Menu

Premium

Preekschets Jeremia 29:7

Jeremia 29:7

Judica

‘Bid tot de Heer voor de stad waarheen ik jullie weggevoerd heb en zetje in voor haar bloei, want de bloei van de stad is ook jullie bloei.’

Schriftlezing: Jeremia 29:1-14

Het eigene van de zondag

Zondag Judica onderstreept met Psalm 43 het lijden van de rechtvaardige. In deze wereld heeft de rechtvaardige een zware stand. Dat geldt zeker voor Jeremia als profeet van de Heer in Jeruzalem in een tijd van schuivende panelen op het wereldtoneel. Dat geldt nog meer voor Jezus die Jeruzalem nadert (Luc. 19:41-44).

Uitleg

Rond de brief van Jeremia aan de ballingen in Babel (in een aantal NBV-uitgaven is onder de deuterocanonieke boeken opgenomen de Brief van Jeremia; voor de uitleg van de tekst voegt die niets belangrijks toe) hangt al jaren de sfeer van een positieve inzet en visie voor de mogelijkheden van kerk-zijn in een totaal ontkerstende samenleving, bijzonder in de grote steden van ons land. In de brief zou Jeremia zijn zegen geven aan verregaande vormen van engagement, Urban Mission en integratie van het volk van God in de wereld van . Die aanzet zou voor ons betekenen dat we als kerk vooral niet de marge zouden moeten zoeken en/of zuinig zijn op de restanten van de christelijke zuilen, maar ons open en solidair opstellen in de samenleving. Want in de vrede van Babel is ook de vrede van het volk van God gelegen. De NBV vertaalt sjalom in vers 7 zelfs drie keer uitdagend – maar ook postmodern trendy – met ‘bloei’. Ook bij Bamard in zijn mooie lied naar aanleiding van deze perikoop (Gez. 37) proefje optimisme. Maar de vraag is of we daarmee Jeremia recht doen.

Eerst een grove schets van de situatie. De profeet mengt zich met zijn brief op een heel eigenzinnige manier in de politieke situatie van zijn dagen. In 597 valt Jeruzalem in handen van Nebukadnessar van Babel. Koning Jojachin, de koningin-moeder, verdere adel, hoge ambtenaren, tienduizend weerbare mannen, plus alle handwerkers en smeden (2 Kon. 24:8-15) worden afgevoerd naar . Onder hen heerst ondanks alles toch nog een optimistische stemming. Volgens profeten binnen de eigen groep zou het nooit lang kunnen . Ook in Jeruzalem profeteert Hananja een terugkeer binnen twee jaar (Jer. 28:3). Na circa driejaar loopt in Jeruzalem de spanning echter ineens sterk op doordat koning Sedekia zich half en half inlaat met een aantal andere kleine koningen die zich samen willen losmaken van Nebukadnessar (Jer. 27:1-3). Jeremia ziet totaal niets in dit plan. Volgens hem is op dit moment Nebukadnessar ‘de dienaar van de Heer’ (Jer. 27:6) en is het zaak zich aan hem te onderwerpen en als volk zich geen vrome illusies te maken. Met deze opstelling is men in politiek Jeruzalem niet büj, evenmin de groep ballingen in . Onder de valse profeten in spelen een zekere Achab en Sedekia een foute rol (Jer. 29:21). Verder wordt nog een Semaja genoemd (Jer. 29:24) die de brief van Jeremia weer stiekem doorbrieft naar de priester Safanja in Jeruzalem die op zijn beurt probeert Jeremia ermee te compromitteren (vs. 29). Maar die laat zich niet van de wijs brengen, maar haalt meteen keihard uit naar Semaja (vs. 3132).

In de brief die Jeremia (in ’t geheim) meegeeft aan een driemanschap van Sedekia dat in moet gaan bemiddelen, stelt hij ondubbelzinnig, dat de ballingschap veel langer zal gaan . Geen twee jaar, maar zeventig jaar; daarom is er alle reden voor de ballingen om hun koffers uit te pakken en zich in te stellen op een lang verblijf. Pas daarna, als men de Heer zal gaan aanroepen, zal God hen weer genadig zijn en terugbrengen in het land en de stad Jeruzalem. Met zeventig jaar is bedoeld een termijn waarbinnen een hele generatie vanaf de oudste tot en met jongste aan het begin van het tijdvak gestorven is. Oftewel: het oordeel van God zal een complete generatie van het volk Gods in of te (niet voor, le ook te betekenen, vs. 10) moeten dragen, pas daarna daagt er hoop. En wel van de kant van God (Van Selms, 12).

Daarmee krijgt de brief een donkere lading: ze zullen het nog heel lang uit moeten houden in . Van enig optimisme over integratie en solidariteit met de wereld van geen sprake zijn. God heeft geen enkel plan met , men leze ook de profetie van Jeremia (Jer. 50 en 51) en de onheilsbrief (51:60w). Met loopt het catastrofaal af (zie Openb.). ‘Ballingschap’ (van galah, TWAT I, 1018) betekent letterlijk ontbloten, wegvoeren, gevangenschap (zo StV steeds, vgl. Ps. 126). Het woord veronderstelt steeds het oordeel van God (vgl. Deut. 28:64). In het Nieuwe Testament steeds vertaald met verstrooien, diaspora. Praktisch betekent het ernstige onthechting, ontheemding, vervreemding van alles en iedereen en ook van God. ‘Het is een metafoor voor geloofscrisis’ (Schelling en Den Heyer, 33w). In zal men moeten leven zonder de bescherming van de vele regels van de Thora die veelal zijn toegesneden op de situatie in Jeruzalem betreffende huizen die men bouwt en akkers die men bewerkt (vgl. Deut. 20:5; 26:2). En uiteraard gaat het bij het weggeven van zonen en dochters alleen om zonen en dochters van Juda, niet van of aan . De mensen uit Juda in moeten zich instellen op een donkere tijd en een aangevochten bestaan om hun geloof en identiteit vast te houden en intussen doen wat hun hand vindt om te doen. Niet meer, niet minder. En zo overleven via een lijdensweg van zeventig jaar. Maar als het oordeel uitgeboet is, is er juist voor de mensen in hoop. Meer dan voor hen die in Jeruzalem achterbleven (vgl. Jer. 24).

Onder de ballingen in moet Jeremia’s brief hard zijn aangekomen. De brief snijdt alle heilsverwachtingen voor de korte termijn af. Wat overblijft is wachten op God en zijn heilrijke toekomst (vs. 11), daarom huizen bouwen, wonen, werken en zorgen voor je gezin en leven als een rechtvaardige volgens de tora in een vreemd land. Dit dringt tot een houding met grote innerlijke distantie tegenover de samenleving, juist helemaal niet van uitvoerig engagement en optimisme voor de stad. In die lijn ook Calvijn in zijn commentaar die benadrukt dat het geen advies is om ‘in weelde’ te gaan leven, maar de harde realiteit te beseffen en vooral uit te zien naar Gods toekomst na de zeventig jaar. Voor het leven in ballingschap geeft Jeremia als leefregel: zoek de vrede voor de stad, waarheen Ik jullie in gevangenschap afvoerde. Hierbij gedacht worden aan zelf, maar ook aan steden als Nippoer waar veel joodse ballingen moeten hebben gewoond. Ballingen en vluchtelingen en andere mensen op drift zoeken vaak de bescherming van een stad, ook in onze tijd (LXX heeft in plaats van stad land, streek, gè). In bijvoorbeeld zijn er op het moment 168 nationaliteiten. Een stad heeft vaak veel minderheden en met het oog daarop is daar meestal sprake van een groot absorptievermogen. Een stad is een complete wereld in het klein.

De profeet stimuleert zijn volksgenoten zich positief in te zetten in en voor de (stad)samenleving. Oftewel: wees een oppassend en hardwerkend lid van de gemeenschap, zorg ervoor dat men niet kwaad maar goed van u spreekt, neem verantwoordelijkheid. Zoeken {daros), daarbij gaat het om intensief je inzetten (in NT zèteo), er echt voor gaan. Voor de sjalom van de stad. Hier ligt zeker een opening, iets als een ‘doorbraak’, maar men overschatte zichzelf niet. De sjalom van de stad slechts relatief zijn. Het woord ‘sjalom’ heeft vele betekenissen. Van vrede met God (Rom. 5) tot welzijn van een samenleving. Ook ‘bloei’ (NBV) hoort tot de mogelijkheden, maar klinkt in deze context van oordeel Gods wel erg opgewekt. Ballingen van het type aan wie Jeremia schrijft zijn al heel blij met een ‘ongestoord leven, in alle vroomheid en waardigheid’ (1 Tim. 2:2), zo ook de gemeente van Christus. Met het oog daarop dringt Jeremia (net als Paulus en Petrus later) aan op gebed voor de stad en de samenleving waar men leeft. ‘Bidden’, palal, in LXXproseuchomeo (vgl. Luc 11:1 w; proseuchomai is een wat algemeen woord voor bidden, het veel omvatten). In de oproep tot voorbede zit een erkenning dat de wereld van God is en elke samenleving iets kan weerspiegelen (gerechtigheid, humaniteit, schuilplaats voor zwakken en vreemdelingen) van de stad van God, het Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt. Daar ligt ons belang. Maar de vrede van Jeruzalem (Ps. 122) die ons draagt, is een andere dan die van . Daaraan refereert Jezus nadrukkelijk, als Hij Jeruzalem nadert en beseft dat zelfs Jeruzalem er op dat moment geen idee van heeft wie Hij is, wat haar ‘vrede brengen’ (Luc. 19:41) en het oordeel wegdragen. Dat niet erkennen van de tijd van Gods ontferming verhoogt Jezus’ lijden, Hij is er heel emotioneel onder. Zo blijft Psalm 43 horen bij leven en werken als ballingen in , als in een vreemd land (1 Petr. 2:1 w). Totdat de tijd vol is en ieder Jezus als Heer zal erkennen.

Aanwijzingen voor de prediking

  • ‘We leven in een donkere tijd’, zo hoorde ik in mijn jeugd oudere mensen vaak zeggen. Ze hadden de oorlog meegemaakt en de dreiging daarna van de Koude Oorlog. Vanuit een soort ‘Jan Siebelink’-spiritualiteit beseften ze dat de dingen je in dit leven niet zomaar overkomen. Kunnen we vandaag bij dat gevoel ons nog iets voorstellen? Dat God zich afwendt, de vrede wegneemt van de stad (samenleving, Europa) waarin we wonen en ons aan onszelf overlaat? Of nog erger: ons iets laat merken van een oordeel over onze samenleving, los van God? Waarom zou God zich nog met ons bemoeien? Deze vragen staan niet zo ver bij ons vandaan als het wel eens lijkt. Waar is God? In een context van soms ook voelbare afwezigheid geloof en volgen van Jezus Christus soms heel veel van ons vragen.

  • Voor Jeremia gaat het om de volstrekte realiteit van het oordeel. De mensen om hem heen zagen het nog niet en voor een eenvoudige gelovige viel het misschien nog wel mee; men probeerde er gewoon nog iets van te maken. Maar Jeremia laat hen niet in het onzekere. Leven is lijden geworden, daaruit kun je niet meer weg, de ballingschap van Babel is een feit. Nu geldt dragen en dulden en je situatie inzien. En: ‘Wie volharden zal tot het einde, die zal behouden worden.’

  • Maar hoe houd je het in – onze wereld voor zover die van God los is – uit? Met het oog daarop schrijft Jeremia zijn brief. Zijn woorden hebben iets dubbels. Aan de ene kant: let goed op je kinderen, je zonen en vooral je dochters, je huis. Dus houd distantie, bewaar je ziel zuiver voor God en focus op Hem en het Rijk dat komt. Maar besef ook ‘alle Zeit ist Gottes Zeit’ en ‘aller Ort ist Gottes Ort’ (Voigt). Zoek daarom de vrede van de stad. In het ‘zoeken’ zit een gemeend verlangen een bijdrage te leveren aan de stad/samenleving. Haar vrede en bloei is immers ook onze vrede en voorspoed. Maar men moet de missionaire mogelijkheden niet overschatten, gewoon doen watje hand vindt om te doen. Niet de illusie hebben dat we zo de stad Gods dichterbij brengen. Die komt pas na zeventig jaar, als een belofte van God om naar uit te kijken. De tijd erheen zal vaak vol zijn van aanvechtingen en lijden. Aan de wereld, de kerk en aan ons zelf. Het is de weg van Israël en van Jezus. Maar Jezus’ bewogenheid met de stad blijft inspireren.

  • En bid tot de Heer. In welke stad of samenleving wij als christenen ook leven, ons is het gebed altijd gegeven als een weg tot het hart van God. Daarvan gebruikmaken is Jeremia’s nadrukkelijke advies. Hoe god-lozer een stad of samenleving is, hoe meer we voor haar bidden en haar zegenen. Zo bidden en werken ook wij voor stad en samenleving, bijzonder oog en zorg hebbend voor andere minderheidsgroepen onderweg. Getuigend en dienstbaar. Maar vasthoudend aan eigen identiteit en zonder ons grote illusies te maken over het verwerkelijken van ‘de nieuwe stad’.

  • We leven in een donkere tijd? In zekere zin altijd op weg naar het Koninkrijk van God. Maar we zijn niet alleen in dit dat maar voortduurt. Jezus Christus heeft zich bij ons gevoegd met zijn gebed (Joh. 17) en zijn grote compassie voor de stad. ‘Had ook jij maar geweten wat vrede brengen.’ Zijn cri de coeur blijft ons raken en bewegen. Calvijn sluit zijn commentaar bij dit bijbelgedeelte af met het gebed: ‘Geef, almachtige God, dat we er ons steeds meer aan wennen ons aan U te onderwerpen, en zo dikwijls als Gij ons met Uw gesels kastijdt, deemoedig Uw toom afbidden en er niet aan twijfelen of Gij zult ons goedgunstig zijn. (…) Dat wij met een kalm gemoed wachten totdat het einddoel verschijnt, dat Gij beloofd hebt en wij eindelijk na het volbrengen van de krijgsdienst in deze tegenwoordige eeuw die zalige rust bereiken die voor ons in de hemel is weggelegd, door Christus, onze Heer. Amen.’

Liturgische aanwijzingen

Als tweede lezing is Lucas 19:41-44 passend. Liederen: Psalm 43; 33; 72; Gezang 37; 223; 439; 484.

Geraadpleegde literatuur

Naast de bekende handboeken en commentaren (WBC, POT (A. van Selms), P. Volz, Calvijn) noem ik het Woordenboek voor bijbellezers (red. A. Noordegraaf e.a.) en Symbolen in de bijbel (C.J. den Heyer en P. Schelling). Met dank ook aan R. Bos, We hebben gehoord dat God met u is. Preken vanuit het Oude Testament.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken