Preekschets Exodus 32:12a
Exodus 32:12a
Judica
Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen!
Schriftlezingen: Exodus 32:15-33:3; Johannes 2:13-22
Het eigene van de zondag
De vijfde zondag in de vastentijd (‘Judica’, Ps. 43:1) vormt van oudsher het eigenlijke begin van de ‘lijdenstijd’.
Uitleg bij Johannes 2:13-22 als verdieping van Exodus
Exegetische aan- en opmerkingen bij de lezingen blijven georiënteerd op en beperkt tot de beeldmeditatie: zoals Pesach het centrale gebeuren beschrijft van het godsdienstige Israël, vormt de tempel het midden van Pesach. De tempel is bij uitstek de plaats waar de bron van Israëls bestemming tot vrijheid hoorbaar, zichtbaar, voelbaar wordt. Tussen deze motivatie om naar de tempel te gaan (Johannes beschrijft Jezus vaak in en rond de tempel) en de houding van de hiërarchie van tempeldienaars en godsdienstig gezagsdragers is de discrepantie voor Jezus ondraaglijk geworden. Kennelijk is bij de activiteiten op het voorplein het overzicht verloren gegaan over wat voor de gebruikelijke offerdienst noodzakelijk en wat handel met winstbejag is. De orde is verstoord die het een van het ander scheidt, en daarmee de mogelijkheid zich te oriënteren tussen wat kan en wat niet kan. Als de tempel niet meer het middelpunt is van de toekomstverwachting, heeft hij zijn bestaansrecht verloren.
In de beschrijving van Jezus’ handelwijze kent Johannes Hem de functie van rechter toe. Als Hij de vernieling van de tempel door de Romeinen (als voltrokken of te verwachten feit) voor ogen had, geeft Hij daarmee ook zijn interpretatie van geschiedenis te kennen: deze catastrofe komt (kwam) niet als noodlot uit de hemel vallen, maar is het consequente gevolg van gemiste eigen verantwoordelijkheid.
Jezus provoceert: ‘Breek deze tempel maar af, ik zal hem in drie dagen weer opbouwen’ (vs. 19). In het daaropvolgende onbegrip (‘Zesenveertig jaar heeft de bouw geduurd, en jij wilt hem in drie dagen weer opbouwen’) maakt Johannes duidelijk, dat het niet om het gebouw gaat, maar om de mens; daar woont God. Wat de mens zekerheid geeft, is niet de tempel, maar de Geest, waarin de mens zich als tempel Gods verstaat, is het woord, dat hem telkens weer als mens herschept. In die zin kunnen bij Johannes ‘het woord’ en ‘de mens’ identiek zijn: ‘Het woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond’ (Joh. 1:14). Die zekerheid is in gevaar, wordt buiten de tempel ‘verkocht’, verruild tegen een eigen voorstelling van zekerheid. Jezus’ schijnbaar onbeheerste optreden is vooral een aanduiding van het nü al reële gericht, het oordeel in de zin van Jesaja (bijv. 3:13).
Uitleg bij en aanwijzingen voor de beeldmeditatie ‘Mozes’ – Exodus 32:15-33:3 (litho 124)
Verwarring is de eerste en allesoverheersende indruk. Harde contrasten tussen wit, rood, blauw en zwart verstoren alle harmonie die in litho 123 zo indrukwekkend aanwezig is. Ze lijken de gehele orde te doen ontploffen. Van de rustgevende duidelijkheid, waaraan litho 123 haar evenwicht ontleent tussen ruimte en het voorgestelde gebeuren, zijn alleen maar sporen en fragmenten herkenbaar, zonder enig verband.
Anders dan in litho 123 zoekt Mozes niet vol verwachting naar contact met de gever van wat hij ontvangt, maar kijkt hij met stekende ogen naar de beschouwer. Hij ontvangt niet, maar demonstreert; de vrede tussen het aanbod uit liefde en het ontvangen in vertrouwen is verstoord. Brokstukken van blauw en geel (opmerkingen over de kleuren bij Chagall zie onder zondag Laetare). Mozes ziet niet zijn schepper / partner, maar zijn tegenstander / vijand. De beschouwer ziet niet een ontvangende mens die openstaat, maar een gesloten, woedend, agressief, angstaanjagend onmenselijk figuur. Chaos.
De emotie is hier voorgesteld, waarin Mozes in het verhaal de platen kapot- slaat (vs. 19, 20). Maar vooral lijkt in deze explosieve ontlading de scène gestalte te krijgen die aan deze ‘affecthandeling’ voorafgaat: Mozes’ argumentatie tegen Gods plan ‘mijn brandende toorn zal hen verteren’ (vs. 10). Zijn hartstochtelijke strijd voor de redding van het volk, voor de voortgang van Gods eigen bevrijdingsdaad, voor het bestand van de belofte van toekomst ‘ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als sterren aan de hemel zijn’ (vs. 13) vormt de ene kant van de partnerschap tussen God en zijn dienaar. Mozes neemt zichzelf als gesprekspartner van zijn God serieus. De andere kant van de partnerschap wordt zichtbaar in de onverbiddelijkheid, waarin Mozes het volk confronteert met de consequentie van zijn handelen. De door God zelf beschreven platen met de maat en het ritme waarin hun vrijheid gestalte vindt, zijn niets waard als de mensen hun eigen gang willen gaan, als zijzelf de weg denken te kunnen bepalen, waarin vrijheid en toekomst leefbaar worden. De consequentie die hier voorgesteld wordt – die uiteindelijk een consequentie op leven en dood blijkt te zijn – doet denken aan Genesis 3:23, ‘Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden .’ Voorgoed is Gods ‘eigenhandig schrift’ verloren.
Ook hier is duidelijk: de geschiedenis tussen God en mens is gekenmerkt door de weigering, de status van schepsel te aanvaarden – en de bereidheid van de Schepper, genade voor recht te laten gelden. Ook in Exodus 32 blijkt, zoals in Genesis 3 (Adam en Eva) en in Genesis 8 (Noach) leven per definitie gered leven, leven uit genade te zijn. Maar de chaos moet de mens voor ogen gesteld worden: ‘. op de dag van de verantwoording zal ik hen … ter verantwoording roepen’ (32:34b). Vandaar dat Mozes de beschouwer hier de platen voorhoudt als demonstratie van het resultaat van het vergeten: chaos. Hij laat de toeschouwer zien dat de chaos compleet is als de mens zijn bestemming als bevrijd wezen weigert te aanvaarden. Wat op de platen van litho 123 nog als mogelijk vocaliseerbare schrift nieuwsgierig kon maken om ermee aan de slag te gaan, is hier niet eens meer herkenbaar als woord.
Wie is schuldig aan het sterven, waarmee het verhaal doorgaat? Dat stomme volk? Aaron die zich heeft laten compromitteren? Het ongeduld van Mozes? Heeft de Eeuwige zich vergist in zijn mensen? … Exodus is niet geïnteresseerd in vragen die altijd weer na afloop van catastrofen gesteld worden, om een alibi te vinden voor gemiste kansen. Want zij verdoezelen het probleem en versterken de onvrijheid.
Exodus constateert ook: het aanbod van vrijheid brengt verwarring en ontgoocheling met zich mee over het besef dat de chaos verborgen aanwezig is in de wereld en in mijzelf. De wereld draagt de chaos in zich en met zich mee.
Hoe sterk ook het optische contrast is tussen de litho’s 123 en 124 – om ze apart en in hun verband tot spreken te kunnen brengen, moeten beide zichtbaar blijven voor de beschouwer.
Schepping is niet een begin bij nul, maar is orde scheppen in de chaos, is licht brengen in het donker, is de vrijheid determineren door de maat en het ritme dat de a(A)nder bepaalt. ‘Freiheit ist immer auch die Freiheit der andern’ (Rosa Luxemburg – geb. 1871, actief in de Poolse en Duitse sociaaldemocratie, marxistische theoretica; na de ‘Spartacusopstand’ samen met Karl Liebknecht 1919 in Berlijn vermoord).
Vrijheid is niet een bezit maar een proces, waarbij ik per definitie betrokken ben door mijn keuze voor … of tegen … Vrijheid wordt pas in het waarnemen van de eigen verantwoordelijkheid tot een geschenk uit de hemel. Exodus kiest duidelijk positie: als teken van Gods liefde is vrijheid tegelijk mogelijkheid én noodzaak mijn identiteit als mens te zoeken in de bestemming als schepsel.
In zoverre accepteert Exodus vrijheid als risico voor Schepper en schepsel.
Wat Mozes van de Sinaï mee ‘naar beneden’ brengt, is dus een scherpe confrontatie met de chaotische kant van het bestaan. Als die niet helder en de noodzaak van een permanente keuze niet duidelijk is, wordt vrijheid tot een illusie. Misschien geeft Chagall daarom Mozes hier een haast diabolisch (verwarrend) uiterlijk. De stralen van Gods glans op zijn gelaat (zie litho 123) zijn verdwenen; de lichtstralen op zijn hoofd als teken van Gods verbondenheid met hem (‘horens’) laten zien, hoe verwarrend het aanbod kan zijn, toekomst als geschenk te ervaren, dat je zelf mag invullen.
Liturgische aanwijzingen
De introitus van Judica spreekt over het ‘naderen tot het altaar van God’ (Ps. 43:4); het (collecta)gebed spreekt over de tempel en de gezindheid die hij van hen vraagt die binnenkomen; de Gradualepsalm vraagt om leiding door de ‘goede geest’ (Ps. 143:30). In de klassieke lezingen komt Pasen duidelijker in het verschiet (Joh. 11: opwekking van Lazarus). Hier is gekozen voor de ‘tempelreiniging’ met het oog op het project ‘Dialoog tussen kunstenaar en idee’. De naam van de zondag krijgt door beide lezingen een bijzondere spanning (‘Breng het volk naar de plaats die ik je heb genoemd; mijn engel zal voor je uitgaan. Maar op de dag van de verantwoording zal ik hen … ter verantwoording roepen’ Ex. 32:34).