Menu

Premium

Preekschets Psalm 88

Psalm 88

Elfde zondag na Pinksteren

Heer, God, mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, ’s nachts zit ik stil voor u neer.

Schriftlezing: Psalm 88

Het eigene van de zondag

Of je kunt of mag preken over psalmen is omstreden. Psalmen zijn immers in eerste instantie gebeden; hier spreken de mensen niet over, maar tegen God. Dit moet gevolgen hebben voor de manier van preken. Hoe we tot God kunnen en mogen spreken, is een centrale vraag van het geloof. De psalmen bieden daarvoor een schat aan voorbeelden. Vier zondagen in augustus en begin september lenen zich goed voor een hernieuwde kennismaking met de wereld van de psalmen.

Uitleg

Psalm 88 is een individuele klaagpsalm. Dit gebed is een van de donkerste klaaggebeden in de Bijbel. Als je het vergelijkt met soortgelijke psalmen, valt op dat hier elk belijden van vertrouwen alsook lof of dank ontbreken. De ervaring dat God de bidder kwaad doet, beheerst de tekst.

Dit gaat zelfs zover dat de bidder dingen tégen God zegt die wij óver God niet zouden zeggen. Dit feit moet gevolgen hebben voor de preek. Preken over Psalm 88 is mijns inziens alleen mogelijk als je met de dynamiek van de tekst meegaat en thematiseert hoe de bidder God ervaart.

Opbouw: 1 opschrift; 2-3 aanroeping van God en bede om toewending; 4-6 beschrijving van de nood; 7-10a klacht tegen God en klacht over de nood; 10b aanroeping van God; 11-13 vragen; 14 aanroeping van God; 15-19 klacht tegen God en over de nood. Het gebed heeft drie hoofddelen: 2-10a; 10b-13; 14-19, waarbij een aanroeping van God elk nieuw deel markeert.

Vers 2-3 Als ‘mijn redder’ roept de mens God aan, en dat terwijl uit het vervolg heel snel duidelijk wordt dat de mens op dat moment God helemaal niet als zijn redder ervaart. De aanroeping op zich heeft al de functie van een smeekbede. De mens noemt God ‘mijn redder’, in de hoop dat God zich als zodanig weer zal tonen. Misschien roept de bidder voor zichzelf en ook voor God in herinnering dat God al eens eerder zijn redder was.

De nood beheerst het hele leven van de mens, hij doet niets anders meer dan klagen en over zijn ellende inzitten: ‘Overdag schreeuw ik het uit, ’s nachts zit ik stil voor u neer.’ Belangrijk voor het klagen is, dat de mens nooit alleen maar voor zich heen jeremieert, maar dat hij zijn nood aan God voorlegt. Zoals zijn gebed God moet bereiken, zo moet God zich naar hem toe bewegen (vs. 2b letterlijk vertaald: ‘wend uw oor tot mijn klagen’).

Vers 4-5 Nu volgt de reden voor de klacht. De bidder is de dood nabij. Oorzaak hiervoor hoeft niet per se een ziekte te zijn. In de oudtestamentische beleving kon je levend dood zijn als je eenzaam was, honger of dorst leed, ver van huis was of in je vrijheid beperkt. De dood reikt volgens deze opvatting tot diep in het leven: alles wat het leven kan beperken, is al een stukje dood. Het graf staat voor de dood, de beweging naar de diepte toe is een uitdrukking voor de dood. Het begin van vers 6 is een bittere en ironische opmerking; letterlijk vertaald is het ‘ik ben als iemand die is vrijgelaten onder de doden’. Normaal gesproken, is vrijlaten iets positiefs, maar hier is de getroffen mens vrijgelaten in het dodenrijk. De bidder vergelijkt zijn situatie verder met die van een gesneuvelde in een massagraf. Dit zijn aspecten van de gevreesde dood: als iemand sneuvelt, komt de dood onverwachts – deze man overlijdt niet oud en der dagen zat, hij kan niet met zijn voorouders worden verenigd (dat zijn kenmerken van de ‘goede’ dood in de oudtestamentische opvatting, vgl. bijv. Gen. 25:8). De wezenlijke kern van de nood is dat de bidder in de dood gescheiden is van Gods gedenken en van Gods helpende hand. Aan de ingang van de sje’ol (het dodenrijk) is blijkens deze Psalm de grens van Gods machtsdomein. (In latere teksten is deze grens verlegd, vgl. bijv. Ps. 139:8.)

Vers 7-10a In het volgende gedeelte beschrijft de bidder zijn nood niet alleen, hij klaagt er God ook voor aan. Hij beschuldigt God direct en hij maakt Hem verantwoordelijk voor zijn ellende. In de verwijten vinden we gelijksoortige metaforen als in vers 5: de diepte en het graf (bor = kuil; kan ook ‘graf’ betekenen) horen bij de dood. Daarbij komen andere metaforen die ook staan voor de dood: duisternis en water. In vers 9 komt nog een andere ervaring ter sprake: de bidder is eenzaam en alleen. Ook dit verwijt hij God: ‘u hebt…’ Uitzichtloos is de situatie.

Vers 10b-13 Weer roept de mens God aan, hij wijst erop dat hij aanhoudend smeekt en spreekt expliciet uit wat hij van God verwacht. Vervolgens (vs. 11-13) gooit de bidder God al zijn hopeloosheid en bitterheid voor de voeten. Formeel hebben we hier met retorische vragen te maken. Het zijn dus zeker geen ‘echte’ vragen, dat wil zeggen: de mens drukt hiermee geen hoop op het antwoord ‘ja’ uit, maar hij maakt op deze manier duidelijk hoe het ervoor staat. God verricht namelijk geen wonderen aan doden, doden gedenken Gods liefde niet, in de dood heerst vergetelheid. Door dit inzicht in de vorm van vragen uit te spreken, wil de mens God uitdagen zich naar hem toe te bewegen.

Vers 14-19 Voor de laatste keer verwijst de bidder direct naar zichzelf: ‘ik roep om hulp’, en hij stelt een direct aan God gerichte vraag: ‘Waarom…?’ Het Hebreeuwse woordje voor ‘waarom’, lamah, doelt minder op de oorzaak dan op de bedoeling van iets. Met andere woorden: de mens kijkt hier niet terug in de zin van: ‘hoe heeft het zo ver kunnen komen, wat is de reden voor deze nood?’, hij vraagt veeleer: ‘wat wilt u hiermee bereiken, waarvoor is dit goed?’ In vers 14 vraagt de mens dus, wat God voor bedoelingen heeft als hij hem verstoot en zich verbergt voor de bidder. Voor de laatste keer beschrijft de mens hoe het met hem gaat. Daarbij spreekt hij ondubbelzinnig uit waarin hij de oorzaak voor zijn nood ziet: in Gods handelen zelf. Gods woede en toorn, zijn verschrikkingen vernietigen hem. Je kunt deze uitingen samenvattend vertalen met de zin: God, u doodt mij. Het einde van deze psalm past hier dan ook bij. Alleen gelaten, verblijft de mens in de duisternis.

Samenvatting en conclusies

Terwijl in andere klaagpsalmen God degene is die als enige de nood kan keren, maakt de bidder Hem hier direct voor de nood verantwoordelijk. God is het, die kwaad doet. Van God komt de agressie die de mens te verduren heeft. De getroffen mens loopt daarop echter niet weg, maar gaat de strijd met God aan. Hij klaagt voor God tegen God. Hij spreekt zijn verwijten direct voor God uit. Ondanks dat hij zich in zijn nood bijna dood voelt, blijft hij aan God vasthouden.

In deze psalm komen we tal van metaforen voor de bedreiging tegen. Aan de enorme hoeveelheid beelden kun je zien dat de mens zich aan een grens bevindt, aan de grens van wat je nog kunt zeggen, waarvoor er nog woorden zijn, en daarmee is hij ook aan de grens van leven en dood.

Je kunt in dit klaaggebed wel een ontwikkeling zien, al is die heel anders dan bij Psalm 56 (zie vorige zondag): drie keer roept de mens God aan, telkens weer legt hij zijn nood, zijn radeloosheid en woede voor. Daarbij daalt de bidder als in een neerwaarts leidende spiraal steeds dieper in de duisternis. Duisternis is dan ook het laatste woord. Wat daarna komt, de terugkeer naar het leven of de sprakeloosheid van de dood, dat blijft open.

Aanwijzingen voor de prediking

  • De bidder van deze psalm ziet de dood anders dan latere generaties en ook anders dan wij. Wij vertrouwen erop dat God ons na onze dood opneemt in zijn Rijk. Hierop zou ik in de preek geen gewicht leggen, anders is het gevaar om te stranden in de vergelijking van nu en toen met de conclusie dat wij het vandaag beter hebben met ons geloof in een eeuwig leven. Dat gaat echter aan de kern van deze tekst voorbij.

  • Velen hebben in hun christelijke opvoeding geleerd dat we alles dankbaar uit Gods handen moeten nemen. Dat kan zelfs inhouden, dat we God voor het leed dankbaar moeten zijn, omdat Hij daar een goede bedoeling mee heeft die wij alleen niet kunnen zien. Dit is mijns inziens een zeer twijfelachtige, zelfs gevaarlijke boodschap. Zeker kunnen mensen, terugblikkend op hun leven, benauwde tijden als ervaringen zien die hen sterker hebben gemaakt. Maar als je iemand die in acute nood verkeert, inpraat dat hij voor deze ervaring God moet loven en danken, doe je de psyche van zo iemand geweld aan. In de Bijbel vinden we genoeg bemoedigingen voor de openhartige klacht, ook tegen God.

  • De boodschap van deze psalm is dus: klagen mag. In het gebed mogen we God inderdaad alles zeggen, en dat kan zelfs teleurstelling over God als aanklacht en verwijt tegen God inhouden. Daarbij maakt het niet uit of deze gevoelens objectief gerechtvaardigd zijn of niet, beslissend is de subjectieve beleving van de getroffen mens. Een voorbeeld voor iemand die tegen God heeft geklaagd, is Jezus Christus zelf. Hij heeft aan het kruis ook een klaagpsalm gebeden (Ps. 22:2: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’)

  • Klagen is soms nodig. Er zijn situaties dat de klacht de enige uitweg is om met God in gesprek te blijven. Het enige alternatief voor de getroffen mens zijn sprakeloosheid en afkeer van God.’Als voorbeeld voor iemand die aan God tegen God vasthoudt, kan Job dienen. De individuele klaagpsalmen, waarvan Psalm 88 er maar één is, kunnen een hulp zijn om het klagen te leren. Ze bevatten woorden die al generaties gelovigen voor ons hebben gebruikt om in hun nood voor God te komen.

  • Klagen helpt. Als je je binnenste naar buiten mag schreeuwen, dan kan dit zeer opluchtend zijn. Klagen kan de eerste stap zijn op een weg terug naar het leven, naar de lof, naar een situatie zonder benauwdheid. Pas als je God de vuist van woede of angst toont, kan Hij deze vuist ook openen en daarvan weer een ontvangende en gevende hand maken.

Liturgische aanwijzingen

Mogelijke combinatie van lezingen: Psalm 88; Matteüs 27:45-46. Psalm 88 vraagt om serieuze, pastorale aandacht voor mensen die echt iets te klagen hebben. Ook de liturgie biedt, met name in het kyriegebed, alle gelegenheid om lucht te geven aan wat mensen hoog en dwars zit. Zo kan recht worden gedaan aan wat enkele regels hierboven staat: ‘Klagen kan de eerste stap zijn op een weg terug naar het leven, naar de lof, naar een situatie zonder benauwdheid.’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken