Menu

Premium

Hemelvaart, ten hemel varen, opgenomen worden

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

In een tijd waarin wetenschappers het grote publiek duizelingwekkende feiten en statistieken over de oneindigheid van het heelal presenteren, kunnen de bijbelse hemelvaarts-verhalen op de doorsneelezer al snel een naïeve indruk maken: alsof de hemel slechts een etage boven de (platte!) aarde is en je er fysiek met een wolk naar toe kunt reizen. Moderne lezers vragen zich met name bij het verhaal van de hemelvaart van Jezus (Luc. 24:50-53; Hand. 1:9-11) snel af, welk wereldbeeld daarin verondersteld wordt. Hiermee samenhangend komt de onvermijdelijke vraag op of wij daar tweeduizend jaar later nog wel mee uit de voeten kunnen.

Evenals dat het geval is bij de scheppings- en zondvloedverhalen, waren er in de oudheid talrijke andere hemelvaartsverhalen in omloop, vooral in de Griekse en Romeinse wereld. Al vroeg in de geschiedenis van het christendom heeft die constatering voor de nodige commotie gezorgd, omdat men er een stevige bedreiging voor de waarheidsaanspraken van het christelijk geloof in meende te zien. In de tweede eeuw na Christus moest de kerkvader Justinus de Martelaar zich al in allerlei bochten wringen om duidelijk te maken dat Jezus’ hemelvaart echt iets anders was dan de talloze mythen die in zijn tijd de ronde deden met betrekking tot de vele Griekse goden en heldenfiguren die ook ten hemel zouden zijn gevaren. Justinus kwam er ten slotte op uit dat al die andere hemel-vaartsverhalen demonische imitaties van Jezus’ hemelvaart waren voorzover ze van later datum waren, en waar het om oudere verhalen ging (het merendeel!) er het duivelse voorafschaduwingen van waren.

Sinds de Verlichting en vooral sinds de twintigste eeuw ervaart de moderne rationeel denkende mens het bijbelse wereldbeeld in toenemende mate als een probleem dat onbevangen lezen van de Bijbel er niet gemakkelijker op maakt. Met de intrede van het ruimtevaarttijdperk is het voor velen onmogelijk geworden om de teksten over hemelvaart letterlijk te nemen.

Ondanks deze bezwaren en tegenwerpingen heeft de christelijke kerk vanaf het begin tot op de dag van vandaag beleden dat Jezus ‘is opgevaren ten hemel en zit ter rechterhand Gods’. Is het mogelijk om wat de kerk hiermee heeft willen zeggen nog steeds met overtuiging na te zeggen, of is het een achterhaalde geloofsvoorstelling die we rustig terzijde kunnen schuiven?

Woorden

Het woord ‘hemelvaart’ komt in de meeste bijbelvertalingen niet voor. Het woord ‘opneming’ in de NBG-51 van Lucas 9:51 komt nog het dichtst in de buurt. In het Hebreeuws gaat het om de werkwoorden laqach, ‘(weg)nemen’ en ‘ala, ‘opgaan, omhoog gaan’, in het Grieks om de werkwoorden analamba-nein, ‘opnemen’ en anabainein, ‘omhoog gaan’. In het Evangelie van Johannes, waarin Jezus’ optreden wordt getypeerd als een neerdalen vanuit de hemelse heerlijkheid en een opstijgen naar de plaats waar Hij vandaan kwam, wordt het heengaan van Jezus omschreven met algemene termen als ‘gaan’, ‘heengaan (naar de Vader)’, ‘opgaan (naar de Vader)’ (6:62; 20:17). In dit verband moeten ook de woordgroepen ‘verhogen/verhoogd worden’ (Joh. 3:14; 8:28; 12:32, 34) en ‘verheerlijken/verheerlijkt worden’ (Joh. 7:39; 11:4; 12:16, 23; 13:3132; 16:14; 17:1vv) genoemd worden; zij nemen in het vierde evangelie een bijzondere plaats in.

Betekenis in context

Hemelvaart en hemelreis

Hemelvaart blijkt in de wereld en cultuur van de Bijbel een breed en veelomvattend begrip te zijn; zo breed dat het noodzakelijk is om onderscheid aan te brengen en nauwkeurig te formuleren wat precies bedoeld wordt. Ook in de Bijbel zelf vinden we een breed scala aan hemelvaartsberichten. Het kan bijvoorbeeld van engelen gezegd worden, die vanuit Gods tegenwoordigheid een boodschap aan mensen overbrengen en daarna weer naar hun woonplaats terugkeren, dat zij ‘ten hemel varen’ (bijv. Gen. 17:22; 35:13; Ri. 6:21). Op een enkele plaats in het Oude Testament wordtde verwachting uitgesproken dat God een mens na zijn sterven ‘(in heerlijkheid) opneemt’ of’tot Zich neemt’, zoals we dat ook in ons huidige taalgebruik kennen als een manier om te zeggen dat iemand sterft (Ps. 49:16; 73:24). In zekere zin is ook dat een hemelvaart, al gaat het dan niet om een fysiek opstijgen naar Gods tegenwoordigheid. In de buitenbijbelse joodse literatuur krijgt de zogenaamde ‘hemelreis’ veel aandacht. Het gaat daarbij doorgaans om een visionaire ervaring van iemand die al dan niet onder begeleiding van een engel een rondleiding krijgt in de hemelse wereld en nadien in de aardse werkelijkheid terugkeert om verslag te doen van wat geschouwd is. De visioenen van Ezechiël en van Johannes op Patmos doen daar sterk aan denken. Ook de extatische ervaring die de apostel Paulus in 2 Korintiërs 12:24 beschrijft, heeft daar veel van weg. Paulus zegt daar dat hij werd weggevoerd ‘tot in de derde hemel … weggevoerd naar het paradijs’ en daar onuitsprekelijke woorden heeft gehoord (sommige joodse bronnen situeren het paradijs overigens inderdaad in de derde hemel). Ook een wonderbaarlijke verplaatsing van een persoon van de ene plek naar de andere (vgl. 2 Kon. 2:16; Ez. 3:12-15; 8:3; 11:1, 24; Hand. 8:39-40) kan in zekere zin als hemelvaart worden getypeerd.

Waar het echter om hemelvaart in de strikte zin van het woord gaat, is gedacht aan een lichamelijk opgenomen worden (of ‘weggerukt worden’) in het hiernamaals, zonder dat de dood tussenbeide treedt. In die zin sluit een hemelvaart het sterven per definitie uit: bij het sterven verlaat de ziel het lichaam, terwijl bij een hemelvaart lichaam en ziel beide in Gods tegenwoordigheid worden opgenomen. Een hemelvaart in deze zin is tevens te onderscheiden van de reeds genoemde hemelreis: een hemelreis is een tijdelijk en meestal visionair gebeuren met de bedoeling om de verworven kennis en inzichten aan anderen door te geven, wat per definitie iemands terugkeer veronderstelt om hen de opgedane inzichten deelachtig te maken; een hemelvaart markeert echter het fysieke einde van iemands aardse bestaan.

Het is in deze strikte betekenis van het woord dat er van Jezus’ hemelvaart gesproken wordt in teksten als Lucas 24:50-53 (NBV, SV) en Handelingen 1:9-11. Jezus wordt lichamelijk in Gods tegenwoordigheid opgenomen zonder dat er sprake is van een doodservaring. Daarmee wordt zijn aardse leven definitief afgesloten. Een bijzonderheid in het geval van Jezus is overigens wel dat er bij Hem zowel sprake is van een sterven en weer opstaan uit de doden, als van een hemelvaart en een wederkomst (zie daarover hieronder meer). Om de betekenis van Jezus’ hemelvaart te begrijpen en de associaties die daarbij een rol spelen te kunnen herkennen, moeten we in ieder geval ook teruggrijpen op het Oude Testament, omdat dat onmiskenbaar een stempel heeft gedrukt op de verkondiging van het Nieuwe Testament.

Oude Testament

In het Oude Testament is slechts tweemaal sprake van een hemelvaart in de eigenlijke zin van het woord, namelijk bij Henoch en Elia. In vergelijking met de talrijke buiten-bijbelse hemelvaartsberichten is dat een opmerkelijk laag aantal. Blijkbaar was men erg terughoudend ten aanzien van dit fenomeen! Die terughoudendheid zal deels een reactie zijn op de al te uitbundige manier waarop er in andere culturen en religies mee werd omgegaan én met het gegeven dat men in de oudtestamentische geloofsvoorstelling na het sterven neerdaalde in het dodenrijk, in plaats van opsteeg naar de hemel (vgl. Gen. 3:19). In de Griekse en later de Romeinse verhalen was de gedachte van een hemelvaart bovendien onlosmakelijk verbonden met de idee van vergoddelijking: iemand die in de hemel werd opgenomen (bijv. de keizer, een filosoof van naam of iemand die een bijzondere heldendaad had verricht), werd metterdaad vergoddelijkt en verwierf de status van een god(heid). En juist dat is een gedachte die in het joods-oudtestamentische en christelijke denken te vuur en te zwaard bestreden werd: er is immers maar één God (Deut. 6:4) en er bestaat een scherpe scheidslijn tussen God en mensen: ‘De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven’ (Ps. 115:16; vgl. Pr. 5:1). Voor iedere rechtgeaarde jood of christen was het ondenkbaar om de grens van het monothe-isme te passeren.

Toch kent ook het Oude Testament twee hemelvaartsverhalen, dat van Henoch en dat van Elia. Gezien de grote reserves die men ten aanzien van de heidense hemelvaartsmythen had, moeten de bijbelse verhalen dus haast per definitie andere associaties hebben opgeroepen. Aangezien juist deze twee verhalen, met name dat van Elia, een duidelijk stempel hebben gedrukt op de nieuwtestamentische verkondiging van de hemelvaart van Jezus, is het van groot belang om vast te stellen hoe ze gelezen werden.

Henoch

Van Henoch wordt kort en bondig gezegd dat hij ‘wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen’ (Gen. 5:24). Opmerkelijk is dat daarmee het in de context steeds terugkerende monotone refrein van ‘en hij stierf (Gen. 5:5, 8, 11, 14, 17, 20, 27, 31) onderbroken wordt. Van Henoch wordt niet gezegd dat hij stierf. Later zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën dan ook uitdrukkelijk dat Henoch ‘de dood niet zag’ (Hebr. 11:5), dat wil zeggen: niet stierf. Hij volgt daarin het spoor van de joodse uitleggers. In de intertestamentaire joodse literatuur wordt overigens breed uitgemeten hoe het Henoch allemaal vergaan was voordat hij in Gods tegenwoordigheid werd opgenomen – hij zou al tijdens zijn leven allerlei visioenen gezien hebben van wat er zich in de hemelse wereld allemaal afspeelde – en wat er daarna gebeurd was en nog moest gebeuren: na zijn ‘opname’ zou hij een functie als schrijver of secretaris in de hemelse hofstaat vervullen en uiteindelijk zelfs een rol spelen in het laatste gericht. In dat licht bezien is het Oude Testament zelf uiterst terughoudend ten aanzien van Henoch.

Elia

Uitvoeriger is het hemelvaartsverhaal van de profeet Elia (2 Kon. 2:1-18). Hem wordt vooraf van Godswege te kennen gegeven dat hij zal worden opgenomen. Met zijn leerling Elisa trekt hij de Jordaan over op naar de plaats waar het allemaal gaat gebeuren. Op de vraag van Elia wat hij nog voor zijn leerling kan doen, vraagt Elisa zijn meester om een dubbel deel van de geest die op hem was. Vervolgens wordt Elia onder toeziend oog van Elisa levend en wel in de hemel opgenomen: hij vaart onder begeleiding van ‘vurige wagens en vurige paarden … in een storm ten hemel’ (2 Kon. 2:11), een spectaculair en passend einde voor een profeet wiens aardse bediening door vuur gekenmerkt werd (bijv. 1 Kon. 18:38; 2 Kon. 1:10, 12). Een zoektocht naar zijn lichaam levert niets op, wat voor een goed verstaander het bewijs is dat hij inderdaad fysiek van de aardbodem verdwenen is en naar de hemel is gegaan (2 Kon. 2:15-18)!

Hemelvaart en terugkeer

Al in het Oude Testament klinkt de gedachte door dat een hemelvaart eigenlijk niet het laatste kan zijn dat over iemand te zeggenvalt. Immers, dat iemand naar de hemel gaat en niet met alle andere stervelingen in het dodenrijk neerdaalt, markeert de betrokkene als een bijzonder door God begenadigd persoon, die kennelijk met een bepaalde bedoeling door God in zijn tegenwoordigheid is opgenomen. En aangezien de bijbelse toekomstverwachting erg aards georiënteerd is (een nieuwe hemel en een nieuwe aarde), is de aangewezen weg voor wie ten hemel gevaren is om er later bij te zijn die van een terugkeer naar de aarde, zoals voor gestorvenen een opstanding uit de doden daartoe de aangewezen weg is. In Maleachi 3:23-24 wordt dan ook de terugkeer van Elia aangekondigd ‘voordat de grote en geduchte dag des Heren aanbreekt’. Zijn taak: het terugvoeren van het hart der vaderen tot dat van de kinderen, dat wil zeggen: hij herstelt de verbondsrelatie die verstoord is doordat de kinderen het pad der vaderen hebben verlaten, en bereidt zo de langverwachte komst van de Here God tot zijn volk voor.

Een belangrijk gegeven voor het verstaan van de nieuwtestamentische hemelvaartsteksten is het feit dat er in de joodse bronnen uit de eerste eeuw na Christus en daarvoor melding gemaakt wordt van andere bijbelse personen die aan de dood ontkomen zouden zijn en levend en wel in de hemel waren opgenomen. Zulke verhalen deden bijvoorbeeld de ronde over Mozes (wiens graf volgens Deuteronomium 34:6 nooit gevonden is, wat aanleiding gaf tot talloze speculaties over hoe Mozes aan zijn einde was gekomen), maar ook over de priester Ezra, de schrijver Baruch, de strijdvaardige Phinehas (Num. 25:11) en de mysterieuze Melchizedek. Van al deze personen verwachtte men een terugkeer aan het einde der tijden en een actieve rol in het gericht op de jongste dag.

Nieuwe Testament

Anders dan bij ons het geval is, waren hemel-vaartsverhalen ten tijde van het Nieuwe Testament dus een wijdverbreid fenomeen in zowel de joodse als de niet-joodse wereld. Griekse lezers van het Nieuwe Testament, met name de niet-joden, waren vaak van jongs af opgegroeid met hemelvaartsverha-len. Wie kende niet de hemelvaartsverhalen van Heracles en Romulus en talloze andere historische en mythologische grootheden uit het verre verleden! De Romeinse geschiedschrijvers wisten van bijna elke keizer wel te vertellen dat die op het eind van zijn leven vergoddelijkt was en sindsdien in de tegenwoordigheid van de goden was opgenomen. In dat licht bezien, moeten Griekse lezers van het evangelie dan ook met bijzondere interesse kennis genomen hebben van het hemel-vaartsverhaal dat Lucas over Jezus vertelt. Toch sluiten de nieuwtestamentische teksten niet in de eerste plaats aan bij de Grieks-Romeinse cultuur, maar bij de hierboven geschetste joods-oudtestamentische traditie. Dat blijkt alleen al uit de terminologie die gebezigd wordt. De termen die gebruikt worden om Jezus’ hemelvaart te beschrijven zijn exact dezelfde als die van Elia. Ook de opbouw van Handelingen 1-2 (de hemelvaart van Jezus en de uitstorting van de Heilige Geest op de gelovigen) vertoont bijzonder sterke overeenkomsten met 2 Koningen 2 (de hemelvaart van Elia en de overdracht van de Geest op Elisa).

Algemene hemelvaartsteksten

Op een aantal plaatsen in het Nieuwe Testament komt het thema ‘hemelvaart’ in algemene zin aan de orde. In Hebreeën 11:5 wordt bijvoorbeeld gerefereerd aan het mysterieuze levenseinde van Henoch en wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij ‘de dood niet zag’. Kennelijk denkt ook Paulus in zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen in dergelijke categorieën, wanneer hij de verwachting uitspreekt dat de gelovigen bij Jezus’ wederkomst ‘op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht’ (1 Tess. 4:17). Iets dergelijks wordt gezegd van de twee getuigen in Openbaring 11: ‘zij klommen naar de hemel op in de wolk’ (Openb. 11:12).

De hemelvaart vanJezus

In zekere zin veronderstellen alle geschriften van het Nieuwe Testament Jezus’ hemelvaart, dat wil zeggen: ze veronderstellen allemaal dat Jezus aan het einde van zijn leven in Gods tegenwoordigheid – in de hemelse heerlijkheid – is opgenomen; Hij is niet in het dodenrijk gebleven, maar uit de doden opgestaan en naar de hemel gegaan. Vanaf het allereerste begin hebben de gelovigen dat tot uitdrukking gebracht met het aan Psalm 110:1 ontleende beeld dat Jezus nu als Heer ‘gezeten is aan de rechterhand van de Vader’. In veel teksten wordt dit zitten aan Gods rechterhand in verband gebracht met Jezus’ opstanding uit de doden (bijv. Rom. 1:3-4; 8:34; Ef. 1:20-21, enz.). Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in het Nieuwe Testament een aantal passages is die een opwaartse zegetocht door de hemelse regionen beschrijven (bijv. Ef. 4:8-10; 1 Petr. 3:21-22; Heb. 4:14). Verschijningen van Jezus nä zijn opstanding zijn dan ook verschijningen van de verhoogde Heer. Dat geldt bijvoorbeeld heel duidelijk in het geval van de verschijning van Jezus aan Paulus op de weg naar Damascus (Hand. 9:39; 22:6-11; 26:12-18; 1 Kor. 15:8), maar hemelse glorie blijkt ook reeds bij Jezus’ verschijning aan zijn discipelen op een berg in Gali-lea (Mat. 28:16-18: ‘Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde’) en die aan de Emmaüsgangers (Luc. 24:26). In de brief aan de Hebreeën wordt Christus’ gang naar deVader beschreven als een intocht in het hemelse heiligdom, zoals de hogepriester eenmaal per jaar het aardse heiligdom binnentrad.

Lucas 24 en Handelingen 1

Er is in het Nieuwe Testament een aantal passages die Jezus’ hemelvaart beschrijven als een afzonderlijke acte na de opstanding: Lucas 24:50-53, Handelingen 1:9-11 en Marcus 16:19, een gedeelte dat trouwens in enkele oude handschriften ontbreekt. Handelingen 1:3 impliceert dat Jezus pas veertig dagen na zijn opstanding ten hemel voer, wat de vraag oproept naar Jezus’ hoedanigheid gedurende deze veertig dagen van verschijningen. Was Hij toen wel opgestaan maar nog niet verhoogd en bevond Hij zich dus in een soort overgangstoestand? Of moeten we Lucas 24:50-53 en Handelingen 1:9-11 lezen als beschrijvingen van zijn laatste verschijning op aarde? Hoe dan ook, de hemelvaart sluit een periode van verschijningen gedurende de veertig dagen af en zo wordt de overgang gemarkeerd naar een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis, een periode waarin Jezus fysiek niet meer aanwezig is, maar door zijn Geest in het midden van zijn volgelingen werkzaam blijft.

Overigens wordt Jezus in Lucas 24:50-53 voorgesteld als een priester die een zegen uitspreekt (vgl. Num. 6:24-26) over zijn volgelingen en zo aan het einde van het evangelie realiseert wat de priester Zacharias aan het begin ervan niet kon (Luc. 1:21, 22). De passage doet ook sterk denken aan het slot van het boek Jezus Sirach, waarin de lof op de priester Simeon wordt bezongen als climax van de lange geschiedenis die God met zijn volk is gegaan (Sir. 50:20-23). Door die passage in herinnering te roepen, wil Lucas duidelijk maken dat Jezus hem overtreft als de wäre climax en vervulling van Israëls beloften.

Kern

Het bijbelse spreken over hemelvaart is onlosmakelijk verbonden met het toenmalige wereldbeeld. Men kon Jezus’ overgang naar de hemelse wereld nu eenmaal niet anders beschrijven dan met de toen beschikbare ruimtelijke begrippen. Daarbij moeten we ons realiseren dat ook ons huidige wereldbeeld zijn beperkingen heeft. De vraag naar wat er bij de hemelvaart precies gebeurd is, laat zich dan ook moeilijk beantwoorden. Wat de Bijbel ons ermee wil zeggen, is echter wel duidelijk: Jezus is nu bij God, in de hemelse heerlijkheid, waar ruimte en tijd geen rol spelen.

Toch valt er inhoudelijk wel meer te zeggen over de betekenis van hemelvaart. Dat Jezus ‘zit ter rechterhand Gods’ wil zeggen dat Hij de hoogst denkbare positie naast God inneemt. Wie het dus over God heeft, moet het tegelijkertijd over Jezus Christus hebben; en wie het over Jezus heeft, heeft het over de verhoogde Heer. En dat Hij ‘ten hemel is gevaren’ wil niet alleen zeggen dat Hij nu niet meer fysiek aanwezig is en nu door zijn Geest werkzaam is, maar ook dat zijn missie nog niet af is. Jezus is de levende Heer, die zal terugkeren ‘om te oordelen de levenden en de doden’. Maar net zoals Henoch en Elia al eeuwen door God in de hemel bewaard werden en hun rentree nog niet hadden gemaakt, zo zou ook de christelijke gemeente rekening moeten houden met een langdurige interimperiode voordat Jezus zou terugkeren. Maar dät Hij zou wederkomen, daarover hoefde gezien deze bijbelse precedenten geen enkele twijfel te bestaan. Het is die zekerheid die de kern van het bijbelse spreken over Jezus’ hemelvaart uitmaakt, een overtuiging dwars door de beperkingen heen van welk antiek of modern wereldbeeld dan ook.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: dag van de Heer, dood, heerlijkheid, hel, hemel, verschijning, wederkomst.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken