Preekschets Jesaja 52:6 – Kerst
Jesaja 52:6
Daarom, op die dag, zal mijn volk mijn Naam kennen, beseffen dat Ik het ben die zegt: ‘Hier ben Ik.’
Schriftlezing: Jesaja 52:1-10
Het eigene van de zondag
De leesroosters schrijven Jesaja 52 voor op Kerstochtend. Daar wijken we deze keer niet van af. De focus voor de preek ligt op Gods zelfopenbaring. Die komt in vers 6 op drie manieren tot uiting: zij zullen mijn naam kennen; ik ben het zelf die spreekt; zie, hier ben ik. De opdracht is ook niet zozeer om met Kerst met iets nieuws te komen. Ook op Kerst is het geloof uit het gehoor en moeten we het hebben van de verkondiging, van goed nieuws.
Uitleg
Een uitbundige toon en een afkondiging van een nieuw begin. Verlossing, bevrijding, vertroosting en heil. Jesaja 52 legt een expliciete verbinding tussen de ballingschap in Assyrië en de onderdrukking in Egypte. Wat er ooit gebeurde bij de Exodus, staat opnieuw te gebeuren. Een verbinding die vaker in Jesaja wordt gelegd. Helemaal zeker is de afbakening van de perikoop niet (horen vers 11 en 12 erbij?). Wel is duidelijk dat de perikoop uit twee gedeeltes bestaat: verzen 1-6 en verzen 7-10 (12). De belofte van de Exodus – ik zal uw God zijn – wordt in vers 6 herhaald. Het is daarmee ook een scharniervers: tussen Sions bevrijding en Sions jubel in maakt God zichzelf bekend. De hele heilsaankondiging is gericht op de erkenning van Gods aanwezigheid (Beuken). In het Evangelie van Lucas treedt rond de geboorte van Christus het motief op de voorgrond van de verhoging van de nederige en de verwerping van de sterke. Een motief dat ook in dit knechtslied in Jesaja aanwezig is. Sion en Jeruzalem worden verhoogd. Zij worden opgeroepen om hun mooiste kleding aan te doen, vreemden zullen hen niet meer bezitten, hun gevangenschap zal wijken. Sta op, zo klinkt de bemoediging van de profeet (vers 2). Babel en Assyrië, de bezettende macht, wordt hun plaats gewezen: overheersers die het volk doen weeklagen en Gods naam lasteren (vers 5). De overheersing van Babel is wel een gevolg van het oordeel van God over zijn volk, maar daarmee heeft de Heer zijn rechten niet overgedragen (‘Voor niets bent u verkocht’, vers 3, HSV). Israël blijft eigendom van de Heer. Hij heeft het nog steeds over zíjn volk. De brute onderdrukker die het volk ‘zonder meer’ (NBV) heeft uitgebuit, eigende zich op een brutale manier toe wat niet van hem was. De soevereiniteit van de Heer vervoegt zich verbondsmatig: het gaat niet om de strijd tussen twee machten waarin de ene oppermachtig is, maar het gaat over de vraag wie de Heer is, hoe Hij zich met zijn volk verbonden heeft en hoe Hij zijn volk terugwint, opdat zij hem weer zullen kennen.
De vraag blijft hangen in vers 5: wat gaat de Heer doen? En het antwoord sluit aan bij de ervaring van de Exodus: mijn volk zal mijn naam kennen. Dat klinkt dreigend voor de vijanden: Gods karakter zal manifest worden. Het tweede ‘daarom’ vult het antwoord nog verder in: ik ga het laten zien, op die dag. De verbinding met de Exodus heeft een dubbele werking. Aan de ene kant versterkt het de hoop: wat eens gebeurde, zal weer gebeuren. En tegelijk brengt het opnieuw het karakter van God aan het licht: ook al geeft Hij ons over in de handen van onze (en zijn!) vijanden, Hij blijft trouw. Hij is dezelfde die de eeuwen overspant en op wie we nog steeds kunnen rekenen. ‘In de meest uitzichtloze situaties in het leven, waar we ten diepste alleen in onze hulpeloosheid zijn, komt God en zegt: Hier ben ik’ (Oswalt).
Aanwijzingen voor de prediking
Kerst is vooral verkondiging. Er zit in de komst van Christus een uniciteit die we niet op het spoor komen door te veel de analogie te zoeken met geboortes van andere kinderen. Dat een geboorte opwekt om hoopvol te zijn, positieve energie oproept en grote blijdschap geeft, hoeft in de preek geen lang betoog. Dat juist dít kind tot grote vreugde stemt, maakt Kerst tot verkondiging. De tekst van Jesaja geeft hier ruimschoots aanzetten toe. De klaroenstoot van de nieuwe dag klinkt in allerlei toonaarden door: ontwaak, trek je mooiste kleren aan, schud het stof van je voeten, sta op (vers 1-2); de boodschapper die zegt: Uw God is Koning, de wachters die juichen, breek uit in gejubel (vers 7-9). Daar is ook reden toe. Want in dit kind komt de God tot ons die zich eerder in de geschiedenis meldde bij de Exodus, de God die zijn volk zelfs in Babel niet in de steek liet. Als we bij de modus van Jesaja’s verkondiging blijven, dan is Gods komst ook een historische gebeurtenis. Jesaja verwijst naar de Exodus, als een reële gebeurtenis in Israëls geschiedenis. Die kwaliteit heeft de christelijke verkondiging als wij de komst van Christus gedenken: deze God demonstreert zijn heil opnieuw.
Vers 6 uit Jesaja 52 geeft alle ruimte om het komen van God niet in allerlei ‘effecten’ te zoeken. Het is verleidelijk om in de prediking stil te staan bij de vraag ‘wat hebben wij eraan’. Dat brengt een ik-gerichtheid in de spiritualiteit, die niet altijd even gelukkig is. Kerst is dat God ‘ik’ zegt: mijn naam zult u kennen, ik ben het zelf, zie, hier ben ik. In de evangelie-verhalen komt dat heel verschillend ter sprake. Misschien dat de Johannes-proloog hier nog het dichtste bij komt. Als het Woord vlees wordt, zegt God: ‘Ik ben het’. Hoewel op Kerstochtend een opwekkende verkondiging mag klinken, wil dat niet zeggen dat de omstandigheden er niet toe doen. Daarom zal ook op Kerstochtend de onderdrukking, de duisternis en de voorlopigheid van Gods openbaring niet verzwegen worden. De Messias heeft zichzelf getoond. En tegelijk blijft er een opening naar de toekomst. Daarmee is de profetie niet uitgesproken. Na Egypte, Babel en Betlehem, waar God zichzelf bevrijdend heeft gemanifesteerd, ligt er nog iets open. De geschiedenis is nog niet voorbij. Wij worden opgeroepen om te ontwaken, om niet in zak en as te zitten. Want de God die gekomen is, zegt nog steeds: ik kom. En elke keer worden de contouren van zijn karakter helderder. Na Kerst weten we zijn menselijke naam: Jezus Christus. Mijn volk zal mijn naam kennen. Geen volk ter wereld dat daarvan is uitgesloten. En laat het dan een keer voluit verkondiging zijn met Kerst, afkondiging van de Ene Naam onder de hemel gegeven tot redding.
Liturgische aanwijzingen
Bij de lezing uit Jesaja 52 met de focus op vers 6 past op Kerstochtend Johannes 1, De zelfopenbaring van God in Jezus Christus: ‘zie, hier ben Ik’. Op de Kerstdag zingen we Psalm 98. Naast de bekende kerstliederen, die in deze dienst niet mogen ontbreken, kan – voor de verandering – gedacht worden aan Lied 512 (NLB) : O Jezus, hoe vertrouwd en goed klinkt mij uw naam in ’t oor. Wij schuilen in zijn naam.
Geraadpleegde literatuur
Zie ook de schetsen van 30 november (Jesaja 8:23), 7 december (Jesaja 11:5), 14 december (Jesaja 40:11) en 21 december (Jesaja 61:1). Verder: W.A..M. Beuken, Jesaja, deel II-b (POT).