Preekschets 1 Tessalonicenzen 1:9-10
1 Tessalonicenzen 1:9-10
Eenentwintigste zondag na Pinksteren
Iedereen praat erover (…) hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren – om hem, de levende en ware God, te dienen en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel.
Schriftlezing: 1 Tessalonicenzen 1:1-10
Het eigene van de zondag
De leesroosters geven voor de zondagen richting het eind van het kerkelijk jaar teksten met eschatologische thematiek. Met de eschatologie hangt de plaats van de gemeente in de wereld samen. Daarbij passen lezingen uit de brieven, zoals de komende drie zondagen uit 1 Tessalonicenzen.
Uitleg
Lezing van de brieven wekt gemakkelijk bevreemding. We ontmoeten een andere wereld: de christelijke boodschap is nieuw, nog grotendeels onbekend en ongehoord. De leefwereld, maar ook levensstijl en levenshouding van de eerste gemeenten waren totaal anders dan de onze. Wij leven in een door het christendom sterk gevormde cultuur, destijds was er een veel scherper contrast tussen cultuur en gemeente. Dit maakt het noodzakelijk om die andere cultuur en leefwereld enigszins te verkennen.
Algemeen geldt 1 Tessalonicenzen als Paulus’ oudste bewaarde brief (waarschijnlijk 50 na Chr.). De tweede zendingsreis voerde door Macedonië en Griekenland, en na uit Filippi gewelddadig verdreven te zijn, heeft Paulus Tessalonika (Saloniki) aangedaan. Anders dan Filippi, dat meer een Romeinse kolonie was, gold Tessalonika als een typisch Griekse stad. Als havenstad was het een belangrijk centrum voor handel en transport, maar ook voor cultuur en religie. Religie en cultuur waren onlosmakelijk met elkaar verweven. Er waren talrijke genootschappen voor de organisatie van de eigen begrafenis, die ook een religieus, spiritueel en/of filosofisch karakter hadden. Er waren vele tempels en cultussen (o.a. van Dionysius en de Egyptische goden Sarapis en Isis). Ook was er een synagoge.
Paulus heeft er de gemeente gesticht, maar moet na relatief korte tijd (maanden) opnieuw met geweld verdreven zijn. Hij reist verder en schrijft weer enkele maanden later de brief, nadat Timoteüs de gemeente heeft bezocht en met enkele vragen naar Paulus is teruggekeerd.
Hoofdthema in de brief is eschatologisch: de parousie ofwel de wederkomst van Christus (de benaming ‘wederkomst’ is in zijn algemeenheid omstreden, maar hier lijkt deze toch juist: men verwachtte blijkens de vragen Jezus’ terugkeer in de nabije toekomst). Klaarblijkelijk hebben vragen vanuit de gemeente daar betrekking op gehad. Met de eschatologische inzet hangt samen de ‘ethiek’, de geëigende wijze van leven in het licht van deze verwachting.
Opvallend aan de brief is dat thema’s als rechtvaardiging en de wet niet aan de orde komen. Dit kan samenhangen met de specifieke situatie van de (vermoedelijk vooral heidenchristelijke) gemeente, zoals de brieven sowieso sterk bepaald zijn door hun adres. Toch is de veronderstelling verdedigbaar dat die specifieke thematiek pas geleidelijk aan cruciaal wordt, als de parousie uitblijft en de onduidelijkheden omtrent joden- en heidenchristenen voortduren en escaleren. 1 Tessalonicenzen weerspiegelt een oudere, veel sterker apocalyptisch-eschatologische boodschap: de wederkomst is aanstaande en daarom zijn ommekeer en gehoorzaamheid geboden.
Uiteraard heeft de brief als literair genre en als praktisch communicatiemiddel zijn eigen logica en specifieke opbouw en conventies. Ook die bemoeilijken ons begrip. Een brief heeft een aanleiding en een adres – beide kunnen wij slechts beperkt reconstrueren. Met een brief wordt communicatie voortgezet of hersteld, soms na lange onderbrekingen. We zien dat Paulus voornamelijk in de begingedeeltes van zijn brieven veelal de verbinding van hemzelf met de gemeente opnieuw probeert te bevestigen, door het verleden in herinnering te roepen, door de gemeente te prijzen en door lotsverbondenheid te benadrukken. Soms is verdediging of verantwoording van zijn afwezigheid of wegblijven nodig. Dit verdedigen en zichzelf aanprijzen, waarvan ook in 1 Tessalonicenzen sprake is, komt op ons vaak pedant of arrogant over (zeker voor iemand die zegt niet te roemen). Tegenover de Tessalonicenzen is apologie vermoedelijk nodig, omdat Paulus na de stichting de gemeente vanwege vervolging heeft verlaten, zonder vooralsnog te zijn teruggekeerd. Laat Paulus hen in de steek, vermijdt hij vervolging? Dit weerspreekt hij in de hoofdstukken 1 en 2. (Zie hiervoor ook preekschets van 24 oktober.)
In de tekst zoekt Paulus weer de communicatie, de gemeenschappelijkheid met de gemeente. Zoals gebruikelijk (waarmee geen oordeel over de oprechtheid bedoeld is) prijst hij daarbij de gemeente, hij dankt God om hen, terwijl hij benadrukt dat hij bidt voor de gemeente en hen gedenkt. Juist dit gedenken drukt het zoeken van de gemeenschap uit. Hij prijst hun geloof, liefde en hoop – in die volgorde! – waarbij duidelijk is dat het leven met deze drie moeite kost: het is werken, zwoegen, volharden.
In de tekst loopt een verdiepende lijn: Paulus gedenkt (vs. 3), en vervolgens weet (vs. 4) hij van Gods liefde en uitverkiezing, die een zeker fundament vormen voor de gemeenschap van de gemeente zelf, maar ook voor die met Paulus. Gods betrokkenheid, het werk dat Hij werkt in hun midden en door de gemeente wordt zichtbaar: er is moeite en verdrukking (vgl. vs. 3), maar er is ook hun werk in de kracht van de heilige Geest en er is de vreugde.
Paulus tekent kort de recente geschiedenis als een geschieden van het woord: het is gekomen, ontvangen en vervolgens vindt het weerklank: het echoot door in de omgeving, in steeds wijdere kringen, wat in Paulus’ taal wordt uitgebeeld. Eerst noemt hij Macedonië en Achaje alleen, de tweede keer breidt hij dat uit met ‘overal’.
Voor de inhoud van het geloof gebruikt Paulus waarschijnlijk een voorgegeven formule van de vroegchristelijke verkondiging (vs. 9b-10), die de toon zet van de verkondiging in de brief. De hoofdlijn is de bekering of ommekeer, het zich afkeren van de afgoden en de toewending tot God (vs. 3,6,9; vgl. 4:4vv.) als antwoord op Gods toewending (liefde en uitverkiezing). Dit brengt een eigen verwachting met zich mee, een beleving van het bestaan in de tijd en daarmee ook een ‘levensstijl’ (zie 1 Tess. 4-5). In deze formulering toont zich de nabijheid tot de synagoge en het proselitisme: men kan hierin een kern zien van wat in de rabbijnse traditie uitgewerkt zal worden aan leefregels voor niet-joden, de zogenaamde noachitische geboden. Die kern bestaat uit het afzweren van de afgoden, die joods bezien typisch zijn voor niet-joden.
Aanwijzingen voor de prediking
Een grote complicatie voor verkondiging vanuit de apostolische brieven is het eerdergenoemde verschil in context, dat vanwege de specifieke contextgebondenheid van brieven hier meer speelt dan bij andere genres. Er zijn ook overeenkomsten tussen de contexten (missionaire situatie, kerk als minderheid), maar de verschillen zijn groter en belangrijker. Waar er destijds sprake was van verdrukking en vervolging van kerk en geloof, daar heerst nu onverschilligheid.
In onze postchristelijke, seculiere context wordt min of meer bewust afscheid genomen van het christelijk geloof. Als de christelijke verkondiging zich wil afzetten tegen de wereld, moet zij er zich rekenschap van geven dat die wereld mede gevormd is door kerk en christendom. ‘Wij’ zijn medeverantwoordelijk voor de actuele situatie en kunnen ons daarvan niet zomaar distantiëren. (De hoop op de wederkomst levert uiteraard specifieke vragen op; zie daarvoor de preekschets voor 31 oktober.) Deze complicaties hoeven uiteraard niet expliciet in de preek benoemd te worden. Aangezien de brieven bij de gemeente vermoedelijk sowieso vergelijkbare vragen oproepen, is het goed er wel enige aandacht aan te besteden.
De tekst biedt een mogelijke ‘ingang’ via de formule in de verzen 9b-10, de strijd tussen God en de afgoden. De radicaliteit en omvattendheid die het christelijk geloof destijds betekende, zijn over het algemeen niet meteen invoelbaar, maar het is spannend er wel naar te zoeken. Welke goden worden gediend om ons heen en door onszelf? Wat zijn tempels in onze tijd? Waarvoor offeren wij? Waar besteden wij ons geld aan? Vervolgens is de vraag: waarom doen we dat? Is dat voor ons heilig? Geeft dat ons leven zin? Men moet hier waken voor moralisme, waarvan bij Paulus (in ieder geval in deze tekst) geen sprake van is. Het gaat er niet om dat het een of ander niet ‘mag’. De kern van de zaak is te overdenken of en hoe wij leven in geloof, liefde en hoop, hoe wij niet de goden, maar de God van Israël dienen. Waar wijden wij ons leven aan en wie is daarmee gediend? In gemeentes waar weinig besef is van de verwevenheid van geloof en levenswijze (ethiek), kan dat benadrukt worden. Waar dat besef er wel is, zijn zelfgenoegzaamheid, praktische uitvoerbaarheid en radicaliteit mogelijke thema’s. Tot slot: ook kan men de vraag stellen naar de rol van de gemeente als gemeenschap. Waar wij immers tegenwoordig deze vragen op het individu richten (persoonlijk geloof, persoonlijke keuzes), hebben de brieven veel nadrukkelijker de gemeente als wezenlijk kader op het oog (gemeenschappelijk leven, elkaar bevragen, bemoedigen, opbouwen).
Een andere ‘ingang’ ligt mogelijk in het briefgenre en het communicatieve, verbindende daarvan. Zoals Paulus zich in verbinding zoekt te stellen met de gemeente in Tessalonika, zo zouden wij dat als denkoefening ook kunnen doen: je verbinden met Paulus en ‘zijn’ gemeente, maar ook met de oecumene, de contemporaine wereldkerk. Gedenken wij hen ook in gebeden? Een mogelijke vorm voor de preek is uiteraard de brief: aan de eigen gemeente (hetgeen dwingt tot inzicht in eigen situatie), of een zustergemeente elders.
Liturgische aanwijzingen
Het verdient aanbeveling om in de liturgie naast de brieflezing te lezen uit de Thora en de profetenboeken. De eerste gemeente leefde sterk met deze geschriften: jodenchristenen lazen ze nieuw vanuit de belijdenis van Jezus als messias, heidenchristenen werden erin onderricht als wezenlijke achtergrond van Jezus (sommigen zullen ze als proseliet vanuit de synagoge al gekend hebben). Ik geef daarom steeds teksten die in de brieflezing meeklinken. De volgende lezingen betreffen ook (af)godsdienst: Deuteronomium 5:6-10 of 6:4-9 en Jesaja 40:18-20 of 44:9-20.
Liederenkeuze: het Dienstboek noemt Psalm 130 voor deze zondag. De (af)godenthematiek speelt in de psalmen 82 en 115. Gezang 212 (Tt) past vanwege de verbinding van paraenese, het oudtestamentische taaleigen (bevrijding, gerechtigheid) en de christologie. De bijbelliederen bij de brieven uit het Liedboek voor de kerken zijn vaak ook toepasselijk bij andere brieven (bijv. Gez. 89, 94, 95, 99).
Geraadpleegde literatuur
Voor een beeld van Paulus’ leven en werk en van de wereld waarin hij leefde: L. Grollenberg, Die moeilijke Paulus, Baarn 1977, 49-58, en in J. Stambaugh en D. Balch, Het Nieuwe Testament in zijn sociale omgeving, Kampen 1992. Voor gedetailleerdere informatie over de religieuze wereld: E. Ferguson, Backgrounds of Early Christianity,Michigan 199 32.