Menu

None

Preekschets Psalm 150 – Oudjaar

Inventio
Rond de jaarwisseling spelen Psalmen een belangrijke rol. Psalm 90 is zelfs al heel lang de ‘oudjaarspsalm’ en Psalm 91 de ‘nieuwjaarpsalm.’ Maar er zijn ook andere Psalmen te vinden voor deze dagen. Juist rond zo’n scharniermoment van de overgang van een oud naar een nieuw jaar, bieden de boodschap en de spiritualiteit van de Psalmen ons veel.
Het lijkt mij mooi om op het komende scharnierpunt van 2011 naar 2012 op de laatste dag van het jaar de laatste Psalm te lezen en op de eerste dag van het nieuwe jaar Psalm 1. Dat laatste werk ik hier niet verder uit. Kort gezegd wijst Psalm 1 de goede weg (de ‘Halechah’) van Gods geboden. Dat is een gezegende weg, ook voor 2012.

Psalm 150 is een groots slotakkoord van het Psalmenboek. Nu zou voor menig kerkganger dit té uitbundig kunnen zijn. Zeker als in de Oudjaarsdienst de overleden gemeenteleden worden herdacht. Maar ook als dat niet gebeurt, omdat dit al plaatsgevonden heeft op de laatste zondag van het kerkelijk jaar, dan nog kan het gevoel van veel kerkgangers gekleurd zijn met weemoed, verdriet of onzekerheid. De huidige economische crisis zal het laatste zeker vergroten. De preek dient dan ook pastoraal en fijngevoelig genoeg te moeten zijn om deze gevoelens te onderkennen. Tegelijk komen we ook naar de kerk om iets van de ‘andere kant’ te vernemen, om ons het geloof in te zingen en meegenomen te worden in de lof op de Drie-enige. Die – met een variatie op 1 Korinthe 12:31 – ‘weg die nog veel verder omhoog voert’, wordt ons in de kerk aangewezen. Bij die weg past Psalm 150… Want:

De ware kerk is als een bruid,
zij ouwehoert niet in en uit,
zij zingt met tranen in haar strot
van haar eeuwige rijmwoord God.

Guillaume van der Graft

Uitleg
Psalm 150 heeft de kenmerken van een hymnus, een loflied. Binnen dat genre valt wel op dat Psalm 150 meer aandacht besteedt aan de manier waarop God geloofd moet worden, dan waarom. Het zgn. ‘hymnische Hauptstück’ (Kraus), waarin de redenen van de lofprijzing worden genoemd, ontbreekt hier bijna geheel.
De Psalm begint en eindigt met een uitgesproken ‘Hallelu Jah’ (inclusio). Daarbinnen wordt tien keer opgeroepen om God te loven (vgl. de tien scheppingswoorden en de tien woorden van de wet). De hymne gaat van waar (1) naar waarom (2) en waarmee (3-5) God geloofd moet worden om te eindigen met wie (6) God moeten loven.

Dit uitbundige loflied is:
– de laatste van 146-150, die allemaal de inclusio van ‘Hallelu Jah’ kennen.
– de afsluiting van het vijfde Psalmenboek (107-150). Ieder boek eindigt met een doxologie (41:14; 72:19; 89:53, 106:48 en dus 150).
– de laatste van het Psalmenboek. Deze bundel, die een veelvoud van type liederen/gebeden kent (zoals klaag-, boete-, geschiedenis- , dank- en wraakpsalmen), heeft in de Joodse traditie wel de naam ‘Tehillim’ gekregen (= lofliederen). Bij deze notie past dat uitbundige slotakkoord van Psalm 150 heel goed!

vers 1: Waar moet God geloofd worden? ‘In zijn heilige woning en in zijn machtig gewelf.’ God moet geloofd worden hier beneden en daarboven. In het aardse en in het hemelse heiligdom. Of gaat het in vers b om het uitspansel, om de sterren die Gods lof verkondigen (vgl. Jes. 40:26 en Ps. 19:2,6)?
vers 2: Hier wordt aangegeven waarom God geloofd moet worden. Vanwege zijn krachtige daden. Deze worden hier niet verder uitgewerkt, maar vanuit het hele Psalter mogen we hierbij denken aan Gods grote daden in de schepping en de geschiedenis. God loven om wat Hij gedaan heeft en doet, maar ook om wie Hij ís: vanwege zijn geweldige grootheid.
vers 3-5: In deze verzen komt aan de orde waarmee God geloofd moet worden. Het eerste instrument dat genoemd wordt, is de hoorn (bazuin). In het Hebreeuws staat daar het woord ‘sjofar’, de bekende ramshoorn. Dit instrument maakt niet zozeer muziek, maar geeft een signaal. Op Rosj Hasjana, de dag van het gericht, als het de vraag is of we nog een nieuw jaar zullen krijgen om door te leven en te doorleven (Barnard), wordt de sjofar geblazen. Barnard schrijft: ‘Als hier dus in vers 3 staat ‘Looft Hem door op de sjofar te blazen’ gaat het om aanzienlijk meer dan een fanfare. Het gaat om een oproep om opnieuw te beginnen, tot inkeer te komen en allereerst bereid te zijn om zicht te (laten) verzoenen. Want de grote verzoendag volgt op de nieuwjaarsdag, tien dagen laten, de tien dagen die ‘jom tov’ heten, de eerbiedwekkende dagen.’
Na de sjofar worden harp en luit genoemd. Volgens H. Gunkel werden die instrumenten bespeeld door de Levieten en de sjofar door de priesters. De andere genoemde instrumenten werden door het volk bespeeld. In ieder geval is het een bonte verzameling, waarbij ook de dans niet ontbreekt. De Statenvertaling (1637) durfde dat niet aan en vertaalde met ‘fluit’. De Herziene Statenvertaling heeft de moed gehad om met ‘reidans’ te vertalen. De vrolijke en uitbundige dans mag meedoen in de lofprijzing op Israëls God! Barnard omschrijft het beeldend: ‘Voor de vaderen van Dordt zal dat te veel naar de kermis geroken hebben en trouwens, de reidans en de tamboerijn, ze introduceren vrouwen in de liturgie. Dat is onmiskenbaar, we komen hier in het bereik van handtrommels en castagnetten, het begint te wervelen met zwierende rokken en stampende voeten. En we zijn al lang buiten het exclusieve domein van priesters en levieten. De liturgie danst de kerk uit.’
vers 6: Wie moeten er God loven? ‘Alles wat adem heeft.’ Letterlijk: ‘alle adem.’ De lofprijzing is dus universeel, gaat heel de mensheid aan, heel de schepping zelfs: álles wat adem heeft. Tegelijk is het opvallend dat hier een andere werkwoordsvorm wordt gebruikt. Geen imperativus, maar een iussivus, oftewel: geen gebiedende wijs, maar aanvoegende wijs. Zoals de Statenvertaling en NBG-vertaling het juist vertaalden: ‘Alles wat adem heeft, love de HERE.’ Het is een aansporing.

Opzet
a) Een klassiek concert kan indrukwekkend zijn. Zeker als een heel orkest toewerkt naar de finale. Alles wordt nog een keer uit de kast gehaald. Dan klinkt het slotakkoord. Even is het stil en het applaus barst los.
Zo’n indrukwekkend slotakkoord kent het Psalmenboek ook. Vele stemmen hebben er geklonken. Aangrijpende klaagliederen. Diepgaande boeteliederen. Vrolijke dankliederen. Uitbundige lofliederen. Boeiende leerdichten, enz. 149 Psalmen tot nu toe en dan de laatste, nr. 150: een echt slotakkoord. Willem Barnard schreef eens over deze Psalm: ‘De laatste, het slotakkoord. Eigenlijk voegt Psalm 150 niets anders toe dan een uitroepteken. Maar dan wel een indrukwekkend uitroepteken! Het is de moeite waard daar goed naar te kijken. Of te luisteren. Want het schalt van de muziek, heel Psalm 150 door. Allerlei instrumenten blazen, tokkelen en schallen hun toontje mee. Maar het meest schallende is wel het dozijn halleluja’s dat weerklinkt.‘
b) Is dat niet té voor oudjaarsavond? Toch een avond waarop we terugkijken, mijmeren, onze verliezen tellen, kortom: een moment van reflectie, introspectie en verootmoediging? Was er geen toepasselijker Psalm? Psalm 90 o.i.d.? Gelukkig is het Psalmenboek divers, klinken er verschillende tonen en accenten. Voor iedere dag. Juist ook in het pastoraat biedt deze bundel zoveel goeds en toepasselijks. Toch is de benaming voor deze bundel in het Hebreeuws ‘lofliederen.’ En alle vijf bundels eindigen met een lofzegging. Daar zijn we ook voor bedoeld. ‘Lofzang is geen luxe.’ (Barnard). Leven is loven. Het is goed om ons dat ook op een scharnierpunt als de jaarwisseling te binnen te brengen en ons te binnen láten brengen.
c) Waarom zouden we God loven? Vers 2 noemt kort en bondig de argumenten: vanwege zijn machtige daden en geweldige grootheid. In schepping en verlossing is God lovenswaardig. Hierbij kan ook aangesloten worden bij komst van Christus (kerst ligt nog heel kort achter ons). Bovendien biedt dit ook ruimte om, terugkijkend en de balans opmakend, het afgelopen jaar te bezien naar redenen om God te loven.
d) Waarmee zullen we God loven? Er wordt een keur aan instrumenten genoemd. Niet zomaar een paar instrumenten. Neem de eerste, de hoorn of bazuin, letterlijk de sjofar. Dit instrument had een signaalfunctie en werd ook geblazen om de rosj hasjana in te luiden. Daarna komen de tien ‘verschrikkelijke dagen’ voor de Grote Verzoendag. Dagen van verootmoediging en schuld belijden. Dat aspect heeft Oudjaar ook: terugkijken, de balans opmaken en bezien wat er niet goed is gegaan. Om dit te belijden aan God de Vader en terug te keren in Zijn Vaderarmen, waarna er zang en dans mag zijn (Lukas 15:25).
Vervolgens komen inderdaad de blaas- , snaar- en slaginstrumenten: een heel orkest. Alles mag meedoen in de lofprijzing op de Allerhoogste! Er is ook sprake van dans. De Statenvertalers hadden daar moeite mee, maar heel het lichaam kan en mag meedoen in het loven van God. H.A. Visser vertelt in De Psalmen in onze tijd (deel 6) over een Paasdienst in de Westerkerk in Amsterdam, waarbij de gemeente achter het fanfareorkest zingend en dansend de kerk verliet en langs de grachten trok. Een prachtige variatie op Noordmans’ ‘de ware liturgie geschiedt op straat’! Uiteindelijk gaat het iedereen aan. Dat is het onvervreemdbare universele van Israël en de Kerk.
e) Zo klinkt het ook in het laatste vers: ‘alles wat adem heeft, love de HERE.’ Dat is heel wijds: heel de mensheid, de hele schepping wordt opgeroepen God te loven. Het is niet alleen heel breed, maar ook heel diep. Alles wat adem heeft… Na al die instrumenten zijn we bij onszelf, bij de adem in ons. De adem die God ons heeft geschonken (Gen. 2:7; Ps. 104:29). Als we God loven en zo onze adem gebruiken, dan geven we eigenlijk aan God terug, wat Hij aan ons geeft. Zo diep gaat de lofprijzing. En dat kan zelfs woordeloos zijn: een enkele zucht van verrukking, een zwijgen in aanbidding.
f) Dit kan te hooggestemd klinken. Er zullen kerkgangers bij zijn, die hier heel moeilijk bij kunnen, aan het eind van een jaar met zoveel moeite en verdriet of op de drempel van een nieuw jaar met zoveel zorgen. Dan is het goed te wijzen op de werkwoordsvorm in vers 6. Tien keer klonk er ‘looft God’, als een gebiedende wijs. Hier in vers 6, als laatste, staat geen gebiedende wijs, maar een zgn. aanvoegende wijs, geen gebod, maar een aansporing. Met de woorden van H. Mudde: ‘Het slotakkoord heeft geklonken. Het volledige slagwerk heeft de laatste slag gegeven. Einde van alles, zou je zeggen Maar dan nog die ene stem: moge iedereen de lofzang meezingen. Ook wie het misschien nu nog niet kan. Ook wie er nu misschien nog helemaal niet aan toe is. Iedereen, die nog door alle diepten en dalen op weg is, zoals ze in zoveel voorgaande Psalmen stem krijgen. Open einde.’ Met dat open einde kunnen we verder, ook anno 2012. Soli Deo Gloria!

Liturgische aanwijzingen
Schriftlezing: Psalm 150
Zingen: Psalm 32, 90, 139, 150 en Gezang 21, 396-398, 400.

Geraadpleegde literatuur
– H.J. Kraus, Psalmen II, in serie Biblischer Kommentar Altes Testament
– L. C. Allen, Psalms 101-150, in serie World Biblical Commentary
– H.C. van der Meulen, preekschets over Psalm 150:6, in Postille nr. 54 (2002-2003)
– W. Barnard, Lofzang is geen luxe, in serie Gepeins bij Psalmen
– H.A. Visser, De Psalmen in onze tijd (deel 6)
– A.A. van Ruler, Waarom zou ik naar de kerk gaan? (in het bijzonder het hoofdstuk Om de arbeid van de lofprijzing te volbrengen)
– H. Mudde, Open einde, over Psalm 150, in: Dagboek Verborgene die bij ons zijt, onder redactie van Wim Dekker.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken