Preekschets 1 Korintiërs 5:6a
1 Korintiërs 5:6a
Veertiende zondag na Pinksteren
U hebt geen enkele reden om zo zelfvoldaan te zijn.
Schriftlezing: 1 Korintiërs 5
Het eigene van de zondag
Het eigenaardige feit doet zich voor dat het middengedeelte van de eerste brief aan de Korintiërs vrij onbekend is, in tegenstelling tot het begin en het einde van de brief. In de Postilles is niet eerder aandacht besteed aan de hoofdstukken 8 en 9. Wel verscheen recent een preekschets over hoofdstuk 5 in Postille 59 en een over hoofdstuk 6 in Postille 60. Ook hoofdstuk 6 is een keer behandeld. De hoofdstukken 5 tot en met 11 geven een unieke inkijk in het leven van deze gemeente. De concreetheid van deze hoofdstukken brengt ook de grote afstand tot het huidige gemeenteleven aan het licht. De actualiteit voor de gemeente van nu is niet meteen duidelijk. Wie echter de moeite neemt zich erin te verdiepen, wordt verrast door de wijze waarop Paulus in allerlei praktische kwesties weet door te stoten tot de kern van het heil.
Uitleg
In vers 1 refereert Paulus waarschijnlijk aan de rapportage van de huisgenoten van Chloë (1:11). Deze hebben hem bericht over de twisten en spanningen in de gemeente en zij zullen Paulus ook ingelicht hebben over toestanden in de gemeente die niet gedoogd kunnen worden. Met porneia wordt in dit verband een ongeoorloofde seksuele relatie bedoeld. Het gaat om een man die leeft met de vrouw van zijn vader, dus met zijn stiefmoeder. De aanduiding ‘vrouw van zijn vader’ wil het verfoeilijke van dit alles nog eens onderstrepen. Deze relatie wordt nader aangeduid als een verhouding die zelfs niet door de heidenen wordt getolereerd. Daar hier het werkwoord ontbreekt, is de keuze om ‘tolereren’ toe te voegen discutabel. Omdat deze vorm van incest in de Romeinse wereld wel bekend was en ook voorkwam, is in elk geval de toevoeging ‘niet voorkomt’ (NBG, NBV) onjuist. De Romeinse wetgeving verbood echter wel dergelijke relaties. Daarom is het beter te kiezen voor: niet getolereerd. Door de Romeinse jurist Gaius worden diverse gevallen genoemd (Thiselton 2000, 385). Deuteronomium 27:20 vervloekt degene die zich hieraan schuldig maakt en Leviticus 18:8 eist de doodstraf. De Mishna spreekt van dood door steniging.
Dat deze ongeoorloofde verhouding nog steeds voortduurt, valt op te maken uit de tegenwoordige tijd die hier gebruikt wordt. De gemeente tolereert deze situatie of berust erin. Paulus verwijt de gemeente zelfvoldaanheid (vs. 2). Volgens A.D. Clarke, aangehaald door Thiselton, heeft deze zelfvoldaanheid verschillende oorzaken. Onder andere vermoedt hij dat de mening ‘alles is mij geoorloofd’ (6:12) van invloed geweest moet zijn. Ten tweede kan Paulus’ verontwaardiging ook als verwijt opgevat worden: zelfs deze immorele daad kon de zelfvoldaanheid niet opheffen. Dit hoofdstuk stelt daarom niet alleen het probleem van porneia aan de orde, maar niet minder het probleem van de zelfvoldaanheid van de gemeente.
In de volgende verzen laat Paulus er geen misverstand erover bestaan dat hij geheel anders oordeelt over het in zonde levende gemeentelid. Lichamelijk was Paulus er niet bij, maar wel tooi pneumati (vs. 3): ‘in de geest’ (NBV), ‘naar de geest’ (NBG en SV), ‘in the Spirit’ (Thiselton, 384). Volgens Thiselton is hier niet de tegenstelling lichaam geest aan de orde. Paulus is aanwezig in de kracht van de heilige Geest, want ook Paulus maakt door de Geest deel uit van de tempel van de heilige Geest die te Korinte is. De aanwezigheid moet daarom opgevat worden als een verbondenheid in en door de Geest. Paulus zegt dus niet, zoals sommige bijbelvertalingen het weergeven, alsof hij aanwezig zou zijn. Het is geen fictieve, maar een reële aanwezigheid door de Geest.
De verzen 4-5 stellen ons voor verschillende exegetische problemen. Vooral gaat het om de vraag: wat betekent ‘overleveren’ (NBG), ‘uitleveren’ (NBV) ‘aan de satan’? Wat betekenen de woorden: ‘tot verderf van het vlees’ (NBG), of dat ‘zijn huidige bestaan verloren gaat’ (NBV)? Thiselton meent dat de vleselijke ‘stance of self-suffiency’ veroordeeld wordt, dus het vernietigen van de zelfgenoegzaamheid (p. 396). Het overgeven aan satan van een – wellicht – belangrijke figuur uit de gemeente zal het einde van de zelfvoldaanheid van de gemeente betekenen.
Overigens gaat het om het behoud van de persoon. Daarom lijkt het niet voor de hand te liggen om te denken aan de mogelijkheid van overdracht aan de burgerlijke autoriteiten voor executie. In dit licht gezien is het overgeven aan de satan een matiging van de straf. ‘Wie sich Paulus das genauer vorstellt, wird nicht gesagt’(Fascher). Fascher denkt in de lijn van Käsemann aan een isolering van het betreffende gemeentelid, zoals een arts een patiënt moet isoleren om verdere besmetting te voorkomen, waardoor de behandeling van de patiënt echter niet wordt afgebroken. Opvallend is dat Paulus de man verantwoordelijk stelt. Over de vrouw spreekt hij verder niet. Daar ons lichaam onze identiteit is (A. v.d. Beek, God doet recht, 236), is het niet onverschillig hoe wij met ons lichaam omgaan.
‘U hebt geen enkele reden om zo zelfvoldaan te zijn’ (NBV), ‘uw roem deugt niet’ (NBG), vers 6. Paulus stelt de misplaatste trots van de gemeente onder scherpe kritiek: haar trots (opgeblazenheid) vergelijkt hij met een stukje oud, gegist deeg. Het moet weggedaan worden omdat het brood anders een onaangename, zure smaak zou krijgen. De verwijzing naar het oude zuurdeeg is niet toevallig. Als tijdens Pesach zuurdeeg in iemands huis gevonden zal worden, moet deze persoon volgens de bepaling van Exodus 12 uit de vergadering van Israël uitgeroeid worden (Ex. 12:15,19). De uittocht staat niet alleen in het teken van bevrijding, maar vooral van een nieuw begin. Daarom moet al het oude weggedaan worden. Het verwijderen van de persoon die in zonde leeft, wordt dus door Paulus gezien als een cultische handeling. Let wel: niet de zondige persoon wordt gezien als een zondebok, op wie de gemeente haar frustraties zou kunnen afreageren. De gemeente zelf wordt als het ware tot zondebok gemaakt. Zij is verantwoordelijk voor wat fout gegaan is. Ethiek en liturgie gaan hier hand in hand. De liturgie van offer en opstanding is het fundament van de ethiek.
Paulus trekt een lijn naar het pascha: ‘slacht het pascha’ (Ex. 12:21). Staat in Exodus ‘het’ pascha, Paulus spreekt van ‘ons’ paaslam (NBG), ‘ons’ pesachlam (NBV). Hij schrijft de gemeente niet af. De gemeente wordt niet geëxcommuniceerd. De lijn die Paulus trekt naar het paaslam Christus is een bevrijdend en eigenlijk een vrijsprekend evangelie. Niet de man in kwestie wordt opgeofferd, evenmin de gemeente, maar wel dit paaslam. Het paaslam krijgt hier de trekken van de zondebok, die de schuld naar zich toetrekt, omdat Hij die wil dragen. Zo komt er ruimte voor een nieuw begin.
Aanwijzingen voor de prediking
De spanning in dit hoofdstuk is mijns inziens de wijze waarop Paulus het kernwoord vrijheid ombuigt in de richting van reinheid. Op een verrassende wijze laat hij zien hoe de vrijheid van Israël (pascha) nauw verband houdt met reinheid (het feest van de ongezuurde broden).
Micro-ethiek komt in de prediking weinig aan de orde. Over macro-ethische vragen met betrekking tot milieu, armoede, vrede en klimaat kunnen stevige uitspraken worden gedaan. De micro-ethische problemen komen veel dichterbij en hoe dichterbij de problemen komen hoe meer de verscheidenheid van meningen aan het licht komt, zeker in het geval van relaties. Het is gevoelige materie.
In onze tijd is op het gebied van relaties veel aan de hand en worden we met het ene na het andere bizarre voorval geconfronteerd. Er heerst veel onduidelijkheid, onzekerheid en verwarring. Duidelijke woorden zijn meestal niet gewenst.
Relaties betreffen de persoonlijke levenssfeer, die gerespecteerd moet worden. Uitspraken van kerkelijke zijde worden al gauw als betuttelend ervaren. Zelfvoldaanheid over de gepraktiseerde tolerantie is de kerk ook vandaag de dag niet vreemd. Als we iets van 1 Korintiërs 5 kunnen leren is het wel dat een ‘vleselijke’ levenspraktijk weinig van doen heeft met het leven door de Geest.
Het is te weinig de ontspoorde vrijheid kritisch tegen het licht van het bijbelse gebod te houden en er onze afkeuring over uit te spreken. Het treft ons dat Paulus in zijn heftige reactie niet de geboden centraal stelt, en ook niet de liefde als algemeen en abstract criterium hanteert, maar concreet verwijst naar ‘ons’ paaslam. Het werk van Christus is de bron waaruit de gemeente leeft en van waaruit haar leven in deze wereld gestalte krijgt, ook in persoonlijke relaties. Het feit dat hier gewezen wordt op het bloed van het paaslam confronteert de gemeente met de weg die Christus ging. Dat was niet de weg van zelfhandhaving, maar van sterven. Hij leefde niet voor zichzelf, maar had zijn leven over voor zijn gemeente.
Het offer van Christus laat zien dat alleen een radicaal middel de gemeente kan vernieuwen: het bloed van Christus. De verzoening door het kruis kent niet alleen het aspect van bedekking van de schuld of van loskoop. Verzoening is ook reiniging. Niet voor niets spreekt Paulus van het ongedesemde brood van reinheid en waarheid (vs. 8).
Liturgische aanwijzingen
Als Schriftlezing Oude Testament ligt Exodus 12 voor de hand. Liederen: Psalm 32; 25:3, 4; 50:10. Er zijn verschillende gezangen uit de tijd voor Pasen, die hier gekozen kunnen worden.
Geraadpleegde literatuur
Het commentaar van Anthony C. Thiselton, The First Epistle to the Corinthians (NIGTC, 2000), geeft heel veel goede en gedetailleerde informatie. Daarnaast heb ik Hans Conzelmann, Der erste Brief an die Korinther, (KEKNT, 1969), en Erich Fascher, Der erste Brief des Paulus an die Korinther, Erster Teil (THzNT, 7/I, 1980), geraadpleegd.