Menu

Premium

Preekschets Psalm 23:4 – Goede Vrijdag

Psalm 23:4, Matteüs 27:46

Goede Vrijdag

Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, …

Mijn God, Mijn God, waarom hebt u mij verlaten?

Schriftlezing: Psalm 23 en Matteüs 26:31-27:61 Het eigene van de dag

Op Goede Vrijdag volgen we als oorgetuigen Jezus op zijn weg: het verraad, de veroordeling, de kruisiging en zijn dood.

Uitleg

  • Het woord tsalmëwet wordt beschouwd als samengesteld uit ‘schaduw van’ en ‘dood’. Uit het gebruik blijkt dat het woord niet altijd verwijst naar de lichamelijke dood (zie Ps. 44:20; 107:10,14). Sommige geleerden denken dat de klinkers verkeerd zijn overgeleverd en menen dat het woord gelezen zou moeten worden als dense darkness. De psalmist zou een donkere vallei in gedachten hebben, op het moment dat de nacht valt. Recentelijk echter is de algemene overtuiging teruggezwaaid naar de eerste betekenis, maar met de volgende draai. Letterlijk zou het woord dan wel ‘schaduw van dood’ betekenen, maar dat moet worden opgevat als een soort superlativum: een dodelijke schaduw (Holladay, 11; Schuman, 27-28; Zenger, 153).

  • In de psalm verandert de richting van spreken een aantal malen. In het verloop van de eerste stanza (vs. 1-4) wordt ‘hij’ tot ‘u’. In de tweede stanza (5-6) wordt de omgekeerde weg bewandeld. In vers 4 praat de psalmist niet langer óver God, maar spreekt hij Hem direct aan. Dit versdeel kan gezien worden als centrum van de psalm. Er gaan tien cola aan vooraf, zoals er ook tien volgen. Er gaan 26 woorden aan vooraf, zoals er ook 26 volgen. Zou het toeval zijn dat de getalswaarde van jhwhook 26 is (Schuman, 31)?

  • De uitroep van lezus in Matteüs 27 vers 46 is de climax van oplopend verraad en afval. Aan het begin van het passieverhaal kondigt lezus aan dat de Mensenzoon zal worden uitgeleverd (26:2). Tijdens de pesachmaaltijd voegt Hij eraan toe dat het één uit hun midden is, die Hem uitleveren zal (26:21). Na de maaltijd voorzegt Hij dat alle leerlingen Hem in die nacht zullen afvallen (26:31). De schapen zullen uiteengedreven worden, volgens het schriftwoord van Zacharia 13:7. Inderdaad vluchten na de arrestatie alle leerlingen weg (26:56). Petrus volgt lezus nog wel tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester, maar verloochent Hem vervolgens driemaal. Rond het kruis scharen zich soldaten, voorbijgangers, hogepriesters, schriftgeleerden, oudsten en omstanders, maar geen leerlingen. Alleen vrouwen die lezus vanuit Galilea gevolgd waren, staan van een afstand toe te kijken. Verlaten door mensen schreeuwt lezus vanaf het kruis zijn verlatenheid door God uit.

  • Volgens het passieverhaal naar Matteüs voorziet lezus zijn weg en aanvaardt Hem. Niet zonder aanvechting. De drie gebedsmomenten in Getsemane laten een ontwikkeling zien. Smeekt lezus in het eerste gebed nog om een andere afloop, in het tweede en derde gebed gaat Hij ervan uit dat er geen andere mogelijkheid is (26:39, 42, 44). Wanneer lezus gearresteerd wordt, zegt Hij indirect dat dit de weg is en geen andere. Zou Hij zich met geweld tegen zijn arrestatie hebben willen verzetten, dan zou Hij twaalf legioenen engelen ter beschikking hebben gehad (26:53).

  • Staat de uitroep van lezus aan het kruis dan niet in contrast met lezus’ houding tegenover de gebeurtenissen? Luz laat zien dat in het eerste millennium de uitleggers ertoe neigden om lezus’ uitroep te relativeren, terwijl in het tweede millennium lezers zich door zijn menselijke kreet herkend weten in hun eigen godverlatenheid (Luz, 335-342). Nog steeds zijn er exegeten die het kruiswoord als uiting van vertrouwen duiden. In dit eerste vers zou de héle psalm meeklinken, zodat deze intense kyriëkreet met een groots gloria zou eindigen. Deze gedachte is niet plausibel. De andere keren dat rond de kruisiging gespeeld wordt met Psalm 22 (27:35, 39, 41, 43), wordt de lofzang er immers ook niet bij betrokken. Ook de relativering dat de uitroep een ‘gevoel’ van lezus vertolkt, maar niet strookt met de ‘objectieve’ werkelijkheid, houdt geen stand. Koste wat het kost lezus een ‘aanvaarde’ overgegeven dood te laten sterven, daarvoor moeten andere evangeliën gelezen worden. Niet Matteüs.‘Das Leiden ist hier nicht innerlich bewältigt oder akzeptiert, sondern es ist einfach da, schmerzhaft und dunkel, wie die Finsternis’ (Luz, 343).

  • Het onvoorstelbare van de kruisiging van een rechtvaardige wordt gespiegeld door de reactie van de voorbijgangers. Zij reageren: als dit een rechtvaardige is, als die man een zoon van God is, dan zal God dit niet toelaten. Het feit van de kruisiging brengt hen tot de conclusie dat deze mens geen Zoon van God kan zijn. De gedachte dat God de kruisdood van deze rechtvaardige (op z’n minst) toelaat, komt niet in hen op en is eigenlijk ook onbestaanbaar.

  • Jezus richt zich met zijn klacht tot ‘mijn God’. Wie in de derde persoon zou roepen (‘God heeft mij verlaten’), lijkt nog eenzamer dan wie een adres heeft voor zijn klacht. Zodra je ‘Jij’ zegt, ben je niet alleen. De verborgen God is op een vreemde manier ‘aanwezig’ als aangeroepene. Het is een schreeuw tégen God gericht, tot God gericht. ‘Der lebendige Gott, zu dem die Psalmisten schreien, gibt weder einen Schlüssel zum Sinn des von ihm geschickten Leidens noch ein Rezept, wie es würdig zu ertragen sei. Aber Gott ist da und hört ihr Schreien’ (Luz, 343).

Aanwijzingen voor de prediking

  • Grotere tegenstelling is niet denkbaar dan tussen: ‘Want u bij mij’ en ‘Waarom hebt u mij verlaten?’ Gemeenschappelijk is het adres: het is Gód die direct wordt aangesproken. Tekstueel feit: de 23ste psalm lag niet op de lippen van Jezus. Het was de psalm van de godverlatenheid die klonk. Psalm 23 hoort wel bij het gebed in Getsemane, maar niet aan het kruis. Waarom deze kerntekst uit Psalm 23 tóch willen laten horen? In ieder geval niet als veronderstelde uiteindelijke overgave van Jezus. Alsof Jezus niet alleen dóórbad tot het eind van Psalm 22 maar zelfs de 23ste psalm nog meenam. Nee, de kreet blijft staan zoals hij is: vanuit de diepte.

  • In verbinding met dit gedeelte uit het Matteüsevangelie zullen we Psalm 23 niet in de mond of in de gedachten van Jezus moeten leggen, maar in de mond van zijn volgelingen. Juist op deze dag in het kerkelijk jaar kunnen deze verzen gebeden worden door ménsen tot Christus: ‘u bij mij’. Juist in de duisternis. Gelovigen richten zich in hun donkerste uren tot Christus omdat Hij het ook heeft meegemaakt. Het kan troostend zijn om te weten dat Jezus daar ook geweest is, op die plek waar een mens door God verlaten is, waar God verborgen is of zich verborgen heeft.

  • Toch is de wanhoop niet het enige dat overgebleven is. De verbinding die de bidder van Psalm 22 legt door Gód aan te roepen en Hem zelfs ‘mijn’ God te noemen, betekent dat niet alle hoop vervlogen is. Je klaagt alleen iemand aan, als je met reden hoopt, geholpen te worden. Het ‘waarom’ duidt erop dat het tegenovergestelde verwacht kon worden. Als je God niet zou vertrouwen, zou je Hem ook niet aanklagen. Deze bedding van vertrouwen en van klacht ligt onder het héle lijdensverhaal.

  • Ik kan mij goed identificeren met de voorbijgangers die ervan uitgaan dat God niet zou toestaan dat een rechtvaardige aan het kruis gehangen zou worden. Dat is ook ondenkbaar, dat is ook ongehoord. De conclusie dat Jezus dus niet de Zoon van God zou zijn, is echter de verkeerde. De verbijstering zit hierin dat – waarom en hoe, dat begrijp ik niet – juist de Zoon van God deze weg van het kruis moest gaan.

Liturgische aanwijzingen

Het lijdensverhaal wordt gelezen, afgewisseld met liederen en gebeden. We beginnen met een aantal verzen die gisteren al klonken. Op die manier wordt benadrukt dat we meegenomen worden in één doorgaande beweging die gisteren al begonnen is. In een dienst zoals deze is een uitgebreide preek niet op z’n plaats. Een meditatie kan kort accenten en verbindingen leggen. Psalm 23 klinkt opnieuw in z’n geheel. Om de suggestie te vermijden dat Jezus deze Psalm in de mond wordt gelegd, zal hij waarschijnlijk het beste op z’n plaats zijn aan het begin of aan het eind van de dienst. Naastepad schreef een mooi lied dat zinspeelt op de Goede Herder en op de uiteengedreven schapen, onder een melodie van Vogel (ZG, 42). In Het lied op onze lippen (zie geraadpleegde literatuur Witte Donderdag), wordt ook de melodie ‘O Welt, ich muss dich lassen’ genoemd, bekend uit de Johannes Passion van Bach als het koraal ‘Wer hat dich so geschlagen?’ (lied 127). Ook lied 126, ‘De Olijfberg’, uit dezelfde bundel kan in deze dienst een plaats krijgen. Op de melodie van Psalm 26 schreef Troost een lied over het (niet) waken van de leerlingen in Getsemane (Zingende Gezegend, 142). In het vijfde couplet komt het beeld van de herder naar voren, met een letterlijk citaat uit de berijming van Psalm 121: ‘Uw herder zal niet slapen.’ Gezang 176 (LvdK) verbindt het kruis met het menselijke lijden van alle tijden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken