Preekschets Psalm 104 – Biddag voor gewas en arbeid
Psalm 104:27
En allen zien ernaar uit dat u brood geeft, op de juiste tijd.
Schriftlezing: Psalm 104:24-35
Het eigene van biddag
Biddag is een jaarlijkse ‘oefening in afhankelijkheid’. Minder dan in eeuwen waarin bede- en boetedagen met een breed kerkelijk en maatschappelijk leven verweven waren, ervaren mensen in onze tijd de verbondenheid van een bid- of dankdag met de gang van de seizoenen of bijzondere gebeurtenissen (bijvoorbeeld rampen). Des te groter is de blijvende waarde ervan in het licht van de ‘ideologie van vermeende maakbaarheid’ die onze samenleving lijkt te domineren. Biddag bepaalt ons daarmee ook kritisch bij ons omgaan met de ‘gaven’ die we ontvingen. Het besef van afhankelijkheid van de Gever wil leiden tot een verantwoord gebruik en verdelen van wat wij ontvingen. Op deze wijze dringt biddag ons om vanuit de binnenruimte van het gebed onze belijdenis van afhankelijkheid concreet te vertalen in een gevend leven in de buitenruimte van het dagelijks bestaan.
Deze preekschets sluit aan bij het kinderwerkmateriaal voor Biddag van Vertelhetmaar.
Uitleg
Psalm 104 is een lofzang op God als Schepper. Uitvoerig bezingt en bejubelt deze psalm hoe God de hemel en de aarde heeft gemaakt. De daarbij gebruikte beelden passen bij de tijd van ontstaan en komen menigmaal overeen met beelden uit liederen die bijvoorbeeld in het oude Egypte werden gedicht. Het gaat er ook hier om de rijke boodschap te peilen die voor mensen van alle tijden geldt. Een in het bijzonder bevrijdend aspect is dat allerlei elementen van de natuur die in het oude Oosten algemeen als ‘goddelijk’ werden beschouwd, in Psalm 104 nadrukkelijk als werken van de HEER worden vermeld. Daarmee is de schepping niet langer een ongrijpbare mengeling van machten en krachten die een mens overrompelen en tot vrees drijven. De psalmist weet: het komt alles uit Gods hand.
Psalm 104 gaat echter niet alleen over Gods scheppingswerk in het verleden. Ook zijn voortgaande scheppingswerk (creatio continua) en zijn bewaring van de schepping zijn het onderwerp van de lofprijzing. Zo leidt God ook in het heden het stromen van het – in het droge Nabije Oosten altijd schaars aanwezige – water, opdat er gewassen kunnen groeien (vers 10-14). Zo ontvangen wij brood, wijn en olie (een samenvatting van alles wat een mens voor zijn dagelijkse levensonderhoud nodig heeft) uit Gods hand (vers 14-15). Ook het ritme van de tijden (zon en maan; vers 19 e.v.) is een zegen van God; het biedt aan onze arbeid een heilzaam kader en structuur (vers 23).
In deze preekschets concentreren we ons op het tweede gedeelte van de psalm, vanaf vers 24, dat wel als samenvatting van het hele lied mag gelden. Gods wijsheid staat aan de basis van onze levenswerkelijkheid. Dat geeft vertrouwen! Er is over de schepping nagedacht en hoe! Mooi is om hiernaast Spreuken 8:22 e.v. te lezen, waar ‘de wijsheid’ als ‘maatstaf van Gods scheppingswerk’ wordt beschreven. De vertaling ‘schepselen’ (qinyanèka) aan het einde van vers 24 (NBG 51) is omstreden. Deze ‘schepselen’ zijn in elk geval niet alleen de ‘levende wezens’, maar slaan op de ‘talrijke’ scheppingswerken van God, waar het begin van het vers naar verwijst en die in het geheel van de psalm worden uitgemeten.
De zee (vers 25) was voor oude Israëlieten een plaats die angst inboezemt. Israël was een herdersvolk. Voor de zeevaart huurde koning Salomo Phoeniciërs in. Bovendien was de zee het restant van de chaotische ‘oer-wateren’, vol duistere machten en gevaren (zie vers 6 e.v. en boven). Maar in vers 25 en 26 is alle angst verdwenen. Wetend van God als de Schepper, mag de mens zich verwonderen over de zee met haar grote variatie aan leven. De mens mag haar zelfs benutten (vers 26: scheepvaart!). Het naar oud-oosters besef zo dreigende oermonster Leviatan (vergelijk Psalm 74:14 en Job 40:20 e.v.) is dankzij God tot speeltuig geworden.
Dan volgt in vers 27 een prachtige belijdenis. Letterlijk staat er: ‘Zij allen wachten op U dat U hun voedsel geeft op zijn tijd’ (HSV). Het hier gebruikte Hebreeuwse woord voor ‘wachten’ of ‘hopen’ (shabar – pi`el) komt ook voor in het beroemde gebed van de doodzieke koning Hizkia (Jesaja 38:18). Het houdt een volkomen ‘je verlaten op’ en ‘toevertrouwen’ in (NBG’51: ‘wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw trouw’).
Vers 28 vermeldt de zegenrijke gevolgen van het geven door God. Het werkwoord lakath
(NBV: ‘zij doen zich te goed’) sluit actieve arbeid in. Zie bijvoorbeeld NBG 51: ‘geeft Gij hun die, zij zamelen op’. Het beeld van Gods geopende hand doet denken aan Deuteronomium 15:8 e.v., waar God vraagt om een wijd geopende hand voor de verarmde broeder. Het slot van het vers spreekt over ‘verzadigd worden’. Het geeft aan dat God voldoende geeft, zelfs meer dan dat.
In vers 29 confronteert de dichter ons met de verschrikkelijke gedachte dat God zich zou verbergen of ons de levensgeest (ruach) zou ontnemen. Dan resten ons slechts angst en verbijstering. Dan zijn we niets anders dan het stof waaruit we zijn gemaakt. Direct daarop volgt gelukkig vers 30, waar opnieuw het woord ruach (geest, wind, adem) voorkomt. Het lijkt een bewust woordspel, dat vertalers echter voor problemen stelt. De NBV vertaalt in beide verzen ‘adem’ en dat vind ik erg mager. Beter lijkt het mij te vertalen met ‘geest’ en door het gebruik van een kleine letter en een hoofdletter het onderscheid aan te geven: ‘neemt U hun geest weg…’ (vers 29) staat dan tegenover ‘zendt U uw Geest…’ (vers 30). Net als in Genesis 1 staat Gods Geest aan het begin van zijn (her)scheppende daden. Evenals het eerste werkwoord in vers 29 kan ook het ‘Zend’ van vers 30 als een gebed in de ‘aansporende wijs’ worden opgevat. Zo mogen wij bidden om de zending van de Geest en zijn voortgaande en bewarende scheppingswerk. Mooi is het tweede deel van het vers, dat zeker in het Oude Oosten heel concreet zichtbaar was. Na regenval en bewerking tooiden de dorre, woestijnachtige vlakten zich in ‘een nieuw gelaat’ (nota bene: hetzelfde woord als in vers 29) van voedzame gewassen voor mens en dier.
De laatste verzen van Psalm 104 bezingen de glorie van de HEER. De dichter bidt dat deze nooit zal ophouden (vers 31). Mooi is ook de bede dat God zich zal verheugen in zijn werken. Het schijnbaar losstaande slotvers 35 verbindt de lofzang op Gods scheppingswerk ‘op de valreep’ met dat andere zo belangrijke bijbelse thema: de overwinning van Gods rechtvaardigheid op de machten van zonde en kwaad. Het geloof in God als onze Schepper en Bewaarder is niet los van die thematiek verkrijgbaar.
Aanwijzingen voor de prediking
Psalm 104 bepaalt ons radicaal bij de scheppende daden van de HEER, de God van Israël. Niet slechts ‘in den beginne’, maar ook zijn voortgaande, bewarende scheppingsdaden die het leven van Gods schepselen op deze aarde mogelijk maken. Een belangrijk element voor de prediking is de bemoediging die in de oude beelden van dit geloofslied is vervat. Een zin als ‘U hebt de aarde op pijlers vastgezet, tot in eeuwigheid wankelt zij niet’ (vers 5) zullen wij met onze moderne kennis niet meer zo formuleren. De daarin besloten boodschap dat God een veilige omgeving heeft gemaakt waarin mens en dier mogen leven, is echter een tijdloze en rijke verkondiging. Zo ook de verzen over de ‘oerzee’ die in het hele Oude Oosten werd ervaren als een bedreigende ‘oermacht’ die de schepping en het leven bedreigde. Wat een troost, dat Gods ‘donderstem’ de wateren deed vluchten en dat wij mogen vertrouwen op de door God zelf aan de ‘chaos-wateren’ gestelde grenzen (vers 6-9).
Deze boodschap houdt ook in dat wij onze afhankelijkheid van onze Schepper erkennen en Hem blijvend de eer geven die Hem toekomt. Onze westerse mentaliteit is vol van een maakbaarheidsideaal, waarbij we al te makkelijk menen alles zelf in handen te hebben. Onze tekst prikt scherp door die ‘schone schijn’ heen. Trouwens: wie goed om zich heenkijkt en in de spiegel kijkt, weet ook dat maakbaarheid een heel betrekkelijk begrip is. Met vers 27 mogen we ons op een biddag daarom heel bewust uitstrekken naar God als de Gever van ons voedsel.
Dit verlangend hopen op God maakt niet passief. Dat God geeft, maakt onze arbeid mogelijk en nodig. Het geeft ons werk ook zin en doel. Op de achtergrond van vers 27 staat bovendien de volheid van Gods schepping. Zijn zorg omvat de hele aarde, zodat allen die daarop leven daarin kunnen delen. Biddag stelt ons opnieuw voor de vraag hoe ook wij daaraan concreet kunnen en willen bijdragen. Gods geopende hand geeft genoeg voor iedereen!
Liturgische aanwijzingen
Als lezing uit het evangelie zou Johannes 6:1-13 kunnen worden gekozen. Gods geopende hand wordt daar op prachtige wijze zichtbaar in Jezus, die zonder iemand over te slaan brood uitdeelt en vis aanreikt ‘zo veel als ze wilden’. De verschillende liedbundels geven volop mogelijkheden voor passende liederen bij biddag. In het kader van Psalm 104 is in het bijzonder te denken aan NLB 104a, 715, 978 (= LB 479).
Geraadpleegde literatuur
H.-J. Kraus, Psalmen II (BK), Neukirchen-Vluyn 19663
A.A. van Ruler, Vertrouw en Geniet, Den Haag z.j.
K. Waaijman, Psalmen over de Schepping (Verklaring van een Bijbelgedeelte), Kampen 1982
H. Bouma (red.), Met de Psalmen zing je het uit, Kampen 1993
W. Barnard, Psalmgetier. Gepeins bij Psalmen, Zoetermeer 2004