Menu

Premium

Preekschets Jeremia 11:14

Jeremia 11:14

Laetare

Jeremia, bid niet voor dit volk, kom niet langer met smeekbeden,
want ik luister niet als zij me in hun nood om hulp roepen.

Schriftlezing: Jeremia 11:1-17

Uitleg

Jeremia moet op bevel van God het woord richten tot de bevolking van Juda enJeruzalem. Wanneer dat gebeurt, wordt niet vermeld. Het is niet onmogelijk dat dit plaatsvond tijdens een cultische plechtigheid bij een van de grote feesten te Jeruzalem (Oosterhofï). De verzen 6 en volgende zijn dan als uitbreiding te lezen. Jeremia moet prediken in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem.

Juda moet het verbond gedenken dat God met hen gesloten heeft. Dit verbond is meer dan een verbintenis tussen God en mens, het heeft het karakter van een levensgemeenschap (Vriezen, 93). God bepaalt de regels die er gelden, maar bindt zich ook aan de beloften die Hij geeft. ‘Een goed verstaan van het verbond tussen God en zijn volk is centraal voor het begrijpen van Gods heilsgeschiedenis, die uitmondt in de vleeswording, dood en opstanding van zijn Zoon, onze Here Jezus Christus’ (Noordegraaf, Woordenboek, 566). Over dit verbond is het niet goed mogelijk te spreken zonder daarin de verkiezing te betrekken (Vriezen, 109). De verkiezing steunt daarom op het verbond. In het Nieuwe Testament wordt voor ‘verbond’ het woord ‘testament’ (diathèkè) gebruikt. ‘De begrippen “verbond” en “testament” (…) helpen ons de Bijbel in zijn geheel als heilsgeschiedenis te beschouwen, (…) en Christus’ kerk doet uitkijken naar de volmaking van haar erfenis bij zijn wederkomst’ (Noordegraaf, Woordenboek, 570).

Het volk moet de woorden van het verbond horen en ze doen. Een van de eerste dingen die Israël deed bij het binnengaan van het land Kanaan was de vernieuwing van het verbond (Joz. 8). God had zijn volk bevolen naar Hem te luisteren toen Hij het uit de slavernij (in vs. 4 omschreven als smeltoven; vgl. Deut. 4:20) van Egypte bevrijdde. Als Israël naar Hem zou luisteren zou de Heer zijn verbondsbelofte gestand doen. Maar als het volk doorgaat met niet te luisteren naar de Heer, zal Hij zijn volk vervloeken. Het volk liet zich echter door hun koppig en boosaardig hart (‘sherirut). In de NBG-51 is dit vertaald met verstoktheid. Dit woord komt in het bijbelboek Jeremia acht keer voor (daarnaast nog in Deut. 29:18 en Ps. 81:13). Telkens gaat het over Gods volk dat in verstoktheid van hart wandelt, behalve in Jeremia 3:17 waar de volken naar Jeruzalem optrekken en niet wandelen naar de verstoktheid van hun boos hart. Gods Woord tweeërlei reactie oproepen. Verstoktheid of bekering. Verstoktheid is tegengesteld aan bekering. De profeet moet aan zijn volk verkondigen niet in verstoktheid van hart te blijven wandelen, maar tot inkeer te komen.

De Heer zei verder tegen Jeremia dat er een samenzwering is ontdekt (vs. 9). Het is geen politieke samenzwering, maar een complot tegen God en zijn geboden. Ten tijde van koning Josia was het gehele volk opnieuw tot het verbond toegetreden (2 Kon. 23:1-3), maar men is teruggekeerd tot de zondige levenswijze zoals ten tijde van koning Manasse. Er zijn altaren opgericht voor vreemde góden. Als het volk dan tot God roept in zijn nood, zal Hij niet naar hen horen (vs. 14). Rcfh is hier door NBV vertaald met ‘nood’. NBG-51 vertaalt met ‘rampspoed’. Dit geeft beter weer dat het volk het aan zichzelf te wijten heeft. Ook de afgoden zullen hen niet kunnen helpen, noch het brengen van offers. Zelfs de voorbede van de profeet zal niets meer uitrichten (vgl. Jer. 7:16 en 14:11, 12), terwijl Jeremia bekendstond als krachtige voorbidder (zie Jer. 37:3 en 42:2, 4, 20). Waar de voorbede tot zwijgen komt, blijft er niets meer te hopen en te verwachten. Tromp (Het biddender gemeente,79) citeert Herrmann die het gebed ‘eine die Zukunft gestaltende Macht’ noemt. Wat heeft Gods volk nog in de tempel te zoeken? De profeet vergelijkt het volk met een olijfboom (vs. 16), die een geliefde boom is bij het volk. Hij is mooi om te zien. De vruchten leveren kostbare olie. Een groene olijfboom straalt frisse levenskracht uit (Ps. 52:10; Hos. 14:7). Gods volk is een sieraad voor de volken. Maar de olijfboom is door het vuur aangetast. Hij is niet dood, maar van zijn pracht is niets meer over. Het onheil is reeds over het tienstammenrijk gekomen. Over Juda, het tweestammenrijk, zal het ook komen.

Aanwijzingen voor de prediking

  • Wat doen we mensen aan als we afspraken niet nakomen? Als een zakenman zich niet houdt aan de bepalingen in het contract? Soms kun je terugvechten door een zaak voor de rechter te brengen. Maar als je man of vrouw, een vriend of collega een belofte verbreekt, voel je je heel machteloos. Daar is niet tegen te vechten.

  • Juda bevond zich in een deplorabele situatie. Gedeelten van de uitleg kunnen hierbij als leidraad dienen. Het verdient overweging het karakter van het verbond te schetsen. God verkoos Israël tot zijn volk en nu wordt van Juda verwacht de roep van God tot zijn volk te beantwoorden. Juda heeft dat echter niet gedaan. Het is andere góden na gaan lopen en vervreemdde van de Heer. Dat ging de Heer aan het hart. Hij voelde zich gekrenkt door zijn volk.

  • De Heer zal daarom niet meer naar zijn volk luisteren. Past dit echter wel bij Hem? God sloot een verbond en is het dan niet ongerijmd dat Hijzelf nu als Rechter van zijn volk optreedt? Toch handelt God niet willekeurig. Hij is rechtvaardig in zijn doen. Het is toch ook ongepast als een inbreker om medelijden vraagt van degene die hij bestolen heeft, zonder de diefstal ter sprake te brengen en te vragen hoe de schade hersteld kan worden?

  • De Heer was er zo zeker van dat Hij zijn volk zou straffen dat zelfs de voorbede van de profeet Jeremia niets meer uitrichten. Jeremia moet op bevel van God zwijgen. Waar het gebed tot zwijgen komt, is de situatie kritiek. Er is heel wat aan de hand als er niet meer gebeden worden om een beroep te doen op Gods barmhartigheid. Waar niet meer gebeden wordt, staat ook de toekomst op het spel. Begrijpelijk dat het aangrijpend was voor Jeremia om te moeten zwijgen. Het zou toch vreselijk zijn als wij geen voorbede meer zouden mogen doen. Zal ons gebed dan niet zijn dat de voorbede door mag gaan en de Heer ons niet het zwijgen op zal leggen? De apostel Paulus spoort ons ook aan te blijven bidden (2 Tim. 2:1-2).

  • Er is spanning tussen de straf waartoe de Heer besloten heeft en zijn trouw die altijd blijft bestaan. De olijfboom waarmee Juda vergeleken wordt en die zwaar is aangetast, is niet dood. God zal niet naar zijn volk luisteren, maar Hij zal zijn volk ook niet voorgoed ten onder laten gaan. Juda mag blijven hopen, al moet men er wel diep doorheen. God gaat door met zijn volk en met de wereld. God laat zijn geschiedenis uitlopen op de komst van zijn Zoon naar de wereld. Jeremia moest de weg van het kruisdragen gaan. Ook Jezus Christus is deze weg gegaan. Bij Hem liep het uit op zijn dood aan het kruis.

  • Jeremia moest zwijgen. Ook Jezus zweeg toen Hij voor de Raad stond (Mat. 26:63 en Mare. 14:61). Tegen de beschuldigingen die werden geuit was alleen zwijgen maar gepast. Maar het doel van zijn komst op de wereld was om het zwijgen te doorbreken. En dat heeft Hij gedaan. Jezus Christus heeft gebeden voor allen die in geloof de woorden hadden aanvaard, die Jezus van God ontvangen had en had doorgegeven aan de mensen (Joh. 17:6-8). Hij pleitte voor hen bij zijn hemelse Vader, omdat Hij wilde dat mensen behouden zouden worden.

  • Wij mogen God de lof toezingen voor zijn goedheid, die Hij getoond heeft in Jezus Christus, zijn Zoon. De voorbede van Jezus Christus is niet voor niets geweest. Op grond hiervan mogen de gelovigen en de kerk uitzien naar de erfenis die voor hen klaarligt bij de wederkomst van onze Heer Heer. Krachtens het verbond delen zij in de vergeving van hun zonden. Jeremia ziet als in een visioen al voor zich dat de volken optrekken naar Jeruzalem. Deze volken zullen zich niet laten door hun koppig en boosaardig hart (Jer. 3:17). Voor de gelovigen ligt een andere tijd in het verschiet.

Liturgische aanwijzingen

Liederen: Psalm 60; 105; 106; 143; Gezang 176; 183; 329.

Als lezing uit het Nieuwe Testament dienen Johannes 17:1-10.

Geraadpleegde literatuur

Behalve de in de vorige schets genoemde commentaren is gebruikgemaakt van: Th.C. Vriezen, De verkiezing van Israël, 1974; A. Noordegraaf e.a. (red.), Woordenboek voor bijbellezers, Zoetermeer 2005; G.C. Tromp, Het bidden der gemeente, ’s-Gravenhage 1964.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken