Preekschets Exodus 10:22-23
Exodus 10:22-23
Judica
Mozes strekte zijn arm uit naar de hemel, en toen was heel
Egypte in diepe duisternis gehuld, drie dagen lang.
Drie dagen lang konden de mensen elkaar niet zien
en kon niemand een stap verzetten.
Maar waar de Israëlieten woonden was het licht.
Schriftlezing: Exodus 10:21-29
Het eigene van de zondag
Deze zondag is genoemd naar de introïtus uit Psalm 43: ‘Verschaf mij recht, o God, vecht voor mijn zaak.’ Deze zondag wordt ook ‘passiezondag’ genoemd. Psalm 43 is een bede om bescherming, om licht in tijden die duister en verstikkend zijn, gesproken door een mens in wanhoop gevangen. Het lijden van mensen wordt bijna ondraaglijk en het lijden van de Messias is daarmee verbonden. Des te meer moet er hoop op redding en licht zijn, wanneer de bodem van het leven bereikt is. De tweede helft van de psalm vertoont die ommekeer in het uitspreken van de hoop dat er perspectief is en dat de lofzang weer zal klinken.
Uitleg
De negende plaag is de duisternis. Voor het goede verstaan van deze tekst bezien we de verhalen van de plagen als één geheel. Vooropgesteld is daar de belofte aan Mozes om het volk van de Hebreeërs te bevrijden uit de slavernij (Ex. 3:7-8). De belofte die ‘hangt’ aan Gods naam: ‘Ik ben die er zijn zal’ (NBV). De belofte van nabijheid en bescherming hoe dan ook. Mooi bezongen in Jesaja 43! Daarbij komt de vaststelling dat dit niet zomaar zal lukken (Ex. 3:19). Dictaturen zijn moeilijk om te vormen. Wie eenmaal macht bezit, zal die niet zomaar uit handen geven. Politiek en economie gaan daarbij hand in hand.
Het aantal van de plagen kan verband houden met: tien scheppingswoorden, de wording van de wereld en de tien plagen die tonen dat de wereld die niet aan haar doel beantwoordt, wordt vernietigd. En met de tien geboden, de instelling van een nieuwe wereldorde.
Er is tijdens de lange strijd die met de plagen gepaard gaat steeds weer sprake van het hart van de farao dat door de farao zelf verhard wordt, maar dat uiteindelijk door God verhard wordt (Ex. 4:21). Het doel en de zin hiervan kunnen gevonden worden in de overtuiging dat de uiteindelijke loslating door de farao een daad van innerlijke overtuiging moet zijn en niet een kwestie van angst voor de plagen en angst voor het welzijn en de reacties van zijn volk. De farao moet begrijpen, zelfs geloven, dat mensen vrij dienen te zijn. Dat Gods volk, ook wel genoemd ‘Gods eerstgeboren zoon’ (Ex. 4:22), niet slaaf kan zijn. Totdat de farao dat van binnenuit beseft, zal God zich zelf bemoeien met deze ommekeer door het hart van de farao te verharden. De plagen hebben een opbouw:
1-3 water van de Nijl in bloed, kikkers, vlooien (muggen): relatie tussen water en land;
4 steekvliegen: mens, vee en gewas nog ongemoeid;
5-10 veepest, mensenpest, hagel, sprinkhanen, duisternis, dood eerstgeborenen: mensen direct getroffen.
Belangrijk is vast te stellen welke mythologische/theologische verklaring er is. De farao ontkent dat God de heer van de schepping is (Ex. 5:2). Dat moet hij wel, want hij is zelf de heer van de schepping, als zoon van de zonnegod Ra. Zowel de farao als het volk van de Israëlieten moet weten wie de ware en enige God is (Ex. 12:12). Het is een steeds weerkerende uitspraak in het Oude Testament (zie Ex. 20:2; Ps. 44:2; Ps. 74:2,12). De godenwereld van Egypte wordt aangepakt en tot haar ware proporties teruggebracht. De goden en de goddelijke symbolen en waarden verworden zelfs tot plagen wanneer ze in hun tegendeel verkeren: de Nijl wordt aangetast. Met het baden in de Nijl wordt de godin van de Nijl aanbeden, de kikkers zijn het symbool van de godin van de vruchtbaarheid die door de farao aangetast is met zijn bevel (Ex. 1:16) aan de vroedvrouwen om alle nieuwgeboren Hebreeuwse jongens te doden. De vlooien bedreigen de absolute reinheid van de priesters die in paniek raken. Hierna wordt het totale leven ontwricht door misoogst en ziekte: het land en het lichaam zijn niet langer iets waarop mensen kunnen vertrouwen. Met de negende plaag slaat de duisternis toe. De zonnegod Ra is verslagen en daarmee de levens- en inspiratiebron van de farao zelf. Met de tiende plaag wordt het bevel van de farao alle eerstgeborenen te doden tegen hemzelf gericht. Deze plaag is een verwijzing naar Israël als eerstgeboren zoon van God (Ex. 4:22-23), die gespaard wordt en bevrijd zal worden.
De houding van de farao ondergaat een verandering. Laat hij zich in het begin door de gebeurtenissen niet imponeren, vanaf de vierde plaag begint hij te onderhandelen, wordt hij boos en ongeduldig. Dan lezen we dat de Israëlieten gespaard worden van de plagen. Vanaf de vijfde plaag lezen we dat God het hart van de farao verhardt, zoals was voorspeld. De tiende plaag wordt niet meer door Mozes en Aäron aangekondigd. Die is voorzegd door God zelf.
Aanwijzing voor de prediking
Zoals bekend verondersteld mag worden: van deze verhalen van Exodus is de theologische waarde groter dan de zuiver historische. Er zullen zeker humanitaire rampen en natuurrampen hebben plaatsgevonden, zoals die zich elders en altijd hebben voorgedaan en zich zullen blijven voordoen. We hoeven niet ver te zoeken om gebeurtenissen te vinden die naadloos bij de Exodusverhalen aansluiten. Het waarheidsgehalte van Exodus zit in de geloofsbeleving van de mensen.
Zij die de verhalen vertellen, herbeleven het gevecht om de vrijheid steeds weer, jaarlijks bij de viering van het paasfeest en altijd als het nodig is om deze verhalen aan elkaar door te geven. Zo hebben deze verhalen gewerkt in de Babylonische ballingschap. Zie Psalm 137 en 105 en Deuteronomium, vooral de hoofdstukken 6, 10, 11, 16, 26. De herinnering aan de slavernij en aan de bevrijdende kracht van God kan men zichzelf en elkaar niet genoeg voorhouden. De inhoud van de verhalen geeft de mens door de geschiedenis heen de kracht en de moed en het uithoudingsvermogen om het heden te doorstaan en geloof in de toekomst te behouden. De dictatuur is datgene wat mensen klein houdt; dictators bouwen hun macht op afgoderij, dat wil zeggen: symbolen en zekerheden die verheven worden tot waarheden die alleen hun eigen positie beschermen en van niemand anders. Er wordt kracht en troost gehaald uit dit gevecht waarin God de grootste blijkt te zijn.
De negende plaag toont ons hoe het zicht van mensen op elkaar vertroebeld wordt in een maatschappij waarin de verhoudingen zoek zijn. Mensen kunnen geen hand voor ogen meer zien, ze zoeken elkaar tevergeefs en enig licht in de duisternis is niet te verwachten zolang de misstand die hen gevangen houdt voortduurt. De negende plaag toont ook hoe leeg de macht is van een mens die zichzelf tot norm verheven heeft: de farao als zoon van de zonnegod, dus als heerser van het heelal, wordt teruggebracht tot wat hij is: een puntkomma in de geschiedenis, die niet over enig werkelijk gezag beschikt.
Op zondag Judica bezinnen wij ons op het lijden van mensen. ‘Doe mij recht…’ Het is de roep om rechtvaardigheid en uitzicht wanneer de bodem onder het bestaan is weggeslagen. Wanneer duisternis heerst en we niet meer weten waar we het zoeken moeten. Er klinken geloof en vertrouwen uit de vraag, maar ook een oneindige moeheid en radeloosheid. Maar de vraag wordt niet gesteld als er niet het geloof, wellicht de ervaring, is dat God heer is over de duisternis (Gen. 1:2-3), zich met het leven bemoeit en dat het zin heeft ondanks alle uitzichtloosheid te geloven dat ook dit lijden het laatste niet is. We gaan gewoon Pasen vieren. Dat hebben we altijd gedaan. Het Joodse ochtendgebed zegt aan het slot: ‘Herinner je heel je leven de dag van je uittrekking uit Egypte.’ In de tegenwoordige tijd, gericht tot de mens van alle dag.
Liturgische aanwijzingen
De lezing uit het Nieuwe Testament kan gekozen worden uit de afscheidsgesprekken van Jezus met zijn leerlingen in het Johannesevangelie (Joh. 12:20-Joh. 16). Rond zijn naderende dood en het onbegrip daarover bij de omstanders zegt hij zijn leerlingen elkaar lief te hebben. In combinatie met de duisternis en het elkaar niet kunnen ontwaren in de Exoduslezing geeft dit toch weer perspectief op de naderende bevrijding van Pasen.
Liederen: Psalm 43 als Introïtus, Gezang 177 (LvdK); Gezang 43 (Tt).
Geraadpleegde literatuur
Tenachon, De Tora, no. 11, B. Folkertsma Stichting voor Talmudica; P.A.H. de Boer e.a., Zoals er gezegd is over De Uittocht, Zeist/Antwerpen 1962; M. Noth, Das2. Buch Mose Exodus (ATD 5), Göttingen/Zürich 1984; G. von Rad, Theologie des Alten Testaments, München 1969.