Menu

Premium

Preekschets Klaagliederen 5:21a – 5e zondag van de veertigdagen/lijdenstijd

Breng ons terug bij U, HEER

Klaagliederen 5,21a

  • Schriftlezing: Klaagliederen 5 en Lucas 23,44-47

  • Eventueel lezen: Lucas 22,47-23,34

  • Thema: Verlangen naar God alleen

Zie ook:

Liturgisch kader

– Het zijn de 40 dagen. Het boek Klaagliederen verplaatst ons naar de puinhopen van Jeruzalem kort na de inname en verwoesting van de stad en na de deportatie van de Judeeërs. De mensen die daar toen nog woonden voelden zich ballingen in eigen land. In dit klaaglied komt het gebed van deze achterblijvers goed los. Twee vragen sturen dit gebed: 1. Alles is kapot, maar wat staat er nog? 2. Waar zit onze pijn, wat is ons grootste gemis? Dat zijn ook de vragen van de leerlingen van Jezus. Als Hij sterft, waar kan ons godsvertrouwen dan nog op rusten? En: Als Hij er niet meer is, waar vinden we God dan?

– liederen: vertrouwen op God zonder enig teken van zijn liefde en trouw te ervaren, en het verlangen naar de nabijheid van God. GK Psalm 16a ‘Ik val niet uit zijn hand’; ‘Met U alleen’ (Sela); NLB 437 ‘Kom tot ons, scheur de hemelen, Heer’. De stemming die op en neer gaat met het meeleven en de afwezigheid van God: Psalm 30, Psalm 31. Vertrouwen ondanks alles: ‘Meer dan mooie woorden’ (PsalmenvoorNu 138).

Klaagliederen 5,1-11 werd gelezen op Paaszaterdag.

Uitleg

Dit lied is vanaf het begin een gebed. Het pakt de aanzetten-tot-gebed die in de hoofdstukken hiervoor gegeven zijn bij elkaar (zie 1,20; 2,20 en 3,58). Het past in het boek Klaagliederen. Dat krijgen we subtiel mee door het aantal verzen: 22, van de letters van het alfabet. Maar het is zelf geen alfabetisch acrostichon. Daarmee zou de dichter wat mij betreft heel goed kunnen willen zeggen: dit gebed komt wel op tussen het puin van Jeruzalem, maar vind daar niet zijn eind – het zal moeten doorgaan totdat God een eind maakt aan alle lijden (zie 2,8 en 3,49-50).

In de eerste regel wordt Jhwh gezegd: ‘gedenk wat ons overkomt; aanschouw en zie onze schande’ (1). Aan het woord zijn ‘wij’, het volk spreekt. Hun frustratie is dat ze niets merken van enig meeleven van Gods met hun nood. Ze noemen hun situatie ‘schande’. Hun eer is weg.

Ze wonen nog in het land, maar de bezetters zijn de baas. Ze moeten betalen voor koren en brandhout, terwijl dat nota bene op hun eigen grond groeit. Ze hebben te kampen met onderdrukking, vernedering en honger. De bezetters gebruiken geweld tegen hun vrouwen en meisjes. De mannen en jongens moeten slavenwerk doen. Oude mensen worden gepest.

Hun eer is weg. ‘De kroon is van ons hoofd gevallen’ (16): Davids troon is verdwenen. Erger nog: de tempelberg, de Sion, is met de grond gelijk gemaakt (17-18). De tempeldienst ligt stil. Je ziet God niet. Je hoort Hem niet. Het voelt alsof God de aarde verlaten heeft. Deze hel maakt hen ziek.

Het achtergebleven volk woont tussen de resten van Gods woede. Ze ruiken hoe die smeult tussen de brokken puin. Ooit werd er gezongen: ‘u hebt mijn klacht veranderd in een dans / mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld’ (Psalm 30,12). Nu klinkt een ander geluid: ‘de vreugde is verdwenen uit ons hart, onze reidans is veranderd in rouw’ (15).

In die troosteloze werkelijkheid wordt dit gebed geboren. De kern ervan is een hardnekkig vertrouwen op Gods trouw, betrokken maar bescheiden geformuleerd in vragen. ‘Waarom zou U ons voorgoed vergeten, ons voor altijd verlaten?’ (20). Deze eerbiedige ontkenning herinnert aan het begin: ‘gedenk, HEER’. En de parallel in vers 22: ‘Echt? Hebt U ons totaal verworpen, bent U boos op ons tot het maximum?’

De bodem voor dit tastende vertrouwen is vers 19: ‘U, Jhwh, zetelt voor eeuwig, uw troon (blijft) van generatie op generatie’. God is machtig. In zijn toorn ja, dat ervaren ze in alle pijnlijkheid: Hij sloopt zijn eigen huis in Jeruzalem. Toch kunnen alle zonde en ontrouw van zijn volk zijn hoogheid niet aantasten, ook zijn heilige liefde niet. Het past niet bij God dat Hij alleen maar een enorm kerkhof onder een dikke laag puin zou overhouden van zijn eeuwenlange omgang met Abraham en zijn kinderen. Het past niet bij mensen van God om te eindigen in een kuil in de woestijn van deze wereld.

Daarom is het hart van dit gebed: ‘haal ons, Jhwh, terug naar U, zodat we weer bij U zijn’ (21a). Hier spreekt verlangen zonder de korst van sentiment, nationalisme of traditie. Een vraag naar God zelf, die je bij de hand neemt, die zijn vriendelijke blik op je vestigt. Nooit meer verdwalen in de duisternis achter Gods rug, nooit meer zijn vriendelijke ogen missen. Tussen de brokstukken van de zonde en toorn kiemt puur verlangen naar God alleen.

Aanwijzingen voor de prediking

– Geen enkel teken ervaren van Gods vriendelijkheid. We kunnen het niet uitsluiten dat dit lot iemand treft, zelfs een mens van God. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten’. Die emotie kan heel dichtbij komen als alle concrete sporen van zijn liefde worden afgebroken. Dat is wat Juda overkwam toen Jeruzalem werd verwoest. Dat is wat de zanger onder woorden brengt, zie vooral het laatste vers, ‘Werkelijk, U hebt ons geheel en al verworpen, uw toorn tegen ons gaat tot het uiterste’ (21). Dat is ook wat een hoorder van vandaag kan ervaren: ik voel me volledig aan mijn lot overgelaten – besta ik nog voor God?

– Dit gebed wordt gedragen door het vertrouwen dat het niets voor God is om zijn met Abraham begonnen, en met Mozes en David voortgezette ‘project Israël’ af te breken. Ook al blijkt uit verwoesting, ballingschap en verstrooiing hoe groot zijn teleurstelling is. Als het gebed een direct tot Jhwh gerichte smeekbede wordt (19) is de opstap: uw regering gaat door. Onze zonde, onze onderdrukking door Babel, deze puinhoop tast uw macht niet aan. Boven onze donkere wereld staat voor altijd uw troon. Dit gebed helpt ons vertrouwen te houden tegen de dikste duisternis in.

– Eeuwige macht is nog geen eeuwige liefde. Dat maakt de kilte duidelijk van een leven waar God zich uit heeft teruggetrokken. Maar hoe armzalig ook, ze zijn er nog! De bidders weigeren te geloven dat ‘nooit meer naar ons omkijken’, ‘voor altijd afstand nemen’ (20), ‘volledig afwijzen’ en ‘woede tot het uiterste’ (22) rijmen kan met wat God van zijn liefde en trouw aan Israël heeft laten zien. Ze belijden het bescheiden en schuldbewust maar vol hoop in vraagvorm. Zijn woede kan ver gaan en lang duren, maar zijn trouw gaat verder en duurt langer. Toch? Zo belangrijk is het Gods sporen te volgen vanaf de tuin van Eden tot nu. Dat vult de slagader van je geloof. Je wilt er niet aan, dat Gods plannen uitlopen op een land vol graven, en vastlopen tegen de dood.

– In het concrete verzoek aan God (21) spreekt een gelouterd geloof, zonder bijzaken: geen nieuwe stad, geen nieuwe David, geen nieuwe tempel, maar wel alstublieft weer ‘U en wij’: haal ons, Jhwh, weer in huis, zodat we terug zijn bij U’. Dat is de profetische tweeslag ‘Ik zal uw God zijn, en u zult mijn volk zijn’ in gebedsvorm. ‘Met ons God’ – dat evangelie barst altijd weer uit de korsten van het geloofsleven. Het gaat God om onszelf, en het mag ons om God zelf gaan. De rest is ballast. Ook wat een crisis als we nu meemaken door corona afbreekt aan kerkelijke praktijk en geloofsgemeenschap roept de vraag op: waar gaat het de kerk, de gemeente, mij als gelovige om?

– De typering ‘smaad’ (chèrpa) laat zien hoe de vernieling van Jeruzalem de uitkomst is van een langlopende neerwaartse spiraal van vernederingen door buitenlandse (groot)machten. Ook Jezus’ weg naar zijn ondergang is geplaveid met smaad (al vanaf Luc.9,22 voorzien), zie Lucas 22,47-23,33: Judas’ verraad; Petrus’ verloochening; de spot van het arrestatieteam; de valse beschuldigingen van het sanhedrin; het pronkgewaad van Herodes en zijn soldaten; Pilatus’ instemming met de doodstraf voor Jezus tegen zijn drie keer ingebrachte overtuiging in dat de man onschuldig is; kruisiging op de Schedelplaats, ook nog tussen twee notoire misdadigers. En ook dan nog gaat de spot door uit de mond van de joodse leiders, van de soldaten en van een van de misdadigers (23,34b-43). Maar alle smaad schudt Jezus af met zijn gebed: ‘Vader, vergeef hun, want de mensen (die het mij aandoen) weten niet wat ze doen’ (23,34). De aanspraak ‘Vader’ verraadt dat Jezus zijn Vader dichtbij weet.

– Vervolgens schrijft Lucas (23,44-45) een cluster van drie zinnen neer – ik pak even het Grieks erbij: (a) ‘omstreeks het zesde uur werd het donker in heel het land tot het negende uur’; (b) ‘verduisterd werd de zon’; (c) gescheurd werd het voorhangsel van de tempel doormidden. De duisternis – daar is iedereen het wel over eens – maakt bang. Maar doordat Lucas het afschermen van het zonlicht koppelt aan het scheuren van het voorhangsel (als de hemel in Jes.63,19), suggereert hij dat er meer te beleven was dan de afschrikking van de duisternis. Die twee samen wekken de indruk dat Jezus op dat moment zijn Vader zag opstaan van zijn troon en voortvarend vanuit de hemel zijn kant op komen. Dan zegt de Heer: ‘Vader, in uw handen zal ik mijn geest wegleggen’. In de woorden van Klaaglied 5,21: ‘neem me weer bij U, zodat ik terug ben bij U’. De reactie vanuit de hemel op de smeekbede van Klaaglied 5 begon volume en vaart te krijgen toen God uit de hemel brak om zijn stervende Zoon op te vangen. De hoofdman over honderd zag het ook (Luc.23,47).

Ideeën voor kinderen en jongeren

We houden niet van God om zijn cadeaus. Hij is ook niet tevreden met onze cadeautjes. Illustreer dat met een verhaal over trouwe liefde die het te doen is om de ander, niet om zijn of haar kracht, schoonheid, rijkdom, cadeaus.

Geraadpleegd

H.J. Bosman, ‘Stemmen en spelers in de Klaagliederen’, Schrift. Tijdschrift over de bijbel 298 (jg. 52/2, mei 2020 – thema: Jeremia en Klaagliederen) laat mooi zien hoe in de vijf klaagzangen een beweging te zien is ‘van verbijstering en afstand’ in het begin naar ‘een voorzichtige poging’ de communicatie met Jhwh te herstellen in Klaaglied 5.
Zie voor liturgische en muzikale verkenningen in hetzelfde nummer van Schrift. Tijdschrift over de bijbel van Joost Langeveld, ‘De klaagzangen gezongen’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken