Preekschets Job 28:20 – Biddag
Job 28:20
De wijsheid dan – vanwaar komt zij en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?
Schriftlezing: Job 28
Het eigene van de biddag voor gewas en arbeid
De praktijk van de biddagdienst verschilt naar modalitaire én geografische ligging. Job 28 vormt een intermezzo in het Boek Job, zoals de biddag een ‘time out’ is. De biddag blijft één van de schaarse momenten, waarop de gemeente bepaald wordt bij het coram Deo van het gewone, doordeweekse leven.
Als ik me niet vergis, komen daar waar de biddag is verdwenen, incidenteel andere midweekse gebedsdiensten voor in de plaats: eenheid voor de kerken, vrouwengebedsdag, nieuwjaarsbijeenkomst, gebedssamenkomst voor afwending van gevaar. Ook daarvoor kan dit hoofdstuk bruikbaar zijn. In het Alternative Service Book wordt Job 28 aangereikt voor ‘Rogation days’, een in de Anglicaanse kerken veelal verdwenen moment uit de liturgische kalender.
Liturgische aanwijzingen
Mogelijke tweede lezing: 1 Korintiërs 2:6-16.: Psalm 19;
73:8, 9; 111; 139; Gezang 22(!), 172, 223, 433, 454, 477, 480. Verzorgde voorbeden zijn een must in iedere eredienst, maar zeker op deze dag – al weet je soms niet wat je bidden moet. Vraag je voor een rijke oogst dan moet je wel incalculeren dat bij verhoring de prijs laag blijft en dat daar de belanghebbenden niet naar verlangen. Alsof het meer van een zondig mens ooit vol is. Bij de voorbeden kunnen de jaarlijks aangereikte intenties van disk goede diensten bewijzen. Onze gebeden vertolken, al dan niet expliciet, ook een visie op arbeid en economie.
Geraadpleegde literatuur
Hans Strauss Hiob 19,1 -42,17
Uitleg
Wie dit hoofdstuk heeft gelezen, ervaart wat doorgaans als regel voor poëzie geldt: het mag geen emotie uitdrukken maar wel oproepen. De auteur loopt als het ware een dag mee met een mijnwerker. Met knowhow – zo heeft een Zwitserse mijnbouwexpert laten weten – beschrijft hij wat hij ziet. Maar hij ziet meer dan er te zien is: de toeschouwer blijkt een ziener. Het wordt een metafoor voor de eigenlijke queeste van de mens.
Dit hoofdstuk verschilt van de hoofdstukken eromheen. Hier gaat de spreker niet meer expliciet in op verwijten van de drie vrienden, zoals in de voorgaande hoofdstukken. En waar Job in de volgende hoofdstukken in het kader van zijn rechtsgeding met God zijn biografie terugleest, vinden we in hoofdstuk 28 geen verwijzingen naar wat eerder is gepasseerd. En toch past dit ‘ lied’ terminologisch gezien wel in het boek Job. Volgens Strauss tekent zich de laatste jaren een consensus af onder exegeten: Job 28 vormt een brug tussen hoofdstuk 4-27 enerzijds en 29-31 (of zelfs 29-42:6) anderzijds. Twee woorden keren in verschillende commentaren terug, namelijk crisis en grens.
Wat – deze compositie in de mond van – Job concludeert, is dat in de onderhavige problematiek menselijke wijsheid je niet verder brengt. De wijsheidsleraar loopt hier zelf tegen de grens van het menselijk kennen op. Is dat misschien Jobs diepste crisis? Wijsheid die hier verder kan brengen is onvindbaar. Is het daarom dat in hoofdstuk 29-31 de spreker zich rechtstreeks tot God als de Heer der wijsheid wendt?
Wat de structuur van het hoofdstuk betreft, vormt het refrein in vers 12 en vers 20 een cesuur. Sommige uitleggers vermoeden dat ook voor vers 1 het keervers heeft gestaan. Met deze cesuren is ook een opbouw in strofen gegeven.
Vers 1 -6 Al in de eerste twee verzen worden sleutelbegrippen voor het gehele hoofdstuk geïntroduceerd. De (edel)metalen springen in het oog (vgl. Deut. 8:9), maar het draait om de begrippen mösa (= oord) en maqöm (= plaats). Juist op dit thema van de vindplaats wordt steeds gevarieerd (vgl. voor maqöm vs. 6, 12, 20, 23, voor mösa vers 1, 12, 13). Zo wordt de vraag naar de locus van de wijsheid in de van God gegeven orde (vgl. Ps. 104:8) voorbereid. In vers drie valt het begrip taklit (= grens). Net als in Job 11:7-8 komt het hier voor in combinatie met hqr. De parallel is treffend. In hoofdstuk 11 wordt Job door Sofar uitgedaagd: kan Job soms de geheimen Gods doorgronden, de grens van de Almachtige navorsen? Straks klinkt in dit hoofdstuk eenzelfde vraag. Wat opgeld doet in de mijnbouw – namelijk dat mensen de geheimenissen van de aarde kunnen doorgronden – blijkt met betrekking tot de wijsheid niet mogelijk. Zie vers 27: alleen God doorgrondt (hqr!) haar.
Vers 7-11 Wel komt de mens ‘dieper’ dan de dieren. Hoe de gier en de leeuw de steppe ook doorkruisen op zoek naar hun prooi, de weg (drk, zie vs. 13, 23, 26) naar de schatkamers van de aarde vinden ze niet. Zó bekeken lijkt de mens meer op God (vgl. Ps. 8:6). Van de homo faber wordt hier gezegd wat elders van God staat: hij woelt de bergen om (Job 9:5), klieft de rotsen (Ps. 78:15) en brengt het verborgene aan het licht (Job 12:22).
Vers 12-20 Maar hoe slim de mens in het voorgaande ook blijkt te zijn, de vraag naar de vindplaats van de hokma blijft. Op de retorische vraag wordt tot twee keer negatief geantwoord. Alsof de mens steeds opnieuw tegen de grenzen van het kennen oploopt! Vers 20 gaat, wat de vraag naar de herkomst van de wijsheid betreft, verder dan vers 12. Een binnen-bijbelse, deuterokanonieke remake van Job 28 vinden we in Baruch 3:9-4:1. Israël wordt daar teruggeroepen naar de wijsheid van de tora.
Vers 13-19 De eerste verzen vertonen verwantschap met Spreuken 8:22-31, de latere verzen vooral met Spreuken 3:13-15 en 16:16. In diverse commentaren wordt gewezen op de onvindbaarheid van de wijsheid hier, terwijl elders hokma juist staat voor die wijsheid die binnen handbereik ligt. Vanuit de centrale problematiek van het boek Job wordt het verstaanbaar dat het ‘pragmatische’ van de wijsheid hier buiten beeld blijft. Laten we niet vergeten: Job 28 is een cri du coeur. ‘Waar is de wijsheid in godsnaam dan? Zonder de wijsheid zijn we niet dom, maar worden we gek’ (Barnard).
Vers 21-27 Fraai is de parallellie tussen 12-14 en 20-22, ook wat betreft de driedeling ‘wat in de hemel, wat op de aarde, wat in de wateren onder de aarde is’. Aangaande het woord verbergen (str), trof het me dat in het Oude Testament in meer dan de helft van alle voorkomende ‘treffers’ God zelf het subject is. Hij verbergt zich en kan verbergen, terwijl niets voor Hem verborgen is. ‘Bij geruchte’ hebben dood en onderwereld van haar vernomen (Willibrordvertaling). Lezen we hier wat je vaak constateert: dat juist – of alleen – aan de randen van het bestaan naar antwoorden op zin- en zijnsvragen wordt gezocht? Vergelijk vers 22 met Job 42:5: aan het einde van zijn boek noteert Job het ‘surplus’ van de ontmoeting met de Levende. Zien (r’y) is kennen uit de eerste hand. Zo ‘ziet’ (vs. 27) God de wijsheid.
Vers 28 De authenticiteit van dit vers is vaak betwijfeld. Wordt hier een andere ‘wijsheid’ gepropageerd? Een antwoord ingevoegd om niet in resignatie te eindigen? Vanuit de volgende hoofdstukken laat dit vers zich niet als laatste en ultieme antwoord lezen. Wie let op de structuur van dit bijbelboek en de plaats van dit hoofdstuk daarbinnen en wie deze woorden legt naast Job 1:1b, ziet waar Job nu is aangeland: precies op het punt waar hij begonnen is. De zoektocht in het lijden heeft tot nu toe niets opgeleverd. Hier staat Job weer: Godvrezend en wijkende van het kwaad. Wel dezelfde, niet meer hetzelfde. Wie sprak er ook alweer over verdriet als een labyrint? Voor een exegese van dit vers verwijs ik naar Postille 50, 31vv.
Aanwijzingen voor de prediking
-
Boven dit hoofdstuk zou kunnen staan: ‘God knows’.
-
Job brengt een werkbezoek in de mijnbouw. We dalen mee af en letten op details. Het is specifiek werk, zoals dat vandaag de dag bijna voor ieders werk geldt. Wie kan zijn werk nog uitleggen aan niet-ingewijden? Tegelijk: wat een menselijk vernuft is er met alle arbeid gegeven! Als voorbeeld kies ik de slogan van een provider: xs4all opens a door, opens a mind.
-
Bij alles wat het menselijke kennen en kunnen aan de dag legt, stuiten we voortdurend op grenzen en crises. Net als Job zelf. We lopen op tegen tralies van glas. ‘No access’?!
-
Voor Job heeft het geheim van de wijsheid te maken met het lijden. Nergens naderen we dichter de verborgen werkelijkheid (vers 22). ‘Sinds Job het weet’ (we vergeten bijna dat Job ziek is), kijkt hij als Jacqueline van der Waals nog intenser naar de werkelijkheid. Komen bij velen in onze tijd niet dan de vragen, als andere bodems onder het bestaan worden weggeslagen?
-
Op aarde vinden we geen laatste antwoorden. Het betekent soms ‘met open doodgeschreeuwde mond bovenop het gat van de stilte’ (Maurits Mok, 5) gaan zitten. Job draait rond als in een doolhof. Vergelijk Job 1 en 28.
-
Job legt uiteindelijk daar zijn hand op de mond, waar hij God ‘ziet’. Met woorden van Miskotte (208): ‘Zo vindt een mens geen oplossing der vragen, maar een verlossing uit zijn vragen’.
-
God heeft in de Gekruisigde en Opgestane xs4all gegeven. Maar het blijft in de wereld de verborgen wijsheid Gods. De tweede lezing onderstreept dat. Het zoeken naar wijsheid gaat verder. Maar de Geest helpt spoorzoeken (1 Kor. 2:13).