Preekschets 2 Korintiërs 12:9- 3e zondag na Trinitatis
3e zondag na Trinitatis
2 Korintiërs 12:9
Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.
Schriftlezingen: Jesaja 52:13-53:12 ; 2 Korintiërs 12:1- 18
Het eigene van de zondag
Voor de vier zondagen na Pinksteren (zie ook: Preekschets 2 Korintiërs 10:17 – 1e zondag na Pinksteren/Trinitatis, Preekschets 2 Korintiërs 11:14 – 2e zondag na Trinitatis en Preekschets 2 Korintiërs 13:5 – 4e zondag na Trinitatis) zijn de laatste vier hoofdstukken van 2 Korintiërs gekozen. Na Pinksteren is het zinnig, te lezen en te overdenken hoe het met de kerk verder ging; Paulus’ brieven getuigen hiervan. (Gezien de strekking van 2 Kor. 10-13 zouden deze teksten eventueel ook kunnen worden gelezen in de tijd voor Pasen.) Omdat de voorgestelde hoofdstukken niet eenvoudig zijn, verdient het in menige gemeente wellicht de voorkeur deze teksten te behandelen in middag- of avonddiensten met het karakter van leerdiensten.
Uitleg
Het feit dat Paulus zích laat provoceren om zich te gaan beroemen op een mystieke ervaring, wijst erop dat ook zijn concurrenten in Korinte zich lieten voorstaan op hun visioenen en openbaringen (2 Kor. 12:1). Soortgelijk zegt Paulus in 1 Korintiërs 14:18, uitgedaagd door de omstandigheden, dat ook hij ‘in tongen spreekt’, zelfs meer dan de Korintiërs. Van zijn eigen visioen, veertien jaar tevoren, vertelt hij slechts zeer terughoudend. Hij spreekt over zichzelf aanvankelijk in de derde persoon, hij zegt niet te weten of het visioen in zijn lichaam of buiten zijn lichaam plaatsvond, en de woorden die hij in de hemel te horen kreeg noemt hij onzegbaar, zodat hij er ook niets van meedeelt. Waarschijnlijk moeten de verzen 2-4 zo worden uitgelegd dat de derde hemel en het paradijs identiek zijn. Paulus maakt echter niet duidelijk van welke indeling van de hemel hij uitgaat: de menselijke nieuwsgierigheid bevredigt hij dus in het geheel niet. Een indeling in zeven hemelen was destijds gebruikelijk, maar andere tellingen (van vijf of tien hemelen) kwamen ook voor. De veronderstelling is wel geuit dat voor Paulus de derde hemel de hoogste was, zodat daar ook het paradijs te vinden was. Nu is de localisering van het paradijs in de derde hemel ook in 2 Henoch 8 te vinden, terwijl in dat boek toch tien hemelen voorkomen. van belang is deze kennis echter niet, noch voor Paulus noch voor ons. Kenmerkend voor overgeleverde beschrijvingen van visioenen in joodse en joods-christelijke bronnen van die tijd is dat zij veel uitvoeriger zijn en juist wel de menselijke nieuwsgierigheid naar hemelse kennis bevredigen; zo bijvoorbeeld de pseudepigrafische boeken van Henoch en de Hemelvaart van Jesaja. Daarentegen gaat het Paulus slechts erom te laten weten dat hij evenals zijn tegenstanders bekend was met het ontvangen van visioenen en openbaringen en dus niet voor hen onderdeed.
Direct daarna komt hij terug op zijn thema van het roemen op zijn zwakheid (2 Kor. 11:30; 12:5) en verhaalt hij van een andere maar minder verheven geestelijke ervaring: die van de doorn in het vlees die hem – door God – is gegeven, anders gezegd de engel van de satan die hem vuistslagen toedient. Niet voor het eerst wordt duidelijk hoezeer Paulus het leven ziet als een strijd met de satan (1 Kor. 5:5; 2 Kor. 2:10-11; 11:3; 11:14;12:7). Het blijft onduidelijk wat hij bedoelt met de doorn in het vlees en met de engel van de satan die hem afranselt. Niet één hypothese hierover is bevredigend. Belangrijker vindt Paulus het, het antwoord op zijn drie maal herhaalde gebed te vermelden (vgl. Mar. 14:32-39),omdat die gebedsverhoring precies zijn visie op kracht en zwakheid is geworden (vs 8-9). In Christus’ antwoord ‘mijn genade is u genoeg’ duidt ‘genade’ in de eerste plaats op Christus zelf. Elders omschrijft Paulus diens genade aldus: ‘dat Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden’ (2 Kor. 8:9). Maar ook kan bij ‘genade’ worden gedacht aan Paulus’ apostelschap (1 Kor. 15: 10; Rom. 1:5; 12:3).
Volgens het woord van de Heer tot Paulus mag juist wie zwak is, erop rekenen dat hij deel krijgt aan Christus’ kracht. Dit is de paradox van het evangelie van Christus’ kruis en opstanding (vs 9-10). Paulus’ grote bezwaar tegen zijn tegenstanders is, modern gezegd, dat zij een theologie van de glorie huldigden, maar voorbijgingen aan wat er aan de glorie voorafgaat, namelijk onvolmaaktheid, lijden en dood. Paulus is een theoloog van het kruis.
Desondanks betuigt Paulus voorts dat hij in het doen van wonderen niet voor de ‘superapostelen’ onderdeed (vs 11-12; vgl. Rom. 15:18-19). Zijn bezwaar is dan ook niet gericht tegen tekenen van de overwinning op ziekte en lijden, maar op de onevenwichtige aandacht hiervoor, die ten koste gaat van de erkenning dat het leed in de wereld nog niet is geleden.
In vers 13v. komt Paulus terug op hetgeen hij in 2 Korintiërs 11:7-11 al aanroerde, namelijk dat hij in Korinte het evangelie heeft gebracht zonder een financiële vergoeding te vragen. Hij wil tot de Korintiërs zeggen: jullie hebben niets te klagen, ik heb jullie in niets tekortgedaan, behalve dat ik geen beroep op jullie geld heb gedaan. Zijn tegenstanders hadden de Korintiërs kennelijk voorgehouden dat het bij de kenmerken van een echte apostel hoort dat hij zich door de door hem gestichte gemeenten laat betalen.
Uit de verzen 16-18 blijkt echter dat er een gerucht bestond dat Paulus, sluw als hij was, het geld dat voor de collecte voor Jeruzalem was bestemd (1 Kor. 16 :1-4; 2 Kor. 8-9) voor zichzelf aanwendde. Ook Titus blijkt onder verdenking te staan. Met vier retorische vragen suggereert Paulus dat hier niets van waar is.
Aanwijzingen voor de prediking
Het thema van visioenen en openbaringen lijkt buitenissig, maar is door verschijnselen als channeling, waarbij gelovigen menen in contact te staan met Jezus of de apostel Paulus of de aartsengel MichaëI, aan onze tijd niet vreemd. Bovendien wordt er van visioenen en openbaringen getuigd in de Pinksterbeweging en in de charismatische beweging. De bij de eerdere twee zondagen gedane oproep zich niet te snel met de apostel Paulus te identificeren is ook hier van toepassing, hoewel misschien minder noodzakelijk, ‘om het buitengewone van de openbaringen’.
Achter het beknopte getuigenis aangaande deze twee geestelijke ervaringen waartoe Paulus, getergd, zich had laten verleiden, gaat zijn kritiek op geestelijk exhibitionisme schuil. Op zichzelf heeft hij niets tegen visioenen en openbaringen, als ze maar niet worden gebruikt om anderen ermee te imponeren, dan wel anderen te wijzen op hun geestelijk tekort. In de lijn van Paulus kan worden gezegd dat de aandacht voor zulke sensationele ervaringen verkeerd is gericht. Wie streeft naar visioenen en openbaringen is gericht op de hemel, en dreigt zo in de geest te willen
wegzweven van de aarde, die in al haar leed nu juist alle aandacht nodig heeft. Hierbij moet niet worden vergeten dat mystieke ervaringen (om ze nu zo aan te duiden) ook bij uitstek kunnen inspireren tot aardse activiteit. Er is niets op tegen, er is zelfs veel voor, tenzij ze worden misbruikt.
Het verlangen naar geestelijke of geestverruimende ervaringen bestaat niet alleen in strikt religieuze zin. Men hoeft slechts te denken aan de ecstasy-pillen om zich te realiseren dat het verlangen naar extase veel voorkomt. Ook het gebruik van andere drugs leidt tot het even weg zijn van de aarde. Met inachtneming van de beweegredenen van degenen die hiervan gebruik maken, is hier bij uitstek (uiteraard) een kritische houding geboden.
Rechtstreeks troostend kunnen de woorden ‘mijn genade is u genoeg, want kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid’ worden ervaren door diegenen die zich zwak voelen. Christus’ eigen optreden, alsook zijn lijden en sterven, stemmen hiermee overeen. De Schriftlezing over de lijdende knecht des Heren (Jes.52:13-53:12) kan functioneren om hieraan te herinneren.
De preek zou wellicht overladen worden als ook nog vers 14-18 besproken zouden worden. Eventueel kunnen deze verzen uit de Schriftlezing worden weggelaten.
Liturgische suggesties
-
Psalm 34:2-3; 40:1-2,7
-
LB 423
Literatuur
-
Henri J.M. Nouwen, The Wounded Healer. Ministry in contemporary Society, New York 1979.