Preekschets Psalm 47:9 – Hemelvaart
Psalm 47:9
Hemelvaartsdag
God heerst als koning over de volken, God zetelt op zijn heilige troon.
Schriftlezing: Psalm 47
Het eigene van de dag
Het is een kleine binnenkring van de kerkgangers die ervoor kiest om op Hemelvaartsdag naar de kerk te gaan. Hier en daar is de gewoonte bewaard (of weer teruggekeerd) om eerst ‘dauw te trappen’, de velden in alle vroegte te betreden, teneinde vervolgens in het huis van God samen te komen. Voor velen is het echter een dag geworden om erop uit te gaan: op de motor, in oldtimers en op de fiets zwerft men door het ganse land. De campings en bungalowparken zitten vol. Families houden familieweekends en op langeafstandswandelpaden lopen groepjes wandelaars op zichtafstand van elkaar. Kerkgang op deze feestdag wekt inmiddels enige bevreemding. Niettemin, zij die trouw zijn komen verwachtingsvol binnen. Bovendien kan men in een aantal gemeenten vakantiegasten verwelkomen.
Uitleg
-
De aanduiding ‘Hemelvaartsdag’ legt de aandacht eenzijdig bij een ‘wonderbare reis’ (op een lichte wolkenwagen) van Jezus naar de hemel. Inhoudelijk gaat het echter om een ‘troonsbestijgingsfeest’, zoals we dat kennen uit oudtestamentische teksten. De uitdrukking ‘Hemelvaartsdag’ is echter ingeburgerd, al roept ze bij nuchtere rationalisten misverstand op en geeft ze hun aanleiding tot spottende grappen.
-
De tekstkeuze vraagt enige toelichting. Bamard acht de toepassing op Hemelvaartsdag van Psalm 47 aanvechtbaar, tenzij men bedenkt ‘dat de joden, die psalm zingend in processie (…) ontzegd was aanbiddend naar de sterren te kijken’. Bovendien brengt de psalm, schrijft hij, het motief van het verborgen koningschap van God ter sprake. Valeton stelt in zijn Psalmen (1903) dat men op Hemelvaartsdag deze psalm gedachteloos kan zingen en ‘doen alsof deze psalm met het oog op de ten hemel varende Heer is gedicht’. Hij acht dat onhoudbaar en zegt moeite te hebben gehad met de viering van de Hemelvaartsdag. Toch heeft hij, schrijft hij, ‘deze viering lief gekregen, mede door deze psalm, want hij zegt mij dat Jezus Christus, die de dood niet houden kon, zijn troon heeft ingenomen en regeert’. Het is dit geloof dat, zegt hij, het geheim vormt van de ‘vrolijke moed’ van de gemeente. De psalm geldt overigens sinds eeuwen als de introïtuspsalm van de viering.
-
De psalm is kort, maar krachtig. De tekst heeft iets triomfantelijks. In de psalmen treffen we doorgaans een andere stemming aan, van in een hoek te worden geduwd, van lijden, protesteren, uithouden, doorstaan. Hier is het omgekeerde het geval. Deze psalm is gedicht in het bewustzijn van de grootheid, de koninklijke macht van de Allerhoogste, die wereldomvattend blijkt te zijn. De eenheid van de psalm ligt in het thema van Gods koningschap, dat betrokken wordt op alle volken (vs. 2a, 9a, 10a).
-
Bij welke gelegenheid is deze psalm gezongen? Vermoed wordt dat het een processiepsalm is, die is gezongen bij het overbrengen van de ark naar de tempel. Het is ook mogelijk dat er een relatie is met een in de tempel geritualiseerde troonsbestijging van God. Krause wijst dit alles af en beweert met zekerheid te weten dat het om een hymne gaat op de in de tempel tronende Allerhoogste. Het blijft hier gissen. Wel lijkt het om een plechtige bijeenkomst te gaan.
-
De psalm begint met een oproep tot applaus (‘prijst met handgeklap’, zegt de berijming). En tot luidkeels juichen. Alle volken van de aarde worden gemaand om mee te doen. In de verzen 3-5 worden hiervoor de redenen gegeven, of liever: kort worden de grote daden Gods verhaald, met een universele strekking. De combinatie van ‘geduchte daden’ en ‘grote koning’ is typerend voor Israels God. In de daden blijkt zijn grootheid. Majesteitelijkheid wordt zichtbaar in het handelen. Het gaat hier om de intocht en vestiging in Kanaan, ‘onder hoorngeschal’, dat de grond vormt om te speken over dit grote koningschap.
-
Het gaat bij ‘alle volken’ óók om overwonnen volken. De werkwoordsvormen uit vers 4 kunnen een gebeurtenis uit de geschiedenis uitdrukken (‘Hij bracht volken onder ons’), een verlangen (‘Moge het zo zijn’), een voortdurende toestand (‘Hij gaat daarmee door’) of een verwijzing naar de toekomst (‘Hij zal volken…’). Ik kies vanwege het inhoudelijk verband tussen de verzen voor de eerste optie. Maar het is een ‘Vergegenwärtigung der Geschichte’ (Westermann). De geschiedenis wordt zo beschreven dat zij tot op de dag van vandaag effect heeft. Wat toen geschiedde, werkt nog altijd door, ja de betekenis daarvan waaiert breed uit.
-
Er is discussie onder exegeten waar de breuklijn of overgang ligt in de structuur van de psalm. Veel uitleggers plaatsen een cesuur tussen vers 5 en 6. Anderen leggen de breuk na vers 6. Inhoudelijk lijken er drie hoofddelen te zijn: vers 2-6, vers 7-9 en vers 10. Niettemin is er in de psalm een ‘materiële verwikkeling’ van de verschillende thema’s.
-
In verbinding met het verhaal van de intocht krijgt het werkwoord van de stam ‘lh in vers 6 de betekenis ‘optrekken’, waarbij het beeld wordt opgeroepen van God die tronend boven de ark, ‘tussen de cherubiem’, mee optrok het land in. Ze hebben God ‘op de schouders’ genomen, zoals bij feesten degene die lof en eer ontvangt de hoogte in gaat!
-
De vorsten van de volken, de overheden en regeringen, worden dienstbaar gemaakt aan de hemelse hofhouding. Ze zijn Gods ‘ma-geen’, ‘schildwachten’ (NBV) of ‘schilden’ (StV) op aarde. Nu vinden ze hun ware identiteit: ze dienen kleine, kwetsbare mensen te beschermen en dat te doen volgens Gods geboden.
Aanwijzingen voor de prediking
-
De eerste verzen kennen een ‘nationalistische’ toonzetting. Het volk krijgt een geweldige bevestiging, een oppepper. De psalm is dan ook wel een ‘bijbelse Marseillaise’ genoemd. Het universele perspectief van de psalm lijkt hiermee te contrasteren. De dichter kan zich echter ‘met de beste wil van de wereld niet voorstellen, dat de volkeren der wereld zich tenslotte niet zouden laten inpalmen door de God van Israël’ (Rothuizen). In zijn boekje Landschap spreekt Gerard Rothuizen over een ‘vrolijke bestrijding van het ongeloof. Het gaat in de psalm om een momentane uitbarsting van vreugde over een reëel geachte verwachting. Het lijkt er volstrekt niet op dat alle volkeren in de handen zullen klappen (vs. 2), in één grote verzameling als volk van Abraham. Israël is een ‘notedopje in de zee van volkeren’, maar toch waagt het het erop om het zo te zien! Het is de droom van een wereldomvattend feest, die een dichter uit een nietig volkje op het netvlies heeft. Op een gevoelige vernedering (vs. 2-5) volgt een grenzeloze verhoging. Daarin worden ook de vooraanstaanden, de leidinggevenden van alle volkeren betrokken. Er zal, schrijft Calvijn in zijn psalm-commentaar, ‘geen hoger geluk zijn, dan om zich te scharen bij de joden’. Het onderscheid tussen Israël en de volkeren lijkt voor het oog van de psalmdichter volkomen te vervagen.
-
Het is de Allerhoogste die dit teweegbrengt. Niet Israël en dus ook niet: de christenen of een ‘voorhoede’ uit de mensheid. God verhoede het! God ‘sticht zijn heerschappij’. Anderzijds, het gaat niet buiten het getuigenis van Israël en de kerk om.
-
Deze psalm wordt in de synagoge gelezen in de morgendienst van RoS Hasana (Nieuwjaar) vlak voordat een groot aantal keren op de Söfar (ramshoorn) wordt geblazen. De nieuwjaarsliturgie zegt: ‘Heden is de geboortedag van de wereld.’ En onmiddellijk hierop aansluitend klinkt: ‘Heden worden alle schepselen van de wereld voor het gericht gedaagd.’ Er wordt dus letterlijk alarm geblazen. In oudtestamentische tijden klonk de ramshoorn in de strijd, maar ook wanneer iemand werd uitgeroepen tot koning.
-
De psalm focust op het kleine, het erfdeel dat God uitkiest, de ‘trots van Jakob’, die Hij liefheeft, maar verbreedt het in één adem met het koning-zijn van God over de hele aarde. Het heeft iets vermetels, maar voor de viering op Hemelvaartsdag geldt iets vergelijkbaars. Ook nu komt een ‘klein kuddeke’ samen, dat zich oprecht mag verheugen over de liefde Gods, ja trots mag zijn. Het klinkt hoogst ongepast en toch, het mag deze dienst worden gezegd: een christen mag er trots op zijn een christen te zijn. En weet te hebben van een verborgen koningschap over deze wereld.
Liturgische aanwijzingen
Mogelijke combinatie van lezingen: Psalm 47; Efeziërs 4:1-13; Lucas 24:4953. Er valt, gelet op de psalm, veel voor te zeggen in deze viering één of meerdere trompettisten uit te nodigen. De muzikale zetting uit Voor de kinderen van Korach begint met een feestelijk intrada van trompetten. Het is denkbaar om de dienst zowel te beginnen als te eindigen met de psalm. Door de preek kan het zingen van het lied de nodige diepgang krijgen. Liederen: Gezang 228; 229; 230; 231; Tt nr. 176; Th.M.J. Naastepad, Het lied op onze lippen, Lied 57.
Geraadpleegde literatuur
J.J.P. Valeton, De Psalmen II Psalm XLII-LXXXIX, Nijmegen 1903; H.-J. Kraus, Psalmen I BK, Neukirchen 1960; W. Barnard, ‘De veertigste dag na Pasen. Hemelvaartsdag’, in: Lieve gemeente. Een jaargang schriftuitleg, Amsterdam/Hilversum 1962,141-146; G. Rothuizen, Landschap. Een bundel gedachten over de Psalmen, Kampen 1965; N.A. van Uchelen, Psalmen II (41-80), POT, Nijkerk 1977; P. van der Lugt, Strofische structuren in de Bijbels-Hebreeuwse poëzie, (diss.), Kampen 1980, 262-265; H.A. Visser, De Psalmen in onze tijd. Het altijd jonge lied, ’s-Gravenhage 1989; J.M. Brinkman, Psalmen II Een praktische bijbelverklaring, Kampen 1997; ‘Psalm 47’ in: M. Bleij-Pel, K.A. Deurloo, W.G. Overbosch, S.L. Schoch, W. Vogel & S.L.S. de Vries, Voor de kinderen van Korach. Dramatiek en Liturgische Gestalte van de Psalmen. De weg van de rechtvaardige, Van der Leeuw Stichting, Amsterdam 1999, 193-205; H. Straufi, ‘… eine kleine Biblia’. Exegesen von dreizehn ausgewahlten Psalmen Israëls, Neukirchen-Vluyn 2003.