Menu

Premium

Huis

tent, hut, herberg, dak

Om mensen te leren kennen, moeten we vooral kijken naar de huizen waarin zij wonen. De woning onthult veel over de bewoner. Sterker nog: de wijze waarop er in een land gebouwd wordt, verraadt de levensstijl van bevolking van dat land. Huizen zijn meer dan gemetselde muren en een dak boven het hoofd. In die huizen leven mensen. Deze mensen zijn van invloed op hun huis, maar evengoed is het huis van invloed op hun manier van leven. In de bijbel neemt de woning, in al haar variaties, een zeer grote plaats in. Geen wonder, want leven is grotendeels wonen.

Grondtekst

Ruim 2000x treffen we in het Oude Testament bajit, ‘huis’, aan, daartoe behoort ca. 250x de samenstelling bet jhwh, ‘huis van de Heer’. De betekenis ‘huis’ moeten we wel breed verstaan: woonhuis (Richt. 11:31); koninklijke woning, paleis (Jer. 39:8, letterlijk: ‘huis van de koning en huizen van het volk’); heilig huis, tempel (1 Sam. 5:2); deel van het huis, vertrek (Est. 2:3); een of andere verblijfplaats (Job 30:23); binnenkant (2 Sam. 5:9); de groep mensen in het huis (Pred. 2:7); bloedverwanten en nakomelingen (Gen. 46:31; Ruth 4:11). Veel aardrijkskundige namen bevatten ‘huis’, bijvoorbeeld Betel, ‘huis van God’; Betlehem, ‘huis van brood’; Bet-Semes, ‘zonnehuis’. Een ander belangrijk woord voor behuizing is ‘ohèl, ‘tent, tentbewoner’ (ca. 340x); in ongeveer 60% van de gevallen gaat het om de ‘tent van de Heer’ (Ex. 33; Num. 11). De misjkan, ‘woning, verblijf’ (139x, waarvan ruim 100x als aanduiding voor het centrale heiligdom, zie Ex. 25-40; Num. 1-10), kan synoniem zijn van bajit en ‘ohèl (vgl. Num. 24:5). Verder noemen we soekkah, ‘hut’ (ca. 30x), dikwijls als aanduiding voor het Loofhuttenfeest (Lev. 23:34-43; Deut. 16:13-16). Demalon (8x) is een overnachtingsplaats, herberg (Gen. 42:27; 43:12; Ex. 4:24; meloenah doelt op de ‘nachthut’ in de wijngaard, Jes. 1:8 en 24:20), vergelijkbaar met het Griekse katalyma (Luc. 2:7; Mar. 14:14).

De betekenissen van het Griekse oikos (115x) en oikia (94x) sluiten nauw aan bij die van bajit: huis, huisgenoten, familie of geslacht. Andere woorden, voornamelijk in overdrachtelijke zin, zijn: oikeios, ‘huisgenoten’ (Gal. 6:10; Ef. 2:19; 1 Tim. 5:8); oikètèrion, ‘woning’ (2 Kor. 5:2; Jud. 6); oikodespotès, ‘huiseigenaar, Heer des huizes’ (o.a. Mat. 10:15; 13:27; 20:1,11; 21:33). Deskènè, ‘tent, hut’, treffen we 20x aan waarvan de helft in Hebreeën; de betekenissen hut en tent lopen door elkaar. Het verwante skènos komt alleen voor in 2 Korintiërs 5:1-4, waar het een metafoor is voor ‘lijf (vgl. 2 Petr. 1:13-14; Rol van de Lofprijzingen 7:4-9).

Letterlijk en concreet

a.De tent is de gebruikelijke behuizing van nomaden. Voordat Israël zich vestigt in het land Kanaän, leeft het als trekkend volk in tenten. De aartsvaders zijn met hun veestapel altijd onderweg en leven daarom in tenten (Gen. 18:1; 26:23; 35:21). Tijdens de reis door de woestijn, op weg naar het beloofde land, vertoeft Israël in tenten. Belangrijk gedurende deze tocht is de tent van de ontmoeting, ook wel tabernakel genoemd, het meereizende heiligdom waar het volk God ontmoet (Ex. 26; 33; Num. 11:24-31). Later, in het beloofde land, woont Israël in vaste behuizing. Dat wil niet zeggen dat de tent als verblijfplaats helemaal verdwijnt. Hij blijft onder meer in gebruik bij de strijdkrachten en voor allen die onderweg zijn. Paulus en Aquila oefenen het beroep van tentenmaker uit (Hand. 18:3). Ook blijkt er een groep behoudende Joden geweest te zijn, Rekabieten genoemd, die uit principe de tent tot woning verkoos. Zij, zo vertelt Jeremia, hielden het nomadische ideaal vast en keerden zich daarmee tegen de gevestigde orde (Jer. 35). De huizen vinden we veelal in elkaars nabijheid, bij voorkeur op hooggelegen plaatsen, zoals heuvels en stadsmuren.

b.Belangrijk voor een goed huis is een solide fundament (Mat. 7:24-27). De bouwmaterialen zijn van steen, leem, hout en mortel. Luxere bouwwerken – tempels en paleizen – bevatten duurdere materialen, zoals cederhout en ivoor (2 Sam. 7:7; 2 Kon. 22:39). Goede behuizing valt ten dele samen met welvaart, waarnaar velen verlangen (Deut. 8:12). Het dak van Israëls huizen is plat; het moet goed beveiligd worden (Deut. 22:8) en geldt als prachtige plek om gewassen te laten drogen (Joz. 2:6). Het interieur in gewone huizen bestaat ruwweg uit een bed, tafel, lamp, stoel of ligbank en vaatwerk (2 Kon. 4:10).

c.Als een gebouw heel groot is, heet elke ruimte daarbinnen een huis (Jer. 36:22). De tempel is het huis van de godheid. In dat huis laat de Eeuwige zich vinden. Van heinde en verre verzamelen gelovigen zich rond dit huis. Beroemd en omgeven met ontzag is de tempel in Jeruzalem, waarover vooral de dichters lyrisch kunnen spreken. De eerste christenen beschikken nog niet over gebouwen om samen te komen; zij komen de eerste tijd bijeen in privé-huizen (Hand. 12:12).

d.Naast tent en huis spreekt de bijbel van hut, meestal vervaardigd uit twijgen en rieten matten. De hut dient voor het opslaan van vruchten (Jes. 1:8), ter bescherming tegen de zon (Jona 4:5), als verblijfplaats voor de dieren (Gen. 33:17), voor onderkomen van de soldaten (1 Kon. 20:12) enzovoort. De hut heeft vaak een tijdelijk karakter. Tijdens het Loofhuttenfeest gedenkt Israël in hutten zijn afhankelijkheid van Gods barmhartigheid en de bevrijding uit Egypte (Lev. 23:42-44). De wachters in de wijngaard gebruiken de nachthut als uitkijkpost (Jes. 1:8).

Beeldspraak en symboliek

a.Huis, tent en hut – samen met allerlei onderdelen van behuizingen – zijn geliefde voorwerpen voor het beeldende en symbolische taalgebruik. Zij behoren tot het dagelijkse bestaan en zijn daarom als beeld en metafoor meteen herkenbaar. Er lopen krachtige lijnen tussen huis en geborgenheid, huis en veiligheid, huis en rust, huis en bestemming. Hoe duurzamer de woning, hoe minder kwetsbaar de bewoner is. Hoe vergankelijker de woning, hoe onveiliger het leven van de bewoner is. Zo verbeeldt de ontwikkeling van leven in een tent naar leven in een vaste woning min of meer het bestaan van voortdurende verandering naar duurzaamheid (Jes. 33:20; vgl. Hebr. 11:9-10). Menig bijbelverhaal draagt de pijn en het verlangen van mensen onderweg. Mensen die ter wille van hun toekomst afstand nemen van eigen huis en haard (Gen. 12), die door familietwisten op de vluchtslaan (Gen. 27:41-29:1), die vanwege honger wegtrekken (Gen. 46), die uit de verdrukking breken en jaren op zoek zijn naar een vaste plek zoals Israël na de uittocht, die geen plaats vinden in de herberg (Luc. 2:7) en mensen die vluchten voor doodsdreiging (Mat. 2:13-18). De bijbel lijkt wel een aaneenschakeling van verhalen van vluchtelingen, vreemdelingen en ontheemden, verhalen van mensen die op weg zijn naar ergens (Ergens) en iemand (Iemand). Te midden van die vaak pijnlijke dynamiek van het verstoken zijn van veiligheid en van het verlangen naar geborgenheid manifesteert God zich. Althans, dat ervaren mensen onderweg (Ps. 61:4-5). Het is tegen die achtergrond dat de bijbel zoveel belang hecht aan gastvrijheid en openheid (Lev. 19:34; Mat. 25:31-45; Rom. 12:13; 1 Petr. 4:9; Hebr. 13:2). Immers, leven zonder een dak boven het hoofd is geen leven. Het beeld voor goddelijk oordeel over goddeloosheid is dan ook het weggehaald worden uit de tent (Ps. 52:7).

b.De metafoor huis voor de mens of het menselijk lichaam treffen we in de bijbel voornamelijk aan in de context van de dood. Zoals in Prediker 12:3-4, waar de wijsheidsleraar de volgende vergelijkingen maakt: de wachters van het huis zijn de flanken en de ribben of de handen – zij beven; de sterke mannen beelden de benen uit -krom getrokken; de maalsters verwijzen naar de tanden – geen beweging meer; de deuren naar de straat zijn de oren – gesloten; de vensters verbeelden de ogen – de glans verdwenen. De leraar laat zien wat de mens in zijn ouderdom te wachten staat. Elifaz beschrijft de vergankelijkheid en geringheid van de mens, tegenover de eeuwigheid van God met het wonen in lemen hutten (Job 4:19). Paulus zet het aardse bestaan en het hemelse tegenover elkaar met het beeld van de tijdelijkheid van de tent en de eeuwigheid van het huis (2 Kor. 5:1-4; vergelijk 2 Petr. 2: 13-14). De tent staat bij hem voor het onzekere bestaan en het tijdelijke verblijf van de mens op aarde. Daarentegen staat de woning uit de hemel voor zekerheid en duurzaamheid. Die woning betrekt de mens als hij deze aarde bij zijn dood verlaat. In het verlengde hiervan is de uitdrukking ‘gaan naar het eeuwige tehuis (bet ‘olam)’ metafoor voor de dood, het graf en de onderwereld (Pred. 12:5; vgl. Tob. 3:6). Hieraan ontlenen de Joden de naam van de begraafplaats: bet ‘olam, letterlijk ‘eeuwig huis’.

c.De metafoor huis voor de mens komt ook daarin tot uitdrukking, dat iemand zich in spiritueel opzicht in die mens nestelt. De mens wordt zijn woning. Aldus zien we de parabel over de onreine geesten die de mens met hun negativi-teit behuizen, waardoor hij ‘bezet’ raakt (Mat. 12:44). Anderzijds – positief – kan Christus in de mens wonen, wat op een zeer hechte relatie duidt. Eveneens horen we van de mens die verlangt om in het huis van God te wonen; concreet wil dat zeggen in de tempel en geestelijk duidt dat op het verblijven in de nabijheid van de goddelijke aanwezigheid (Ps. 84:11). De Eeuwige komt in de tijd en onder de mensen; Hij verkiest een woning om de ontmoeting tussen Hem en zijn mensenkinderen enigszins te reguleren en vorm te geven. Zo gebeurt dat aanvankelijk door de tent van de ontmoeting, later door vaste godshuizen, met name de tempel te Jeruzalem. Volgens de belijdenis van de eerste christenen woont God in Christus en woont de Geest van Christus in de gemeente (1 Kor. 3:16). Wie dit huis, Christus, binnentreedt, heeft deel aan de ontmoeting met God. In de toekomst zal God op de nieuwe aarde zijn tent – denk aan de oudtestamentische ontmoetingstent – weer oprichten (Op. 21:3). Deze tent verkondigt de innige en omvattende gemeenschap met God en de daarmee verbonden sjalom voor iedereen. Tent en stad, tent en hemelse presentie, aarde en hemel vallen als het ware samen. Zie in dit verband ook het beeld van de hemel die als een tent wordt uitgespreid (Jes. 40:22; Ps. 104:2). Dit beeld beklemtoont Gods betrokkenheid bij en zijn handelen op de aarde.

d.Niet alleen de mens, ook een gemeenschap heet huis of tent. Dat kan een familie zijn, bijvoorbeeld het huis van Jozef (Gen. 50:8); of een dynastie, zoals de hut van David (Am. 9:11); of een volk, in het bijzonder het huis van Israël (Ez. 3:1; Hebr. 8:8-10). Niet elke vertaling geeft bajit in deze samenstelling weer met ‘huis’. In plaats van ‘huis van Israël’ vertaalt men wel ‘volk van Israël’ of alleen ‘Israël(ieten)’. Dat is jammer, omdat in huis de notie van verbondenheid en eenheid naklinkt. Eén in zijn en één in doen. Populair gezegd: de groep die huis wordt genoemd, leeft bij wijze van spreken onder hetzelfde dak. In navolging van dit spraakgebruik in het Oude Testament heet de gemeente van Christus ook huis. Ondanks de vele onderdelen van een huis benadrukt dit beeld de eenheid. Deachtergrond is dat in de Oudheid de collectiviteit van huisgenoten overheerst; als de Heer des huizes tot geloof komt, bekeert het hele huis zich tot God (Hand. 16:34). De metafoor huis voor de geloofsgemeenschap komt kleurrijk naar voren in de brief aan de kerk van Efeze: Christus’ volgelingen zijn geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar huisgenoten van God; zij zijn ‘thuis’ gekomen. Het fundament zijn de apostelen en profeten, zij die de boodschap doorgeven. De hoeksteen van het huis is Jezus Christus en in Christus groeit elk bouwwerk uit tot een tempel Gods (vgl. Hebr. 3:1-6; 10:21). Elders wordt gesproken van een geestelijk huis, dat ontstaat door de samenvoeging van levende stenen (1 Petr. 2:5). Iedere gelovige is door de aanraking van Christus een levende steen. Elke steen is nodig voor de totstandkoming en voltooiing van het gebouw. Hier zien we een hecht evenwicht tussen individualiteit en collectiviteit. Beroemd en misbruikt (bijvoorbeeld als wapen tegen zelfbevrediging) is het beeld van de gelovigen als tempel van God en het beeld van het lichaam als tempel van de heilige Geest (1 Kor. 3:16-17; 6:19). Door de gemeente tempel van God te noemen, kwalificeert Paulus de gemeente als ‘woning’ van God en daarom als heilig. Die kwalificatie moet de gelovigen eerbied voor en openheid naar elkaar geven, zodat zij de gemeenschap opbouwen in plaats van doen scheuren. ‘Jullie lichaam is een tempel van de heilige Geest,’ zegt Paulus even later. Weer noemt hij impliciet de inwoning Gods en de heiligheid, ditmaal gekoppeld aan het lichaam van de gelovige. De christen dient zich daarvan bewust te zijn. Van hem of haar wordt gevraagd met respect om te gaan met het lichaam. Hiermee is zijn of haar handel en wandel bedoeld, juist hier genoemd vanwege voorkomend onzedelijk gedrag.

e.Het huis, zo zagen we, symboliseert veelal de wijze van leven, de manier van geloven, de handel en wandel, de relatie tussen God en mens. Het beeld van het binnentreden in een huis, veronderstelt solidariteit en nabijheid. Er is zelfs sprake van een zekere identificatie tussen degene die binnenkomt en degene die het huis bewoont. Daarom is het leerzaam te letten op de rol die gebouwen spelen in Jezus’ leven en werk. We beperken ons tot een paar voorbeelden uit het evangelie volgens Lucas. We zien Jezus nog voor zijn geboorte bij de herberg waarin geen plaats is (Lucas 2:7). Dat doet deze vraag rijzen: Kenmerkt deze eerste fase in Jezus’ leven de weg die Hij zal gaan, en wordt die Hem opgelegd of ligt er een eigen keuze in? Tussen haken: in Lucas 22:11 komt hetzelfde woord voor; daar doelt het op de zaal waar het laatste avondmaal wordt gehouden! Als twaalfjarige vinden we Hem in de tempel te midden van leraren (Lucas 2:46), waar zijn bron ligt. Hij draagt iets van een vreemdeling en bijwoner met zich mee, want deze Mensenzoon heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen (Lucas 9:58). Zijn huis lijkt de aarde en haar bewoners te zijn. Jezus’ betrokkenheid bij huizen hangt samen met zijn programma dat zich richt op het zoeken van het verlorene. De huizen, waarin het verlorene zich bevindt, ondergaan een zekere transformatie door de aanwezigheid van Jezus. De bewoners veranderen, keren om, vinden genezing door zijn komst. In Lucas 5:17-26 dragen enkele mannen een verlamde via het dak het huis binnen waar Jezus vertoeft. In het open dak opent zich de hemel. De mannen leggen de pijn aan de voeten van de Heer. Zie wat er gebeurt: de verlamde verandert. Liggen groeit uit tot lopen. Dit huis laat iets zien van de nieuwe gemeenschap rond Jezus: een gemeenschap die opstaat en in beweging komt. In het huis van Jaïrus staat een meisje op uit haar onvruchtbaar en ten dode opgeschreven leven (Lucas 8:40-56). Jezus nodigt zichzelf uit bij de gehate Zacheüs: ‘Heden moet Ik in uw huis vertoeven’ (Lucas 19:1-10). Met andere woorden, Hij stapt in Zacheüs’ verloren leven, wat leidt tot ommekeer. En schept hij meteen daarna niet door zijn messiaanse daad van de tempelreiniging onbeperkte en ongekende ruimte (Lucas 19:45-48), waardoor de tempel een godshuis wordt voor alle mensen? Er zouden nog meer voorbeelden te geven zijn. Lucas opent zijn evangelie met het verhaal dat zich voltrekt in de tempel – de aankondiging van de geboorte van nieuw leven; het laatste vers van zijn evangelie schildert, in de tempel, de lovende leerlingen – wachtend op de nieuwe tijd.

f.De liefdespoëzie van Hooglied verwerkt enkele malen het gegeven van behuizing. Het meisje vergelijkt haar donkere uiterlijk met de tenten van Kedar, die van zwart geitenhaar zijn vervaardigd (1:5). Achter de vergelijking horen we haar twijfel of zij wel mooi gevonden wordt. De Targoem trekt – allegorisch – de vergelijking van Israëls zwarte gezichten met deze tenten, na deaanbidding van het gouden kalf. Het sterke verlangen van het meisje naar haar vriend tekent de dichter door haar op te wekken naar de verblijven van de herders te gaan (1:8). Daar zal zij haar geliefde vinden. Welke beeldspraak schuilgaat in het huis met zijn balken van ceders en panelen van cipressen (1:17), is niet eenduidig. Wijst het huis op het groene veld waarin de twee het spel der liefde spelen? Of is het huis hun lichaam en het gebinte hun binnenkant? In elk geval verbeeldt het hout van ceders en cipressen verwerkt in tempels en paleizen, de schoonheid en kostbaarheid van hun liefde. Er is een oud joods gebruik om bij de geboorte van een jongen een ceder en bij de geboorte van een meisje een cipres te planten. Wanneer zij later trouwen, maakt men van het hout van die ‘geboorteboom’ het baldakijn. Het huis van wijn in 2:4 duidt waarschijnlijk de plaats waar de vriend en vriendin vrijen en elkaar beminnen. De banier, in hetzelfde vers, is een metafoor voor mannelijkheid en kracht. Met het huis van mijn moeder (3:4; 8:2) kan het groene veld of de moederschoot zijn bedoeld. Denkbaar is ook dat dit huis de inwijding in de intimiteit van de liefde verbeeldt. Liefde schénken mensen elkaar; zij is niet te koop. Zelfs niet met de totale waarde van iemands huis (8:7).

g.Het huis symboliseert eveneens de wijsheid. Kleurrijk zien we dat in Sirach 14:20-27: gluren door de ramen, luisteren aan de deur, kamperen bij de woning, de tentpinnen in de muren slaan – het zijn allemaal verschillende ingangen om met de wijsheid kennis te maken (vgl. Spr. 8:3235).

h.Op het dak van een huis vinden wel symbolische handelingen en riten plaats (Jer. 19:13; Sef. 1:5; Hand. 10:9). Dat deze plaats wordt verkozen, zal samenhangen met de gedachte dat het dak de mens dichter bij de hemel brengt. Het open dak lijkt de aarde en de hemel met elkaar te verbinden (Mar. 2:4). Zie verder de symboliek van de hut tijdens het Loofhuttenfeest: Israël leert door het verblijf in de hut, waarvan het dak een opening heeft, te kijken naar de hemel en weet zich aldus afhankelijk van Gods bescherming.

i.De bijbel bevat talrijke andere uitdrukkingen en beeldspraken waarin een vorm van wonen centraal staat. Tot slot laten we er enkele de revue passeren. De hut met haar tijdelijke karakter is beeld van vergankelijkheid en broosheid(Jes. 1:8). Huis en thuis hangen zeer nauw samen. Niet thuis zijn, geeft vaak heimwee. Verlangen naar het huis, is verlangen om thuis te komen (Ps. 84:11). De vergelijking van Sion met een achtergebleven hut in de wijngaard, tekent de precaire situatie van het volk (Jes. 1:8). Het wijd maken van de tenten suggereert dat er een rijke kinderschaar in het verschiet ligt, wat een beeld is van zegen en zekere toekomst (Jes. 54:2). Het herinnert aan de aartsvaders en aartsmoeders, die ondanks hun onvruchtbaarheid een groot volk hebben voortgebracht door Gods trouw. Dat zal weer gebeuren. Om de ondergang van het volk weer te geven, hanteert Jeremia het tafereel van de tent die door de stormwind omvergeworpen wordt (4:20; 10:20). De verwoeste tent symboliseert chaos en levensdreiging.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 4; 15; 27; 42-43; 49; 68; 84; 89; 91; 98; 126; 127; 132; Gezang 37; 78; 84; 138; 248; 265; 321; 326; 368; 377; 388; 459; 487; 490; Alles II: 6; Bijbel II: 45; Droom: 24; Evangelie I: 13; 19; III: 19; 22; Gezangen: 373; Gezegend: 86; 99; 112; 212-213;Land: 9; 14; Hoop: 65; 89; Leven: 10; Liefde: 36-37; Liturgie: 572 (= Gezangen: 522); 613; Meeste: 39; ZingendI-II: 61; 100; 183; III: 62; V: 1; Zolang: 5 (= Liturgie: 586); 63 (= Liturgie: 551).

b.Poëzie:

Van der Graft, Mythologisch, Baarn 1997, blz. 231: ‘Onderdak’; 233: ‘Het huis’; 388: ‘De martelaren’. Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1982, blz. 135: ‘Psalm van het huis’ en ‘Huis’. Gerrit Komrij, Alle gedichten tot gisteren, Amsterdam 1994, blz. 22-25: ‘Architectuur’. Gerrit Kouwenaar, Gedichten 1948-1978, Amsterdam 1982, blz. 40: ‘in de wand’; 79: ‘een huis’; 221: ‘huizen’; 258: ‘Leven in een huis…’. Huub Oosterhuis, Gedichten, Bilthoven 1970, blz. 102-105: ‘De droom en de zeven huizen’.

c.Verwerking:

De beeldspraak rond behuizing reikt tal van thema’s aan: binnen en buiten, geborgenheid en veiligheid, openheid en nabijheid, goddelijke aanwezigheid, gemeenschap en solidariteit, heilige huisjes en heilig huis. Ook komen maatschappelijke kwesties op: dakloosheid, asielzoekers, vluchtelingen, verpauperde buurten en burenruzie. Of psychologische zaken: verhuizen, heimwee en loslaten van het ouderlijk huis. Bij elk thema zijn er vrij gemakkelijk praktijkvoorbeelden te vinden.

Verwijzing

Het woord huis heeft vooral raakvlakken met ‘muur‘, ‘hoeksteen‘, ‘fundament‘, ‘deur‘, ‘venster‘ en ‘stad‘. Daarnaast lopen er lijnen naar ‘lichaam‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken