Preekschets Filippenzen 2:12-13
Filippenzen 2:12-13
Invocabit
Geliefde broeders en zusters,
u bent altijd gehoorzaam geweest toen ik bij u was.
Wees het des te meer nu ik niet bij u ben.
Blijf u inspannen voor uw redding,
en doe dat in diep ontzag voor God,
want het is God die zowel het willen als het handelen bij u
teweegbrengt,
omdat het hem behaagt.
Schriftlezing: Filippenzen 2:1-18
Het eigene van de zondag
De zondagen in de veertigdagentijd ontlenen hun naam aan het begin van het keervers van de introïtuspsalmen uit het katholieke missaal. Psalm 91 geeft de eerste zondag zijn naam, invocabit: ‘Roep je mij aan, ik geef antwoord’ (15). De psalm zingt van de geborgenheid van Gods vertrouweling. De duivel citeert uit deze psalm in de klassieke evangelielezing bij deze zondag, de beproeving van Jezus in de wildernis (Mat. 4:1-11 en parallelle lezingen). De voorbereiding van veertig dagen op Pasen, het leerproces van de catechumenen gericht op de doop in de paasnacht, staat vanaf het begin in het teken van de gehoorzaamheid aan God. De geloofsleerlingen leren hun worsteling met het kwaad te zien in het licht van Gods beschermende aanwezigheid.
Uitleg
Het centrale woord in het tekstgedeelte is sootèria, de redding van de heidenen. Dit heil is een gegeven in Jezus Christus (Hand. 4:2), maar de vervulling staat nog uit. Dat plaatst Paulus’ woorden in een apocalyptische context (Rom. 11:11, 25; 13:11; 2 Kor. 6:2). Strijd en lijden zijn niet vreemd aan dit heilsgebeuren (2 Kor. 1:6; 7:10; Filp. 1:28).
God is de primaire actor, Hij effectueert (energeoo) het willen en het handelen. Het is echter aan de gelovigen om het heil te realiseren (katergadzomai). Dat is de reden voor de imperativische toonzetting in de verzen 12-18. Paulus roept op tot gehoorzaamheid, zoals Christus gehoorzaam geweest is. De gehoorzaamheid die nodig is om de redding te verwerkelijken, vormt het raakpunt van Paulus’ existentie met het leven van Jezus, en daarmee ook het punt waar het geloofsleven van de Filippenzen zich spiegelt aan het heilshandelen van Jezus. Er is sprake van een parallel tussen de verzen 5-11 en 12-18. De gezindheid van Jezus, het afstand doen (kenooo), bepaalt de gehoorzaamheid van de gelovigen. Vergelijk de verwijzingen in de Eerste brief van Clemens (10:1; 13:1; 14:1; 60:4; 63:2). Paulus stimuleert tot een leven van zuiverheid, waarbij de Filippenzen niets te verwijten valt.
Het is opmerkelijk hoe Paulus de puurheid van de gemeente in Filippi ziet afstralen op zichzelf. Het getuigt van de bijzondere, bijna exclusieve relatie tussen de Filippenzen en Paulus. Op verschillende plaatsen in de brief zijn daarvoor aanwijzingen te vinden (4:15), zo ook in deze lezing (2:2, 12, 16, 17). De Filippenzen brengen Paulus’ bestaan tot zijn bestemming (plèrooo). Hun gehoorzaamheid vormt de bevestiging van zijn leven: hij heeft ‘de slopende marathon’ niet voor niets gelopen (2:16; Rom. 9:16; 1 Kor. 9:24; Gal. 2:2). Paulus heeft reden om trots te zijn.
Het woordveld dat hier gebezigd wordt voor ‘trots zijn, zich laten voorstaan op’ (kauchaomai, -èma, èsas) is specifiek paulijns. Op grond van de frequentie (35x) en de wijze van het gebruik moet geconcludeerd worden dat het hier gaat om een voor Paulus aangelegen punt. In de brieven aan de gemeenten in Rome (2:17.23; 3:27) en Galatië (6:13-14) en in de Eerste brief aan de Korintiërs (1:31; 3:21) staat dit woordveld in de tegenstelling tussen het zich laten voorstaan op de wet of op mensen én het roemen in de Heer. Paulus contrasteert de besnijdenis, het vlees en de letter met de geest, het hart, het verborgene, ‘het kruis van Christus’. In de Tweede brief aan de gemeente in Korinte lijkt Paulus dit woordveld in te brengen in het geding om zijn autoriteit. Er is een aantal zaken waarop Paulus zich kan laten voorstaan en waaraan hij zijn gezag ontleent. De basis voor dit gezag is heikel, want het wordt betwist. Paulus moet zich verdedigen, verantwoorden. Hij beroept zich op verscheidene legitimerende instanties: zijn leven in de genade Gods (1:12); de gemeente (1:14; 8:24; 9:3); de bevoegdheid, de aanbeveling van de Heer (10:8.17); zijn lijden (11:23-28); een bijzondere openbaring (12:1-10). In het verlengde hiervan moet de trots van Paulus in deze Filippenzen-lezing gezien worden. Ongetwijfeld zal hier (vs. 16) een herkenbaar menselijk verlangen naar (psychologische) bevestiging meespelen. Fundamenteler is echter de legitimatie van Paulus’ missie en autoriteit door het ‘bewijs van de liefde’ (2 Kor. 8:24) dat de gemeente toont.
De Filippenzen vormen een legitimatie voor Paulus’ inzet voor het evangelie door hun offer van geloof en dienst (2:17; vgl. 2 Tim. 4:6-8). Dat er reden is om te spreken over ‘offer’, wordt helder uit wat geschreven wordt over Epafroditus. Hij is de afgevaardigde van de Filippenzen als helper (leitourgos) van Paulus (2:25). Epafroditus heeft zijn leven gewaagd om de ondersteuning (leitourgia) van de Filippenzen te completeren (2:30) en Paulus’ tekort aan te vullen (4:16). Wat precies de aard is van de hulp van de Filippenzen aan Paulus is niet geheel duidelijk, maar het zal zeker gaan om financiële (2 Kor. 9:12) en om mentale ondersteuning (‘het delen in de verdrukking’, 4:14). Het getuigt van de wederkerigheid tussen Paulus en deze gemeente (vergelijk de betekenis van het woordveld koinoon- in 4:10-20). Zie ook de schetsen van 25 december, 19 en 26 april, en 3 en 10 mei.
Aanwijzingen voor de prediking
‘Arbeit für ein ganzes Leben’ is de titel van een preek van Josuttis over Filippenzen 2:12-13. De centrale tekst voor Josuttis is ‘mit Furcht und Zittern schaffet euer Heil’. Het oer-christelijke lied over Christus (Filp. 2:6-11) ziet Josuttis als een model voor onze levensweg: uit de heerlijkheid in de diepte en van daaruit terug in de heerlijkheid. Dat is waartoe we gesteld zijn binnen de heilvolle ruimte van Gods werkelijkheid. Het doel van ons leven is ‘soteria’, de vrijheid van het ‘Leben in der anderen Welt Gottes’. We worden echter nog bevangen door de machten in ons bestaan, die ons vervreemden van Gods heil. Daarom roept Paulus ons op om ons te blijven inspannen voor onze redding, ‘sich nicht einfangen lassen von den verführerische und drohende Mächten des Lebens’. Onze levensweg voert omhoog. We laten ons daarheen niet ophouden, niet door dieptepunten en niet door hoogtepunten. Deze soevereine levenshouding gaat echter gepaard met ‘vrees en beven’. Voor Josuttis is dat gegeven met de nabijheid van God. Wanneer wij door God gegrepen worden, is er geen plaats meer voor bedrog of leugen. Dan telt alleen de waarheid: Jezus Christus is Heer over ons leven. Paulus voegt hieraan toe dat God het willen en het handelen teweegbrengt, opdat we niet verlamd raken door de angst voor Gods presentie. ‘Wir wollen leben. Gott will es in uns. Wir tun, was wir können. Gott tut es durch uns. Wir gehen durch das Leben. Gott geht mit uns.’
Wanneer ik een kenner en bewonderaar van S0ren Kierkegaard zou zijn, zou ik in deze tekst aanleiding vinden om een preek te houden over de gedachten die hij in zijn boek Vrees en beven ontwikkelt. Genesis 22 zou ik dan daarnaast lezen. Ik neig er echter toe om het ‘vrees en beven’ minder te accentueren.
Voor een zondag in de veertigdagentijd kies ik voor het uitwerken van de parallel tussen Christus’ ontlediging enerzijds en het lijden en strijden van Paulus en de Filippenzen anderzijds, als een model voor een levensweg in gehoorzaamheid. Het lijkt alsof Paulus door het benadrukken van gehoorzaamheid en zuiverheid een Regulaontwerpt. De apocalyptische context van Paulus’ verkondiging zou ik daarbij wel noemen, maar ook relativeren, zonder dat dit in mindering komt op de imperativische boodschap. Analoog aan Josuttis zou ik het leven volgens een ‘regel’ thematiseren in het kader van een catechetische leergang ‘omhoog’, naar het heil (Pasen). Ik zou daarvoor gebruikmaken van de ‘Regel van Benedictus’ en met name van wat daar geschreven staat over gehoorzaamheid (obedientia). Obedientia is dynamisch, gericht op groei. Het is een aandachtig luisteren, openstaan voor het appel van een ander of van een bepaalde situatie. Het is een inwendige positieve respons, niet het uitwendig zich conformeren aan straf en sancties. Het is een vorm van bevrijding, zelfs wanneer het het erkennen van een ander als autoriteit impliceert (Derkse 2001).
De preek zou ik wel beginnen met een exposé over de bijzondere relatie van Paulus met de gemeente in Filippi. Anders dan Josuttis hecht ik aan het benoemen van de contextualiteit van Paulus’ brieven. De relatie van Paulus met de Filippenzen is uniek. Hij is voor hun een autoriteit, een leermeester, en op grond daarvan heeft hij de vrijmoedigheid om hen een leefregel voor te houden. Het kunnen verstaan van de betekenis voor ons van een dergelijke leefregel ter voorbereiding op Pasen in de veertigdagentijd veronderstelt dat ook wij de autoriteit van Paulus’ evangelie erkennen.
Liturgische aanwijzingen
Als evangelielezing kies ik het evangelie voor deze zondag (Mat. 4:1-11; Mar. 1:12-13; Luc. 4:1-13).
Zingen: Psalm 91:1-3; Gezang 151 (kenosis van Christus); 172 en 173 (‘klassieke’ veertigdagentijdliederen); 184 (wegens het ‘verrijzen’, de beweging omhoog, uit het refrein); 426 (couplet 5, het dienen van God); Tt 58 (lied bij Mat. 4:1-11); 113 (een weg van verlangen).
Geraadpleegde literatuur
Manfred Josuttis, Offene Geheimnisse. Predigten, München 1999; De Regel van Sint-Benedictus. Vertaald door Vincent Hunink, Amsterdam 2000; Wil Derkse, Een levensregel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijkse leven, Tielt 20013; S0ren Kierkegaard, Vrees en beven, Budel 2006.