Pottenbakker
leem, aardewerk (vat, kruik), scherf
Een van de oudste beroepen is dat van pottenbakker. In alle culturen door de eeuwen heen vinden we hem terug. Even was er het gevaar dat hij door de opkomende aardewerk-industrie uit onze samenleving zou verdwijnen, maar door de toenemende belangstelling voor oude ambachten is het pottenbakkerswerk nieuw leven ingeblazen. Op markten en tentoonstellingen trekt dit ambacht altijd aandacht; het fascineert hoe handen een klomp klei vermengd met water doen veranderen in een kunstwerk.
Ook de bijbel noemt de pottenbakker. Menig verhaal spreekt ervan, meestal als beeld of symbool. In het vervolg zullen we zien welke betekenis die beeldspraak heeft, en wat deze betekenis ons vandaag heeft te zeggen.
Grondtekst
Om het ambacht van pottenbakker te duiden gebruikt het Oude Testament het woord jotser, van het werkwoord jatsar, ‘vormen’, ‘formeren’, ‘scheppen’. Zie 2 Samuël 17:28 (letterlijk: ‘aardewerk van de pottenbakker’); Jesaja 29:16; 41:25; herhaaldelijk in Jeremia 18-19; Psalm 2:9; Klaagliederen 4:2; 1 Kronieken 4:23 (koninklijke gilde van pottenbakkers). Over Zacharia 11:13 bestaat verschil van mening; vermoedelijk is daar de ‘metaalgieter’ bedoeld. Subject van dit werkwoord is veelal God, wat zijn scheppend werk aanduidt. In die zin is Hij de Formeerder of de Boetseerder, met name als er sprake is van scheppingsmaterie zoals leem, klei of stof. Het Hebreeuws kent een paar begrippen voor het leem of de klei als grondstof voor de pottenbakker: tiet (Jes. 41:25) en chomèr (Jes. 29:16; 45:9; 64:7[8]; Jer. 18:4-6; Job 10:9; 33:6). In het Aramese Daniël 2, de beschrijving van de voeten van het beeld in de droom, treffen we pècher, ‘pottenbakker’, chasaf, ‘product van de pottenbakker’, en tien, ‘leem’, aan. Een van de betekenissen van het zeer frequent voorkomende woord kelie is ‘vaatwerk’, dat van verschillende materiaal vervaardigd kan zijn. Wij beperken ons in deze bespreking tot ‘aardewerk’, het product van de pottenbakker (Jes. 22:24; Jer. 18:4; enz.). Het oudtestamentische chèrès duidt op gebakken leem. Het kan zowel ‘aardewerk’ (Lev. 6:21; 11:33; 14:5, 50; Num. 5:17; Jer. 19:1; 32:14) als ‘scherf’ (Jes. 30:14; onzeker is 45:9; Psalm 22:16; Job 2:8; 41:22; Spr. 26:23; Klaagl. 4:2) betekenen. Een soort aardewerk is nevèl, ‘kruik’, dat ongeveer 10x voorkomt, gedeeltelijk letterlijk (1 Sam. 1:24; 10:3) en voor een deelmetaforisch (Jer. 13:12; Klaagl. 4:2).
Het Nieuwe Testament noemt de pottenbakker, kerameus, in Matteüs 27:7-10 en Romeinen 9:21 (zie ook Wijsh. 15:7; Sir. 33:13; 2 Clemens 8:2). Hetgeen de pottenbakker maakt, heet keramikos (waarvan ons woord ‘keramiek’ afkomstig is), ‘aardewerk’; alleen in Openbaring 2:27. Daarnaast kent het Grieks de synoniemen plasma (zie ons woord ‘plasma’), ‘het geboetseerde’, en plassoo, ‘de boetseerder’; beide in Romeinen 9:20 (vgl. de Septuaginta-tekst van Jes. 29:16). In de Didachè, 5:2, wordt de boze mens getypeerd als de ‘vernieler van Gods plasma’. Het pottenbakkersmateriaal is pèlos, ‘leem’, in deze zin alleen in Romeinen 9:21. Zie ook Johannes 9:6, waar tweemaal pèlos staat als aanduiding voor het leem dat Jezus op de blinde ogen smeert; zou dit verwijzen naar het herscheppend karakter van Jezus’ daad? Samen met skeuos, ‘vat’, doelt ostrakinos in het meervoud op aarden vaten; alleen in 2 Korintiërs 4:7. Het woord skeuos heeft meerdere betekenissen, een daarvan is aardewerk (kruik, vat): Marcus 4:21; Lucas 8:16; Johannes 19:29. In Romeinen 9:21 staat het in samenhang met de pottenbakker. Verder in 1 Tessalonicenzen 4:4 (‘verwerven van vat’); 2 Timoteüs 2:20-21 (‘mooi en minder mooi aardewerk’); 1 Petrus 3:7 (‘broos aardewerk’).
Letterlijk en concreet
a.Hoe en waar de pottenbakker werkt, met welke grondstof en hulpmiddelen hij zijn product vervaardigt en wat tenslotte het resultaat van zijn arbeid is, laten Jeremia 18-19 en Sirach 38:29-30 aardig zien. Op speciale plaatsen oefent de pottenbakker zijn vak uit. Jeremia moet ‘afdalen’ naar de pottenbakkerswerkplaats, wat erop wijst dat deze zich in een dal bevindt waar geschikte klei voorradig is (18:2; 19:2; Mat. 27:7-10). De pottenbakker maakt gebruik van een schijf waarop het werkstuk zich vormt (Jer. 18:3); dit werktuig bestaat uit ronde stenen wielen, één boven en één onder, die door een as met elkaar in verbinding staan. Door de onderste schijf met de voeten te draaien, komt de bovenste in beweging waarop het voorwerp wordt gedraaid. Leem is de meest gebruikte grondstof. Het leem bewerkt de pottenbakker met zijn voeten, alvorens het op de schijf belandt (Jes. 41:25). Hij kneedt en knijpt het leem net zolang tot het beoogde voorwerp de juiste vorm krijgt (Job 33:6). Na het bakken van het voorwerp brengt men er wel glazuur op (Spr. 26:23; Sir. 38:30). In dat geval hebben we met duurder aardewerk te maken, in tegenstelling tot eenvoudig aardewerk (vgl. Lev. 6:28; 2 Tim. 2:20-21).
b.De pottenbakkerij blijkt in de bijbelse tijd een belangrijke bedrijfstak te zijn. Vaten en kruiken zijn immers onmisbare bewaarplaatsen voor wijn, olie, meel en water; eveneens is aardewerk nodig voor bekers, kookgerei, offervaten en olielampen. Zelfs waardevolle documenten worden opgeborgen in kruiken (Jer. 32:14), zoals we ook uit de vondsten in Qumran en Nag Hammadi weten. Uit 1 Kronieken 4:23 maken we op dat aan het hof van de koning een pottenbakkers-gilde verbonden is.
c.De boetseerder slaat het misvormde vaatwerk stuk (vgl. Jes. 30:14). Opgravingen hebben talloze potscherven tevoorschijn doen komen. Misschien dat de naam ‘Schervenpoort’ (19:2) verwijst naar de pottenbakkerswerkplaats, waar men slecht aardewerk kapotmaakt. De potscherf is niet geheel waardeloos. Job krabt er zijn zieke huid mee (2:8).
Beeldspraak en symboliek
a.Het pottenbakkerswerk leent zich in al zijn facetten, zo laten de bijbelschrijvers zien, uitstekend voor overdrachtelijk gebruik. Vooral de profeten en wijsheidsleraren werken dit uit. De handen van de pottenbakker, het leem dat hij gebruikt, de vormgeving, het eindproduct, de scherven – meer dan eens verwerkt een auteur dit alles of een aspect ervan als symboliek in zijn boodschap. Indrukwekkend komen de diverse beelden in Jeremia 18-19 naar voren,waar de profeet de opdracht krijgt op bezoek te gaan bij de pottenbakker. Hij loopt rond in de werkplaats, hij kijkt en kijkt. En hetgeen hij daar waarneemt, past hij indringend toe op de relatie tussen de Heer en zijn volk.
b.Om de volmacht van God over zijn mensenkinderen uit te drukken, hanteren enkele auteurs het beeld van leem of aardewerk dat ondergeschikt is aan de wil van de pottenbakker. Evenals de pottenbakker naar eigen inzicht het leem vormt en hervormt, zo heeft God de macht en het recht om in vrijheid met zijn schepselen een weg te gaan die Hem goeddunkt. Dat houdt ook in, dat God niet te vangen is in het menselijke denken. Hij is telkens groter en anders, wat de mens aanspoort bescheiden over God te spreken. De mens moet tegenover God zijn plaats weten: God is Formeerder, de mens is de uit leem gevormde (Jes. 64:8[7]). Een min of meer gelijk denkbeeld geven Jesaja 45:9 en Job 33:6. Met een vergelijkbare beeldspraak richt de apostel zich tot de gemeente te Rome (Rom. 9:20-21), waarmee hij bovenal aansluit bij Jesaja 29:16 (vgl. de in Qumran gevonden Regel der Gemeenschap 11:22).
c.Met het beroemde en troostvolle woord ‘Maar wij hebben deze schat in aarden vaten… ‘ (2 Kor. 4:7) kijkt Paulus als het ware naar twee kanten: het aarden vat staat voor het vlees, het uiterlijk, het lichamelijke dat vergankelijk en broos is. Niettemin is het waardevol genoeg om er de schat van het evangelie in te bewaren!
Vermoedelijk doelt ook 1 Tess. 4:4 met het vaatwerk op het lichaam, hoewel sommigen denken dat het vat hier de vrouw bedoelt. Hoe het ook zij, beide verklaringen keren zich tegen de onbegrensde en onmenswaardige genotzucht. In de gemeenschap van Qumran functioneert aardewerk herhaaldelijk als beeld van de zwakke en zondige mens; dit thema maakt zelfs deel uit van lofprijzingen: Gods grootheid wordt zichtbaar door de nederigheid van de mens te benadrukken (Rol van de Lofprijzingen 4:29; 11:3; 12:26).
d.Op nog een andere manier geldt aardewerk als beeld van het broze en zwakke bestaan. In 1 Petrus 3:7 vermaant de auteur de mannen zorgvuldig met hun vrouwen te leven, alsof zij broos vaatwerk zijn. Let wel: deze vergelijking bevestigt niet dat vrouwen ‘het zwakke geslacht’ zijn. Maar in die dagen – en niet alleen toen – heerste de opvatting dat vrouwen zwakker waren dan de mannen. Welnu, zegt de briefschrijver, als dat zo is dan zullen jullie heel zorgvuldig met dat broze leven omgaan. Daarachter horen we kritiek op het respectloos heersen van mannen over vrouwen. Aardewerk als metafoor voor de vrouw zien we in de joodse traditie vaker. Zo vertelt de overlevering dat de Perzische koning Ahasveros zich graag liet bedienen door joods ‘vaatwerk’ (Midrasj Rabbah Est. 1:11 en Pred. 11:2). In Daniël 2 zijn de half-lemen voeten van het beeld in de droom teken van zwakte en vergankelijkheid (vs. 33-45).
e.Verbrijzeld aardewerk dient als metafoor voor gebroken menselijke macht. Deze vergelijking is diep verankerd in de wereld van het oude Nabije Oosten. Egypte en Babylonië kenden rituelen waarbij de koning aardewerk, waarop namen van vijandige volkeren geschreven stonden, stukgooit. Hiermee bracht de koning symbolisch zijn onoverwinnelijke macht tot uitdrukking. Wanneer nu de psalmist zingt over de messiaanse koning, schildert hij hem als iemand die onrechtvaardige machthebbers kapotslaat als pottenbakkerswerk (Ps. 2:8-9). Een soortgelijke gedachte bevat Jeremia 24:34, een woord gericht tot de leiders van Juda en Jeruzalem. Zij zullen breken als kostbaar aardewerk dat men laat vallen; zoals de scherven uiteen zullen spatten, zo zal Juda uiteenvallen, dat is: verstrooid worden. Verbrijzelde kruiken beelden het oordeel van God uit, die het onrecht en de goddeloosheid niet langer duldt (Jer. 48:12; Op.2:27). Als de Heer eerst kruiken met wijn vult alvorens ze stuk te laten vallen, is dat een extra sterk oordeelswoord (Jer. 13:12-14). Het keuren van aardewerk door de pottenbakker gebruikt de dichter van Klaagliederen als metafoor om de bewoners van Juda en Jeruzalem te keuren (4:2). De uitslag van de keuring is: waardeloos, alleen geschikt om stuk te gooien. Gebroken aardewerk is oordeel, inleveren van macht, overdragen van heerschappij (Jes. 30:14).
f.Ook de potscherf op zich heeft symbolische betekenis. De gefolterde mens in Psalm 22:16 vergelijkt zijn zwakheid met de droogte van een scherf: alle sappen zijn eruit, gebroken is hij, zijn leven heeft geen waarde meer. In de Rol van de Lofprijzingen 4:9 horen we een mens klagen over zijn omgeving die hem als gebroken vaatwerk beschouwt, dat wil zeggen, hij stelt in hun ogen niets voor, waardeloos is hij. Scherven duiden tegenspoed, ongeluk, afbraak (vgl. onze uitdrukking ‘Scherven brengen geluk’, waarbij scherven de fase van het ongeluk aangeven).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 2; 22; 78; 139; Gezang 74; 93; 131; 156; 166; 369; 453; Zingend VI: 36; Zolang: 48 (= Liturgie: 490).
b.Poëzie:
Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 681: ‘Vergankelijkheid is erg breekbaar…’. A. Roland Holst, Voorlopig, Amsterdam 1976, blz. 28-29: ‘Weldra’. Okke Jager, Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens, Baarn 1992, blz. 9: ‘Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens’.
c.Verwerking:
Het pottenbakkersambacht leent zich goed om situaties op relationeel vlak te beschrijven. Denk aan het kneden, de leem, het bakken, goed en slecht aardewerk, potscherven. Mogelijke thema’s zijn: verhouding tussen Schepper en schepping, kwetsbaarheid, broosheid en breekbaarheid van het leven, betrekkelijkheid van het bestaan, bestemming van schepselen en bezieling door de Geest.
Verwijzing
De pottenbakker, met het materieel en materiaal waarmee hij werkt, heeft raakvlakken met het begrip ‘huis‘.