Menu

Premium

Hemel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

De hemel en het hiernamaals worden in onze tijd door velen als achterhaalde geloofsvoorstellingen beschouwd. Men ervaart het vaak als een zoethoudertje om mensen die het in dit leven moeilijk hebben in ieder geval de hóóp te geven dat het ooit (na dit leven) beter wordt. Geloven wordt dan ook al snel in verband gebracht met ‘later in de hemel komen’. Of er werkelijk een hemel en een hiernamaals bestaan, is voor veel mensen in onze tijd slechts een academische vraag: we zullen het vanzelf wel zien, is een veelgehoorde reactie. Tegelijkertijd valt ook een hang naar het bovennatuurlijke waar te nemen, bijvoorbeeld in allerlei New Age-groepen, die mateloos geboeid zijn door de hemelse wereld van engelen en geesten. De media besteden uitvoerige aandacht aan zgn. ‘bijna-dooderva-ringen’ van mensen die beweren ‘aan genezijde’ van de dood te zijn geweest en daar van alles gezien te hebben.

Het spreken over de hemel en het hiernamaals is in de christelijke traditie vaak gepaard gegaan met oneigenlijke motieven. De doorsnee-middeleeuwer was ervan overtuigd dat je de hemel moest verdienen door maar veel goede werken te doen. In sommige stromingen binnen het protestantisme werd de ‘toelatingsnorm’ soms zo hoog gelegd, dat het slechts een uitverkoren enkeling was die later in de hemel zou komen. En soms werd het geloof in de hemel zo overheersend, dat men het zicht op de aarde – de door God zelf geschapen werkelijkheid – uit het oog verloor.

Woorden

In het Oude Testament gaat het voornamelijk om het Hebreeuwse woord sjamajim, een meervoud-achtige vorm die in onze vertalingen vaak als enkelvoud wordt weergegeven (hemel). In het Grieks gaat het om het woord ouranos en woorden die daarmee samenhangen en om hupsos en hupsistos, ‘de hoge/hoogste (plaatsen)’: aanduiding van de hemelse gewesten of regionen. Net als in het Nederlands is het ook in het bijbelse spraakgebruik niet altijd mogelijk een scherp onderscheid te maken tussen de zichtbare hemel (het luchtruim, het firmament, de sterrenhemel, Gen. 1:8, 9, 14-17) en de onzichtbare hemel (de woonplaats van God en de engelen, Gen. 1:1; Ps. 2:4; 11:4; 14:2).

Betekenis in context

Oude Testament

De hemel als schepping van God

Het eerste dat in de Bijbel over de hemel gezegd wordt, is dat die schepping van God is: ‘In den beginne schiep God de hemel en deaarde’ (Gen. 1:1; vgl. 14:19; Jes. 42:5). Hemel en aarde vormen samen de schepping, de totale door God geschapen werkelijkheid. Ook in andere teksten is er sprake van de tweedeling ‘hemel en aarde’ (bijv. Gen. 24:3; Deut. 3:24; 1 Kron. 29:11; Jer. 23:24; Joël 2:30). Naast deze tweedeling is er soms sprake van een driedeling ‘hemel, aarde en zee/wateren onder de aarde’ (Ex. 20:11; Neh. 9:6; Ps. 69:35; 96:11; 135:6; 146:6; Hag. 2:7), eveneens ter aanduiding van de totale schepping. Anders dan bij de omliggende volken het geval was, wordt de hemel in het Oude Testament nooit vergoddelijkt. De hemel is niet te vereenzelvigen met God of een godheid, maar is schepping van God (Deut. 10:14). Israëls God is dan ook ‘de God des hemels’ (Ezra 5:12; 6:9; 7:12, 21, 23; Dan.

2:18-19).

De hemel als woonplaats van God

Hemel en aarde worden ook als tegenstelling ervaren. De aarde is het domein van de mens en de hemel de woonplaats van God – een onderscheid dat redelijk strikt gehanteerd wordt: ‘De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven’ (Ps. 115:16); ‘God is in de hemel en gij zijt op de aarde; laten daarom uw woorden weinige zijn’ (Pred. 5:1-2). De poging om een toren te bouwen die tot in de hemel reikt, wordt dan ook meteen bestraft (Gen. 11:4-9). Het is in de Bijbel slechts een enkeling die, meestal in de vorm van een droom of visioen, een glimp ontvangt van de hemelse heerlijkheid. Denk bijvoorbeeld aan de roeping van Jesaja, die gepaard ging met een visioen van de Here in de (hemelse) tempel (Jes. 6) en aan de visioenen van de profeet Ezechiël (Ez. 1).

De hemel als woonplaats van de engelen en andere hemelingen

De hemel is ook de woonplaats van de engelen (bijv. Ps. 103:20-21), en niet alleen van degoede engelen. Klaarblijkelijk had ook de satan – zelfs na zijn val – nog toegang tot de hemelse troonzaal (Job 1).

De hemel gold in het Oude Testament doorgaans niet als de verblijfplaats van de gestorven gelovigen. Slechts bij hoge uitzondering is er sprake van mensen die direct in Gods tegenwoordigheid worden opgenomen (Henoch, Elia). Wel wordt hier en daar al het besef gevonden dat men na het sterven op de een of andere manier bij God, in zijn tegenwoordigheid, zou zijn (Ps. 49:16; 73:24).

De ‘opbouw’ van de hemel

Hoe men zich de hemel precies voorstelde, is achteraf moeilijk vast te stellen. Zowel bij de omliggende volkeren als in Israël zelf viel men begrijpelijkerwijs vaak terug op beeldspraak om toch iets te kunnen zeggen over een voor de mens ontoegankelijke werkelijkheid. Zo wordt de hemel in het Oude Testament voorgesteld als een gebouw dat op zuilen staat (Job 26:11; vgl. 2 Sam. 22:8), een bouwwerk met opperzalen (Ps. 104:3; Amos 9:6), met toegangspoorten (Ps. 78:23) en vensters (Mal. 3:10; vgl. Gen. 7:11; 8:2 ‘sluizen’). De hemel wordt vergeleken met een paleis (Jes. 6:1-4) en met een tent (Ps. 104:2; vgl. Ex. 25:9, 40, de ‘tabernakel’). In een aantal gevallen wordt teruggegrepen op militaire beeldspraak, bijvoorbeeld in de uitdrukking ‘het heer (= leger) des hemels’. Soms heeft die uitdrukking betrekking op de sterren (Gen. 2:1; Deut. 4:19; Richt. 5:20), soms op de engelen (1 Kon. 22:19; vgl. ook Job 1:6v).

De Babyloniërs onderscheidden drie hemelen, waarbij de hoogste hemel aan de belangrijkste god toebehoorde en de laagste hemel het domein van de sterren was. De regio ertussen behoorde aan de andere hemelgoden. Ook in het Oude Testament wordt er gesproken van meerdere hemelen. Mogelijk heeft de meervoud-achtige vorm sjamajim daartoe mede aanleiding gegeven. Maar anders dan bij de omliggende volken belijdt Israël volmondig dat zelfs ‘de hemel der hemelen’ – dat wil zeggen: de hoogst denkbare plaats in de hemelse heerlijkheid – God niet kan bevatten (1 Kon. 8:27; vgl. Neh. 9:6).

Met name in de buitenbijbelse joodse literatuur wordt veel gespeculeerd over hoe de hemel er uitziet. In talloze visioenen beschrijven ‘zieners’ soms tot in detail de bewoners van de hemel (de engelen in soorten en maten, vaak met naam en toenaam), de architectuur van de hemelse troonzaal, de opbouw van de verschillende hemelen, enzovoort. In de Bijbel komen de visioenen van Jesaja (Jes. 6), Ezechiël en Johannes (Openb. 4-5) nog het dichtst in de buurt van dergelijke beschrijvingen. In vergelijking met de buitenbijbel-se beschrijvingen valt echter op dat het Oude en het Nieuwe Testament bijzonder terughoudend zijn in hun beschrijving van de hemel.

De nieuwe hemel en nieuwe aarde

Te midden van alle ellende die het volk Israel overkomt, klinkt in Jesaja 65:17-25 de aankondiging van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: er komt een totaal nieuwe werkelijkheid. Het wordt daar overigens beschreven vanuit de beleving en leefsituatie van de mensen: zonde en dood zijn er nog wel (Jes. 65:20), maar ver buiten de belevingswereld van de gelovige. Het is kennelijk onmogelijk om over de hemel en het hiernamaals te spreken buiten de eigen menselijke (beperkte) ervaring om.

Nieuwe Testament

De continuïteit met het Oude Testament

In het Nieuwe Testament wordt nauw aangesloten bij het oudtestamentisch-joodse denken over de hemel en het hiernamaals. Dehemel is schepping van God, God is ‘Héér des hemels en der aarde’ (Mat. 11:25; Luc. 10:21). De hemel is de woonplaats van God (Mat. 6:9: ‘onze Vader die in de hemelen zijt’) en van de engelen (Mar. 12:25; 13:32). In aansluiting op gangbaar joods gedachtegoed maakt Paulus in 2 Korintiërs 12:2 melding van ‘de derde hemel’, waar hij blijkens het tekstverband het hemelse paradijs situeert (2 Kor. 12:4). In andere joodse geschriften wordt overigens gesproken over vijf of zeven hemelen, tien hemelen, enzovoort. De woorden van de apostel Paulus zijn typerend voor de terughoudendheid van de bijbelschrijvers over de hemel: hij zegt er een paar keer uitdrukkelijk bij dat hij niet weet hoe hij zijn ervaring moet duiden (‘of … weet ik niet’, 2 Kor. 12:2, 3).

De met name in het Evangelie van Matteüs voorkomende uitdrukking ‘Koninkrijk der hemelen’ is niet hetzelfde als de hemel, maar is een omschrijvende manier om over Gods heerschappij en koningschap te spreken zonder zijn naam te gebruiken.

De hemel en de overwinning van Christus

Door het heilswerk van Christus heeft zich volgens het Nieuwe Testament een diepingrijpende verandering voltrokken in de hemelse wereld. De overwinning van Christus wordt onder meer beschreven aan de hand van het beeld van een strijder die met de nodige tegenstand de hemelse gewesten doortrekt om uiteindelijk als overwinnaar in de hoogste hemel te arriveren (bijv. Ef. 1:2021; 4:8-10; 1 Petr. 3:22). Vooral de woorden van Psalm 68:19 hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. De schrijver van de brief aan de Hebreeën beschrijft eenzelfde opwaartse beweging, maar dan die van een hogepriester die in het hemelse heiligdom binnengaat. Het directe gevolg van Jezus’ heilswerk is dat de satan verslagen is. Jezus zag ‘de satan als een bliksem uit de hemel vallen’ (Luc. 10:18;zie ook Joh. 12:31). Nog steeds zijn de satan en zijn engelen actief, maar hun werkterrein is verlegd naar de aarde (Op. 12:12) en naar de lagere regionen in de hemelse wereld. Het luchtruim wordt gezien als het domein van demonen en boze geesten (1 Kor. 8:5; Ef. 2:2) waar door de gelovigen een geestelijke strijd gevoerd moet worden (Ef. 3:10; 6:12).

Van alle boeken van het Nieuwe Testament spreekt het laatste bijbelboek nog het meest uitvoerig over de hemel en over de overwinning die Christus behaald heeft. In een aantal visioenen krijgt Johannes als het ware een blik achter de schermen: terwijl de gelovigen op aarde te maken hebben met heftige vervolgingen en tegenstand, ziet hij dat dit alles het gevolg is van een strijd in de hemel die uitloopt op de nederlaag van de satan. Dit komt vooral tot uiting in Openbaring 12. Met Jezus’ overwinning op Golgota heeft de satan (de draak) het veld moeten ruimen: hij is uit de hemelse troonzaal gezet, waar hij de gelovigen voortdurend aanklaagde, en is op de aarde geworpen (12:7-12). Daar zet hij zijn activiteiten tegen de volgelingen van Jezus voort en vervolgt hen met niet aflatende inzet (12:13-13:18). Door hen echter een blik achter de schermen te geven, moedigt Johannes zijn lezers aan om vol te houden: Christus heeft immers de overwinning reeds behaald (12:1011) en zal spoedig definitief met de satan en zijn trawanten afrekenen (Op. 20:1-15).

De hemel als plaats waar Christus is en waar Hij de zijnen tot zich neemt

In het Nieuwe Testament is de hemel de plaats waar Jezus Christus is. Christus bevindt zich nu in de hemel om er plaats te bereiden voor de zijnen (Joh. 14:1-3) en om hen als de hemelse hogepriester bij God te vertegenwoordigen (Heb. 8-10). In die lijn spreekt Paulus in Filippenzen 1:23 dan ook de verwachting uit, dat hij na zijn sterven ‘metChristus’ zal zijn. Christus is er ‘gezeten aan de rechterhand van de Vader’, dat wil zeggen: in de hoogst denkbare positie naast God; aan het einde der tijden zal Hij uit de hemel terugkeren (Hand. 1:11; 1 Tess. 1:10; 4:16).

De nieuwe hemel en de nieuwe aarde

In aansluiting op de profetische woorden van Jesaja 65 sluit het laatste bijbelboek af met de aankondiging van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarin zelfs de dood er niet meer zal zijn (Op. 21:1-18); een nieuwe werkelijkheid waarin Gods wil gedaan wordt ‘zoals in de hemel zo ook op de aarde’, een wereld ‘waar gerechtigheid woont’ (2 Petr. 3:513). Uit deze laatste passage blijkt dat er daarbij zowel sprake is van discontinuïteit (‘de hemelen zullen vergaan en de elementen in vuur wegsmelten’), als van continuïteit (er komen ‘nieuwe hemelen en een nieuwe aarde’). Dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er door breuk en crisis heen komen, is ook de strekking van Openbaring 20 en 21.

Kern

De hemel is daar waar Christus is. Zijn aanwezigheid daar (nu reeds) loopt vooruit op het moment dat God straks al de zijnen in zijn eeuwige heerlijkheid opneemt. In de Bijbel betekent dit nooit een degradatie van het aardse leven, alsof de hemel slechts een voorportaal van de eeuwigheid is. In het bijbelse denken is de hemel eerder een ‘vernieuwing’ of een herschepping van het aardse leven. Leven dat hier niet tot bloei kon komen en in de knop werd afgebroken, kan daar ten volle worden geleefd. Onrecht, zonde en dood hebben niet het laatste woord. Hoe onbarmhartig, onrechtvaardig en zinloos het aardse leven soms is, in het licht van de eeuwigheid komt alles onvermijdelijk in een ander perspectief te staan: er is hoop over dood en graf heen, een leven met God dat niets en niemand ooit meer zal kunnen verstoren.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dood, droom, eeuwigheid, hel, hemelvaart, Koninkrijk van God, opstanding.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken