Preekschets Openbaring 2:13
Openbaring 2:13
Negende zondag na Pinksteren
Ik weet waar u woont.
Schriftlezing: Openbaring 2:12-17
Het eigene van de zondag
Het is zomertijd. De kerkgangers vormen in deze weken een wisselend publiek. Ze komen en gaan en een deel is gewoon vaste kerkganger. Er kunnen ook vakantiegangers bij zijn die in uw gemeente even te gast zijn. Daarom is een los-vaste serie als drie diensten over deze drie brieven of zoveel meer als u verkiest heel toepasselijk. Vandaag zou u kunnen vragen wie ook in Pergamum is geweest, die stad op de berg.
Uitleg
Ik weet waar u (Pergamum) woont, waar de troon van satan staat (vs. 13). De uitleg hiervan is omstreden. Van den Berg en Lohmeyer zeggen: ‘Satan’ is het altaar van Zeus Asklepios. In feite staat dat altaar van Zeus pars pro toto voor het gehele complex van de religie in deze stad. Deze Zeustempel bevond zich terzijde van de acropolis. Trappen leidden naar de altaarhof waar de eigenlijke altaartafel stond. De plek is al op grote afstand te herkennen en is heden te dage nog gedeeltelijk intact. Duitse archeologen hebben in de negentiende eeuw, met toestemmingvan de sultan, dit immense altaar naar Berlijn gebracht. Daar is het nu te bewonderen in het Pergamonmuseum. De eredienst van Zeus werd gecombineerd met die van Asklepios, de god van de gezondheid. Het was in die dagen een soort wellnessresort; het Lourdes van die dagen. Deze god was een heiland, een heelmeester die heil bracht, een sotèr, redder. Visueel is het overduidelijk: de stad was eromheen gebouwd.
‘Ik weet waar jullie wonen, waar de troon van satan staat.’ Volgens Visser is de keizercultus bedoeld: Jezus Kurios tegenover Caesar kurios en sotèr. Juist deze termen worden door de christenen gebruikt voor Jezus, Heer, Heiland, Redder. Uit de aard der zaak verfoeit de schrijver Johannes die de Opgestane, Kurios Jezus, ontmoet alle afgoderij van zijn dagen, maar het duivelse centrum is de keizercultus. Deze is de belichaming van de antigoddelijke macht. Het is niet de keizerstroon, maar de troon van satan. Voor deze opvatting pleit dat in het vervolg van Openbaring dit beest telkens terugkeert (hoofdst. 12 vv.: Babylon is dan Rome; de draak, het beest is dan de keizer in die dagen: Domitianus).
Nieuwenhuis en Van Hartingsveld zijn van mening: niet alleen, maar ook. Het is niet alleen het reusachtig grote altaar van Zeus; Pergamum had vele heiligdommen: Athene, Asklepios en Roma. Het is het begin van de vervolgingen; één martelaar is al gevallen, namelijk Antipas (zie het vervolg). Al met al was deze stad, zo cultureel, zo aantrekkelijk, zo rijk, in de ogen van Johannes een poel van verderf: de troon van satan!
Dit alles hangt ten nauwste samen met de geografische en politieke situatie van Pergamum. Geografisch moet de toenmalige stad adembenemend geweest zijn. Zij ligt hoog op een berg, nauwelijks inneembaar voor vijanden, de administratieve hoofdstad van de regio waarvan Efeze het economisch centrum was (zie vorige schets). Het is letterlijk een stad op een berg, die niet verborgen kan blijven. Dat was Pergamum dan ook niet in deze eeuwen. De stad herbergde de op een na grootste bibliotheek ter wereld. Alleen die van Alexandrië was groter. Er werd dus veel gelezen, gestudeerd en geschreven. Ons woord ‘perkament’ komt letterlijk van Pergamum. Er waren daar meer dan 200.000 perkamentrollen. De antieke geleerdheid in deze stad maakte dat haar roep uitging over de hele antieke wereld, met name vanwege de medische wetenschap, gelieerd aan de god Asklepios.
De gemeente van Christus doet haar best in dit conglomeraat van ideologieën en religies het hoofd boven water te houden. Maar ze is niet ontkomen aan de sterke invloed die van dit heidendom uitgaat. De schrijver gebruikt een parabel: het lijkt op de dagen van Bileam (Num. 21-23). Deze wordt in de geschiedenis van Israël beschouwd als het prototype van de pseudoprofeet: afgodenvlees eten en hoererij met de dochters van Moab. Van beide verleidingen weten we meer uit de zorgen van Paulus (Hand. 15:29; 1 Kor. 8:4-13). De eerste christenen hadden het er maar moeilijk mee: waar zeggen we ‘neen!’ tegen? Ook hier wordt de invloed van de Nikolaïeten veroordeeld. De levenspraktijk lijkt op die van Bileam, in dit geval het buigen voor de keizerscultus en de daarbij horende praxis van offeren en offervlees eten. Zo bezien is het gebruik van de term ‘tweesnijdend zwaard’ als attribuut voor de levende Christus (vs. 12) helder. Men moet kiezen, anders zal dit zwaard dat voor Christus’ tegenstander is bestemd ook hen treffen.
Alle brieven eindigen met een belofte aan ‘wie overwint’. Dit is niet los te zien van het paaskarakter van Jezus, in zekere zin de schrijver zelf. Hij is de Overwinnaar op alle trawanten van dood en duivel. Wie in zijn navolging hoort wat de Geest zegt, zal ook overwinnen. Voor de christenen in Pergamum is het overduidelijk dat het leven strijd is, dagelijks kiezen, prioriteiten stellen, vechten met jezelf en met verleidelijke ketterijen. Wie dat overwint. De belofte van het krijgen van een witte steen stelt ons voor een exegetisch raadsel. Opvallend zijn Willibrordvertaling en NBV: ‘wit steentje’. Van Hartingsveld zal wel gelijk hebben: voor deze witte steen zijn verschillende verklaringen, die geen van alle bevredigen. Wit is de kleur van de hemel en de zaligheid. Op de steen staat een nieuwe naam gegrift. Is het een onoverdraagbaar entreebiljet? Is het een steentje dat men kreeg bij de rechtspraak: zwart is schuldig, wit onschuldig? Is het de overwinningssteen die men kreeg naast de krans, een soort beker of medaille dus? Of was het een amulet, een geluksbrenger? De nieuwe naam is die van de christen die overwonnen heeft, die ook zichzelf overwonnen heeft in de kracht van de Geest. Zie, het oude is voorbijgegaan, het nieuwe is gekomen (2 Kor. 5:17).
Aanwijzingen voor de prediking
Veel brieven ontvangen postmoderne mensen niet meer. Het postbedrijf lijdt er zichtbaar onder. Postkantoren zijn opgeheven, het postbedrijf moet mensen ontslaan. Een echte brief is een zeldzaamheid geworden. Dat was het heel vroeger, zo rond het jaar 90, ook al. Weinig mensen konden lezen en schrijven. Briefpapier of perkament was zeldzaam. Dus als er dan eens een brief kwam, was men van de hoogste aandacht verzekerd. We maken de brief open. De spanning stijgt in de kerk van Pergamum. Bij de hoorders ook, en we horen: ‘Ik weet waar je woont.’
De predicator zal dit als een soort refrein telkens herhalen. Het is de bemoedigende en corrigerende toon van Jezus. Het is niet vreemd om hierin het johanneïsche principe van de incarnatie te horen (Joh. 1): het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Hij weet waar wij wonen. Hij kent ons, draagt ons, woont in ons bestaan. Het vereist een boeiende verteltrant om informatie te geven over het wonen in Pergamum, en dat te laten overgaan in het wonen in de culturele, politieke, religieuze situatie van nu. Hij weet waar wij wonen, in dit land, deze wereld, deze cultuur.
En wat zegt de schrijver dan, vandaag en toen? Twee dingen: lof en blaam. Waar wij goed in zijn en wat beter kan, of wat ons werkelijk bedreigt in ons christen-zijn. Concreet: waar staat vandaag het altaar van satan? Het kwaad bestaat. Maak dat spannend, analyseer en benoem! Het gevaar van moralisme ligt hier aan de deur. De prediker kan het vermijden als hij of zij vooral de eigen dilemma’s schetst en die van anderen. Aan de hand van concrete gebeurtenissen, vragen van volwassen gemeenteleden of van tieners. Waar ligt onze geloofsstrijd vandaag?
Waar moeten wij kiezen tussen ja en neen? Overwinnen is niet pas gegeven bij het sterven, het is de dagelijkse strijd van de kerk en van ieder christen. Ik ben bezig een nieuw mens te worden; Heer, help me.
Liturgische aanwijzingen
Uit het evangelie: Matteüs 5:14-16 (jullie zijn een stad op een berg, die niet verborgen kan blijven). Alle liederen over een stad zijn mogelijk, Gezang 28 vooral. Ook paasliederen, zoals ‘U zij de glorie’ (EvLB 132). Liederen over strijd: Gezang 109 en 469 (Lvdk). De kinderen krijgen in deze dienst een wit steentje waarop ze hun eigen naam mogen zetten.