Preekschets Genesis 19:20
Genesis 19:20
Vijftiende zondag na Pinksteren
Dat stadje daar is dichtbij, dat zou ik kunnen halen. Geef mij de kans om daarheen te vluchten, dat zou mijn redding kunnen zijn; het is maar een onbeduidend stadje.
Schriftlezing: Genesis 19:1-26
Het eigene van de zondag
Rond deze tijd buigt het jaar van de zomer naar de herfst. Vanouds kon dan al globaal de balans worden opgemaakt: hoe had men geboerd? Tegenwoordig geldt dat opnieuw in de toeristische sector. In sommige gemeenten stempelt de aanwezigheid van zomergasten in sterke mate het kerkelijk leven. Maar op zeker moment (soms samenvallend met een startweekend) is men weer ‘onder eigen’. De schriftlezing stelt een al te vanzelfsprekend gevoel van comfort onder kritiek.
Uitleg
Het verhaal van de redding van Lot en zijn familie uit Sodom is meer bekend dan bestudeerd. Bij nauwgezette lezing valt op hoeveel meer thema’s en motieven erin meeklinken dan alleen dat van straf op de zonde en wondere uitredding voor de enkele rechtvaardige. Daarbij is het nog niet zo gemakkelijk met zekerheid te zeggen wat het verhaal over die thema’s te zeggen heeft. Afgezien van het algehele en definitieve oordeel over Sodom en de vallei is de verteller zeer terughoudend met morele uitspraken.
Dat het in Sodom kwaad toeven is, wordt wel duidelijk. Het lot van de engelen, die als vreemdelingen de stad binnenkomen, is daarvoor illustratief. Dat is een gruwel in Gods ogen. Wel dienen twee zaken te worden onderscheiden. God gebiedt zijn volk meermalen vreemdelingen bescherming te bieden. Daar kunnen echter de inwoners van Sodom als heidenen moeilijk op worden aangesproken. Maar in de hele antieke wereld was het een bekend gegeven dat een reiziger die zich buiten het eigen rechtsgebied begaf, daarmee rechteloos werd. Men ging dus sowieso gewapend en voorzien van voldoende middelen, omdat men – letterlijk – zichzelf moest redden. Hierop bood alleen het gastrecht een uitzondering. Als men gast was van iemand, hoorde men bij diens (inderdaad, voor die tijd moeten we de mannelijke pronomina gebruiken) familie en kon men zich binnen diens rechtsgebied vrij bewegen. Dit gastrecht was een belangrijk instituut, omdat het reizen mogelijk maakte, en dus ook handel, uitwisseling van informatie en internationale communicatie. Daarom was het gastrecht levenslang, wederzijds en erfelijk. Wie één keer door het hoofd van het huis als gast was geaccepteerd, had vanaf dat moment gastrecht binnen het betreffende gebied (dat meestal niet groter was dan een stad met de omliggende weiden en akkers), en kon dus altijd zonder vragen terugkomen. Tegelijkertijd nam men dan de plicht op zich de gastheer ook zelf gastrecht te verlenen in het eigen huis. Er bestonden dan ook geen aparte woorden voor ‘gast’ en ‘gastheer’: men was gast van elkaar. En dat gold ook voor de afstammelingen aan beide kanten. Zoals vele Nederlanders neven of achterneven in Amerika hebben die men nog nooit gezien heeft, zo kon men in de oudheid ‘gasten’ overzee hebben.
In dit verhaal neemt Lot de twee vreemdelingen als gasten aan, en wat Sodom wel aan te rekenen is, is dat de inwoners van de stad het in die wereld universele gastrecht met voeten treden. Het gastrecht is heilig en waar dat wordt ontheiligd, is het onheil niet meer te keren.
Lot is niet verplicht de vreemdelingen gastrecht te bieden, maar als hij dat eenmaal gedaan heeft, zit hij eraan vast. Of hij ook verplicht is zijn dochters aan te bieden is discutabel. Was hij zo bang? Of rekende hij op verzet van de kant van zijn aanstaande schoonzoons? In ieder geval redt hij het daarmee niet, en het is maar goed dat zijn gasten engelen zijn. Zij redden royaal en doen meer dan het gewone. De schoonzoons wordt redding geboden, maar zij weigeren. Als Lot zeurt over de lange voettocht, mag hij ook naar Soar.
Hoe dit verhaal in bijbelse tijden heeft gefunctioneerd, is moeilijk uit te maken. Natuurlijk zal het als verklaring hebben gediend voor het feit dat een potentieel vruchtbare vallei er kaal en onbewoond bij lag. Ook de bewoners van Soar zullen het verhaal hebben verteld, als verklaring voor de naam van hun stad en misschien ook als uitdrukking van het besef dat zij hun bestaan aan goddelijke genade hadden te danken. De zoutpilaar is waarschijnlijk een toeristische attractie van alle tijden geweest, met als moraal: blijf niet hangen aan het oude! De nauwste banden liggen er echter met de geschiedenis van Abraham. In een soort naschrift wordt vermeld dat uiteindelijk Lot en zijn dochters zijn behouden omdat God Abraham ‘gedacht’ (vs. 29; NBG). Lot verleent gastvrijheid, net als Abraham – maar Abraham is royaler met de aangeboden maaltijd. Beiden lopen aan tegen het feit dat hun omgeving Gods belofte niet serieus neemt. Beiden onderhandelen met God – waarbij Lot meer succes heeft dan Abraham.
Ook wij zijn in de eerste plaats via Abraham en de nakomelingen van hem en Sara met dit verhaal verbonden. Als wij bij hun God redding zoeken, horen wij daar hier meer over. Het motief niet te mogen omkijken zal sommigen herinneren aan de mythe van Orpheus en Eurydice. Ook daar gaat het om redding uit een rijk des doods, waar menselijk omkijken de goddelijke genade verspeelt. Toch zijn de verschillen groter dan de overeenkomsten. Bij Orpheus staat het omkijken voor ongehoorzaamheid en impulsiviteit, bij de vrouw van Lot voor het niet kunnen loslaten van wat men heeft verworven. In de Bijbel gaat redding uiteindelijk via Abraham en Sara. En soms komen er engelen aan te pas.
Aanwijzingen voor de prediking
Wie over deze passage preekt, zal kort of lang bij het traditionele concept van de ‘zonde van Sodom’ moeten stilstaan. Dat Sodom fout is, weten velen, maar dat de zonde vooral die tegen het gastrecht is, moet helder gemaakt worden. Het gastrecht in de antieke vorm bestaat bij ons niet meer; groepen die menen dat eensgezindheid, saamhorigheid of autochtoon-zijn een legitimatie vormt voor verbaal geweld en monddood maken van anderen, zijn er echter nog legio.
Het verhaal vormt een vroeg voorbeeld van de theologische gedachte ‘kies dan het leven!’ (Deut. 30:20; NBG) Deze behelst dat enerzijds Gods bedoeling met mensen onvoorwaardelijk heil is, maar dat anderzijds de mens daarvoor een concrete en zichtbare keuze moet doen. Dat God het goede voor ons wil, zal door weinigen van de hoorders worden bestreden; zodra er echter een concrete daad als keuze voor het leven moet worden aangewezen, lopen de meningen uiteen. In conflictsituaties en crises leidt dit vaak tot extra spanning: hoe meer men overtuigd is van het belang van de juiste keuze, hoe verbitterder de discussies over wat de juiste keuze is. Dit menselijk falen plaagt ook Lot en de zijnen. Zij zijn niet tegen het leven, het lukt hun alleen niet om het beslissende moment en de noodzakelijke keuze voor het leven te herkennen.
Troostrijk zijn dan twee zaken. In de eerste plaats stuurt God soms engelen om de keuze voor mensen te maken. Lot en zijn gezin worden door goddelijk geweld de stad uit gesleurd. Ook nu treden er soms op een dergelijke wijze engelen op. Pijnlijk en op het gewelddadige af. Maar na afloop trekken mensen de conclusie dat men zonder het te weten engelen geherbergd heeft.
In de tweede plaats zien we aan de tekst dat God rekening houdt met de (soms ingebeelde) menselijke beperkingen. Hij vraagt ons niet het leven te realiseren en de dood achter ons te laten. Dat zou ons te ver zijn, zoals voor Lot het gebergte. In plaats daarvan ziet Lot een kleine stad, onbeduidend, Soar. Waarschijnlijk niet eens beter dan Sodom. Maar wel een andere stad. Daarmee gaat God akkoord, en op die keuze worden Lot en de zijnen afgerekend. Niet het kwade loslaten en hetgoede aannemen, maar het onbekende tegemoet gaan en het bekende loslaten. Loslaten is dan ook nog wat anders dan veroordelen. Lot, zijn vrouw en zijn twee dochters moeten hun stad loslaten. En hoewel Abraham de trieste conclusie moet trekken dat de stad is weggevaagd, verrast Jezus zijn hoorders met de verkondiging dat het eindoordeel over haar inwoners nog zal worden uitgesproken.
Liturgische aanwijzingen
De tegenstellingen ‘vooruitzien en omkijken’ en ‘vasthouden en loslaten’ spelen ook een rol in Lucas 9:57-62 en 2 Timoteüs 4:6-8. De spanning tussen ideaal en menselijke beperking is eveneens te vinden in Matteüs 18:21-22. In dat licht is de tekst ook te gebruiken bij momenten van afscheid. Bij een dergelijke gelegenheid laat zich Gezang 264 goed zingen; een reminiscentie aan de hele perikoop bevat Gezang 293:3. Toepasselijk zijn ook uit Tussentijds Gezang 150 en 237 (alleen in de Friese uitgave).
Geraadpleegde literatuur
A. van Selms, Genesis. Deel 1