Preekschets Psalm 33:5b
Psalm 33:5b
Misericordia Domini
Van de trouw van de Heer is de aarde vervuld.
Schriftlezing: Psalm 33
Het eigene van de zondag
Psalm 33 is in de kerkelijke liturgie nauw verbonden met de tweede zondag na Pasen. De Latijnse benaming van de zondag is ontleend aan Psalm 33:5. Zowel introïtus, graduale als antwoordpsalm worden in verschillende roosters voor deze zondag ingevuld met delen uit Psalm 33. In deze schets richten we ons ten behoeve van de verkondiging op dit Schriftgedeelte, dat tal van prachtige paasmotieven bevat.
Uitleg
Hoewel de strofische weergave van de tekst in de Nieuwe Bijbelvertaling de leesbaarheid zeker bevordert, heeft men te rigide een vast patroon van strofen van telkens twee parallellismen willen vasthouden. Een alternatieve poging vindt men bij Terrein die een prelude en postlude van elk drie verzen als omraming beschouwt van vier strofen met elk twee substrofen, die ieder uit twee bicola bestaan. Ook Psalm 33 behoort echter tot de oud-oosterse poëzie, die zich niet zo strak in een mal laat duwen en in de strofische opbouw dikwijls een zekere variatie kent.
Een drievoudig parallellisme (vers 1 t/m 3) leidt de psalm in met een krachtige oproep tot lofprijzing van de H
Vanaf vers 6 werkt de psalmdichter het thema van Gods wereldwijde trouw en betrouwbaarheid uit door uitvoerig te verwijzen naar Gods scheppingswerk. De nadruk valt op Gods inperking van mens en aarde overstijgende machten van sterren en wateren. Het motief van ‘de schepping door Gods woord’ (vs. 9; vgl. 6) neemt vers 4a op en onderstreept Gods betrouwbaarheid. Daarom doen de wereldbewoners er wijs aan ook in het heden deze God serieus te nemen (vs. 8). In een fraai ABA’B’-parallellisme met de herhaalde kernwoorden ‘atsat, ‘plan’, en machsjebot, ‘gedachten’, verwoordt de dichter de verijdeling van de plannen der volken, terwijl Gods raad voor altijd staat (vs. 10-11; nota bene het opnemen van het verbum yamad, ‘staan’, van vs. 9).
Een nieuwe inzet vormt de ‘zaligspreking’ in vers 12, die evenwel in een nauwe, antithetische relatie ten opzichte van de voorgaande verzen moet worden gelezen. Tegenover de frustratie van de volken en natiën door toedoen van de Schepper en ware Machthebber van de aarde (vs. 10) staat het geluk (‘asjre) van het volk dat de H
De verzen 13-14 stellen in een qua opbouw met de verzen 10-11 vergelijkbaar dubbel parallellisme Gods hemelse overzicht tegenover het menselijke, aardse bestaan (ook hier wreekt zich de te strikte strofe-indeling van de NBV). Vers 15 verbindt deze majesteitelijke kwaliteit van God wederom met zijn scheppingswerk: Hij vormt immers de harten van allen (yatsar is een echt scheppingswoord), en merkt derhalve alle daden op (bin, ‘begrijpen/opmerken’), die in hun harten worden beraamd. De verzen 16-17 nemen het motief van de vergeefs plannen beramende volken (vs. 10) op, nu toegespitst op de machthebbers en hun pogingen om door oorlogvoering hun doelen te bereiken.
Ook de soevereine tekening van God in de verzen 13-17 dient om zijn trouw in spreken en doen te illustreren. In dat licht wordt de overgang naar het slotgedeelte (vs. 18-22) duidelijk: Hij die alle mensen en hun daden schouwt, slaat zijn oog ten goede op de zijnen. De hier aangesprokenen en sprekenden zijn wel dezelfden als de in vers 1-3 opgeroepen ‘rechtvaardigen’ en ‘oprechten’. Lofprijzing, zegenwens en gebed wijzen samen de psalm een plek in een liturgische context. Psalm 33 is een lied van Israël, dat – in de gestalte van de vierende en biddende gemeente – in het begin, midden en slot van de psalm expliciet naar voren treedt. Zowel in vers 18b als in 20a wordt het thema van Gods ‘trouw’ opgenomen, thans in een zegenwens en een heilbede. Zo vormt Gods trouw de grond van de hoop, die het dominerende motief is in deze slotverzen. Er is, zelfs te midden van oorlogsdreiging (met de kenmerkende symptomen ‘dood en hongersnood’, vs. 19) redding van God te verwachten voor wie de H
Aanwijzingen voor de prediking
De oude benaming ‘Misericordia Domini’ voor de derde zondag na Pasen is ontleend aan Psalm 33. Ze wijst ons een ingang om dit geloofslied van Israël in het licht van het paasevangelie te overdenken. Met Israël weten wij ons geroepen om de H
Het prachtige geloofswoord chèsèd verdient in de preek nadrukkelijke aandacht. Het behelst niet alleen een gemoedsgesteldheid (‘genegenheid’, ‘goedgunstigheid’, ‘ontferming’), maar omsluit tevens daadwerkelijke ‘trouw’ en ‘loyaliteit’. Daarbij is in deze psalm God het onderwerp. Samen met de omringende kernwoorden herinnert het aan oerbelijdenissen van Israël, zoals verwoord in Exodus 34:6, Numeri 14:18, Nehemia 9:17, Psalm 86:15, 103:8 en 145:8.
Tegenover de belijdenis van Gods trouw die de aarde draagt, staat in Psalm 33 de zeer actueel ogende tekening van plannen beramende volken en vorsten. Hier herkennen wij wellicht onze vragen: hoe realistisch is de jubel over Gods wereldwijde trouw? Hebben ook in onze tijd niet heel andere machthebbers, de hardste schreeuwers vaak, het voor het zeggen? De hoogte van de defensiebegroting bepaalt de macht die een natie en haar leiders kan uitoefenen. Er lijkt dikwijls weinig reden te zijn voor een leven in geloofsverwachting, laat staan voor de lofprijzing van een vierende gemeente.
Psalm 33 wijst ter bevestiging van Gods ‘trouw’ op zijn scheppingswerk. De archaïsche beelden kunnen een modern mens bevreemden, maar men vertale ze tot de kern. Een ander probleem is dat de ‘pleitgrond’ van deze dichter wel erg ver teruggaat in de tijd. Wij zijn niet meer zulke ‘lange-termijndenkers’. Niettemin leeft de gemeente van het vertrouwen op Gods ‘molens, die weliswaar langzaam, maar ook fijn malen’.
De naamgeving van deze zondag duidt Christus’ opstanding uit de dood aan als een daad van Gods trouw. Het nieuwe van deze daad blijkt wel in het bijzonder als men bedenkt dat thema’s als ‘opstanding uit’ en ‘leven na de dood’ in grote delen van het Oude Testament niet of nauwelijks zijn ontwikkeld. Ook het spreken van Psalm 33 over ‘redding uit de dood’ (vs. 19) doelt op situaties aan deze zijde van de doodsgrens. Het Nieuwe Testament is met zijn radicale en ongehoorde paasverkondiging dus werkelijk een nieuw testament, echter: niet zonder verbinding met de eerdere geloofsgetuigenissen van Israël. De kerk belijdt dat het de God van Israël is, die vanuit zijn voortdurende trouw ook deze nieuwe scheppingsdaad heeft verricht en zo de aarde draagt naar zijn toekomst.
Zo weet de kerk zich te midden van een gebroken werkelijkheid met Israël geroepen en bewaard. Dat is, ondanks alle tegenkrachten, een felicitatie waard (vs. 12). De omlijsting van de psalm, met (een oproep tot) lofprijzing, een zegenwens en een gebed, illustreert de bedeling van ‘nu reeds’ en ‘nog niet’ waarin ook de kerk na Pasen leeft.
Liturgische aanwijzingen
Vanwege de context van de paastijd is te denken aan een nevenlezing uit het Nieuwe Testament, die de opstanding van Jezus relateert aan de trouw van God, bijvoorbeeld Romeinen 1:1-4. Mogelijk is ook Kolossenzen 1:13vv., waar thema’s uit Psalm 33 als schepping en hoop zijn gerelateerd aan Christus, met een wereldwijd (kosmisch) perspectief. Bij de liederenkeuze denke men – behalve aan Psalm 33 – aan andere psalmen over Gods trouw, eventueel in relatie tot de schepping: Psalm 36; 86; 100; 136. Als paaslied is Gezang 210 te overwegen (Christus’ opstanding door het spreken van God en als grond van hoop), eventueel ook Gezang 216 (Lvdk).
Geraadpleegde literatuur
Zeer inspirerend vond ik de meditatie van P.A. Elderenbosch over deze psalm in: Hans Bouma (red.), Met de Psalmen zing je het uit, Kampen 1993.