeschakeld: vanaf het ‘basisvisioen’ met de verzegelde boekrol en het Lam zit er telkens een tafereel achter een zegel, zodat het allemaal ‘lekker opschiet’ – want er wordt gesnakt naar de voltooiing van alles wat gebeuren moet voordat het heil volledig zal zijn. Vanwege de suspense komen achter het zesde zegel maar liefst drie taferelen tevoorschijn, en het finale zevende zegel onthult een sequentie van zeven bazuinen. Dan gaat het opnieuw met een tafereel per bazuin tot ook daar de vertraging toeslaat, en de laatste bazuin leidt zeven schalen in. We zijn er steeds bijna maar nog niet helemaal.

Het tafereel dat ons nu bezighoudt, is het derde achter het zesde zegel, en daarmee het laatste voordat in 8,1-5 de nieuwe serie met de bazuinen wordt geïntroduceerd. Het eerste tafereel van het zesde zegel laat de kosmos in het ongerede raken, zodat de aarde vol angst is. In het tweede tafereel houden engelen de vernietigende krachten in bedwang, zodat er uit elke stam van Israël twaalfduizend mensen gemerkt kunnen worden, en dan is er ‘ons’ derde tafereel met de ontelbare menigte. Miskotte stelt in zijn Hoofdsom der historie dat die 144.000 en de ontelbare menigte niet twee verschillende categorieën zijn, maar dezelfde mensen onder twee verschillende aspecten. Zoals ook de taferelen niet in een tijdsvolgorde moeten worden gedacht, maar in een geestelijke volgorde, als opeenvolgende doorsneden van één en dezelfde realiteit die voor de lezer in elke tijd actueel kan zijn. De verzegelde twaalfmaal twaalfduizend zijn Gods geroepenen in militaire orde, telbaar in carrés, omdat ze hun strijd in de wereld nog moeten strijden. De ontelbare menigte is dezelfde gemeenschap, maar dan gedemobiliseerd en van etiketten ontdaan, omdat hun strijd erop zit. Carrés zijn telbaar, menigtes niet.

Het Lam dat de ontelbare schare weidt

Het tafereel wordt beheerst door enkele sterke paradoxen: deze mensen hebben hun gewaden witgewassen in bloed (14) – wat een bizar beeld is. Het bloed komt van het ‘bokje’ (arnion) uit hoofdstuk 5, en dat gekeelde bokje weidt de mensenmenigte (17). Het is een volstrekt omgekeerde wereld. Je kunt deze perikoop volgens mij alleen zinvol uitleggen als je uitgaat van deze bizarre omkeringen. Wat dat betreft kan het een handicap zijn als je de woorden al te vaak gehoord hebt en aan de zinnen gewend bent geraakt.

Het gekeelde bokje dat de mensenkudde weidt, kwam in het openingsvisioen van Openbaring 5 naar voren nadat het aangekondigd was als ‘de leeuw van Juda die overwonnen heeft’ (5,5). Ook daar was al sprake van een schokkende omkering: de triomf van de leeuw bleek de gestalte aan te nemen van het geofferde bokje. Geen oppermachtige zelfhandhaving, maar weerloze bereidheid om het eigen leven los te laten. Het is belangrijk om te zien dat nergens in het vervolg van het boek dat bokje opeens toch als leeuw ten tonele verschijnt: die kwetsbare gestalte van zelfontlediging is het finale beeld dat tot op de hemelse bruiloft volgehouden wordt. Het is geen tijdelijke vermomming van de Christusfiguur, maar de eeuwige typering van zijn ware wezen. In die gestalte hoedt Hij de menigte van hen die hun gewaden in zijn bloed hebben witgewassen.

Hun gewaden witgewassen in bloed

Die stola’s (lange gewaden) en hun witte kwaliteit worden tot driemaal toe benoemd, in de verzen 9, 13 en 14. In het laatste vers wordt verklaard hoe ze zo wit komen, en het is belangrijk om dat goed te lezen: ‘Dit zijn degenen die uit de grote verdrukking komen, en die hun stola’s gewassen hebben en ze wit gemaakt hebben in het bloed van het bokje.’[1]

Het gaat dus niet om mensen die witte gewaden uitgereikt hebben gekregen toen hun strijd gestreden was. Ze hebben ze zelf wit gemaakt door ze te dompelen in ‘het bloed van het bokje’. Dat is een bijzonder beeld: normaliter is wat in bloed gedrenkt wordt, onherroepelijk besmeurd met het rood van de wraak, de alarmkleur die de escalatie van het geweld verbeeldt. Maar het bokje of het lam staat voor die andere weg, van offer, overgave en vergeving, juist om de ban van oordeel en wraak te doorbreken. Je klederen in zijn bloed dompelen betekent dus: ook die weg gaan, vergeving oefenen, de zelfhandhaving opgeven omwille van God en de liefde. Het gaat om mensen die in de ‘grote verdrukking’ de radicale keuze hebben gemaakt om vanuit weerloze liefde te blijven leven. Op die manier, heel praktisch maar recht vanuit het hart, zijn ze gelovigen en volgelingen van de Heer geweest – en ze worden in het visioen getoond als een voorbeeld, een mogelijkheid, de weg van het Lam voor mensen van nu.

Levensbronnen van tranen

Voor mij is het beeld van deze tekst overigens een reden om, als ik de keus heb, bij het avondmaal voor witte wijn te kiezen: het bloed van Christus roept niet, als een rood waas voor onze ogen, om wraak. Zijn offer is dat Hij die cirkel doorbreekt. Die houding kleurt alles anders. En in die onvanzelfsprekende helderheid hebben zijn volgelingen hun gewaden gedoopt, ze hebben er hun handel en wandel mee doordrenkt. In de grote verdrukking betekende dat hun ondergang, maar ze komen er stralend mee aan het licht.

In de laatste zin van de perikoop, waar het bokje de mensen weidt en naar de bron brengt, is er nog een mooi begrippenspel: ze worden naar ‘levensbronnen van wateren’ geleid, en God zal elke traan uit hun ogen wissen. Het blijft stromen, en misschien mag je wel denken dat de fontein van hun tranen tot dat moment hun verbinding met de levensbron is geweest. Niemand heeft hun onderweg gezegd dat ze niet moesten huilen, want dan zou het stromen voortijdig zijn gestopt. Pas als ze bij de bronnen zijn, worden hun tranen overbodig.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken