Preekschets Romeinen 8:1
Romeinen 8:1
Drieëntwintigste zondag na Pinksteren
Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld.
Schriftlezing: Romeinen 8:1-11
Het eigene van de zondag
Op de laatste vier zondagen van het kerkelijk jaar kiezen we voor een doorgaande lezing uit Romeinen 8, een centraal hoofdstuk in de Romeinenbrief. In het ‘nog niet’ van deze wereldtijd leeft de christelijke gemeente onder het regime van Gods Geest hoopvol de toekomst tegemoet. In de verzen 1-11 schildert Paulus het nieuwe leven in Christus als een leven door de Geest, een bevrijd leven.
Uitleg
In Romeinen 8 staat de werking van de Geest centraal. Na het de profundis van hoofdstuk 7 is er het jubilate van hoofdstuk 8 (Lekkerkerker): ‘Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood?’ (7:24). ‘De wet van de Geest die in Christus Jezus leven brengt, heeft u bevrijd van de wet van zonde en dood’ (8:2). De Geest schenkt het nieuwe leven!
In vers 2 wordt het leven zonder Christus getekend als een bestaan dat beheerst wordt door zonde en dood. In de wetmatigheden (het woord ‘wet’ kan in dit versworden gelezen als ‘wetmatigheid’, in het vervolg weer als Thora, de geboden van God) van dat leven zitten we gevangen. We zijn niet in staat onszelf daaruit te bevrijden. ‘Wie zal mij redden…?’ De Geest schenkt die bevrijding. Door de Geest mogen we namelijk in Christus zijn. Dat zorgt voor een nieuwe wetmatigheid in ons leven, die van de Geest. Elders (o.a. in Gal. 5:13-26, en ook vanaf Rom. 12) laat Paulus duidelijk uitkomen dat leven naar de Geest bepaald geen automatisme is. Het vermaan is niet overbodig. Het gevaar van terugval is altijd aanwezig.
Wat de bevrijding inhoudt, die de Geest schenkt, wordt in vers 3 uitgelegd. In Jezus Christus is God binnengekomen in ons zondige bestaan (vertaling van sarks (vlees) dat anders dan sooma (lichaam) staat voor het zondige van het menselijk bestaan). Zijn sterven en opstanding getuigen er van Godswege van dat de macht van zijn liefde uiteindelijk sterker is dan de wetmatigheid van zonde en dood.
Lekkerkerker merkt naar aanleiding van vers 4 op: ‘Het lijkt wel, alsof Christus een “noodmaatregel” is, opdat de eigenlijke bedoeling van Gods openbaring tot haar recht zal komen’ (328). Door de weg en het werk van Christus komen we terecht in het netwerk van de Geest. En daar komt ook de rechtmatige eis van de wet dan tot vervulling: een leven in liefde tot God en de naaste. De Thora geldt bevrijde mensen! Wie leeft in de Geest van Jezus gaat in de weg van de Thora.
In de verzen 2-4 heeft Paulus uitgelegd wat ‘in Christus Jezus zijn’ inhoudt. Vers 1 staat daar eigenlijk als een soort conclusie boven geschreven. Omdat waar is wat in de verzen 2-4 gezegd wordt, is er geen veroordeling voor de gelovigen. ‘Zo wordt een dikke streep onder hoofdstuk 7 getrokken. Alles wat daar over veroordeling gezegd is, heeft zijn geldigheid, zijn zeggingskracht en zijn vrees aanjagende werking voorgoed verloren. (…) Eerst die dikke streep, eerst de verzekering dat al het voorafgaande niet de christelijke existentie beschrijft’ (Baarlink, 116).
In enkele jongere handschriften wordt vers 1 uitgebreid met: ‘worden niet meer veroordeeld en laten hun leven niet langer beheersen door hun eigen wil, maar door de Geest’ (zo ook de StV). Het lijkt een toevoeging om misverstanden te voorkomen. ‘In Christus Jezus zijn’ (rechtvaardiging) heeft ook consequenties voor het leven datje leidt (heiliging). In het vervolg wordt dit laatste overigens afdoende duidelijk gemaakt. De toevoeging is dus overbodig.
In de verzen 5-8 gaat het om de tegenstelling tussen vlees en Geest. Deze verzen vormen een uitwerking van wat in vers 4 staat. In Galaten 5:13-26 vinden we min of meer hetzelfde betoog. De macht van de zonde, die zich uit in een egocentrische levenswijze en die ontzettend veel kapotmaakt, wordt radicaal tegenover de macht van de Geest van God gesteld, de Geest van geven in plaats van nemen. Dat het hier niet gaat om de strijd tussen een goed en een kwaad principe in de mens moge duidelijk zijn.
Na de uitweiding in de verzen 5-8 knoopt Paulus in vers 9 weer aan bij de verzekering van vers 4 dat zijn lezers leven naar de Geest. Als nieuw element komt daar dan de inwoning van de Geest bij. Wij mogen in Christus Jezus zijn. Hij woont op de wijze van de Geest bij ons in. De inwoning van God te midden van het volk (sjekinaa) was voor Israël altijd al een bron van vreugde en vertroosting geweest. In Openbaring 21:3 staat de belofte dat God zal wonen bij de mensen, zijn tent onder hen zal opslaan. Voor Paulus is dit sinds Pinksteren niet alleen een belofte maar voortdurende werkelijkheid. Omdat Hij in ons woont is ons leven een leven in Hem. De Geest wordt in vers 9 ook nadrukkelijk de Geest van Christus genoemd.
De perikoop eindigt in de verzen 10-11 met een eschatologische toespitsing. We zijn sterfelijk, leven in het ‘nog niet’, maar onder het regime van de Geest zijn we op weg naar Gods toekomst. Die toekomst is heel concreet, lichamelijk, gaat de hele mens aan. De voorgestelde lezing uit Ezechiël 37:1-14 sluit hier rechtstreeks bij aan. Tegelijkertijd onderstreept dit profetische visioen de radicale verandering die Gods Geest teweegbrengt in een dor en doods bestaan.
Aanwijzingen voor de prediking
-
In de aangrijpende roman Knielen op een bed violen vertelt de schrijver Jan Siebelink het levensverhaal van Hans Sievez, een zachtaardige tuinder uit Velp, die in de ban raakt van een ultragereformeerde sekte. Zijn leven lang, tot op zijn sterfbed, is er de twijfel, de vertwijfeling, angst voor het oordeel: ben ik wel een kind van God? Is ‘het’ ook voor mij? De wereld die Siebelink tekent is voor veel hedendaagse kerkgangers volstrekt onbekend. Anderen kunnen het boek nauwelijks uitlezen omdat het hen herinnert aan een verleden vol oordeelsprediking, ‘hel en verdoemenis’. De klaroenstoot waarmee Paulus Romeinen 8 begint is voor sommigen een bevrijdend woord, voor anderen haast vanzelfsprekend: natuurlijk is er geen veroordeling; veroordeling, waar hebben we het over?
-
Paulus is bepaald niet positief over de wijze waarop het er in het leven van mensen soms aan toegaat. Aan de eigen natuur, de gezindheid van het vlees, kan niemand zich onttrekken. Die is overal. De ban van het kwaad is verbijsterend groot. We zijn daar dagelijks getuige van. In hoofdstuk 7 heeft Paulus laten zien hoe hij daar ook in zijn eigen leven mee worstelt. Als christen leven, leven door de Geest, blijft een voortdurende strijd tegen de wetmatigheden van zonde en dood. Het is niet moeilijk om dit met voorbeelden uit de alledaagse praktijk te illustreren (maar hoed u wel voor plat moralisme!). In deze perikoop is er Paulus alles aan gelegen dat zijn hoorders, zijn lezers zullen begrijpen, dat het toch anders kan. De vreugde van het leven door de Geest staat centraal. Het gaat om die nieuwe, andere, eigenlijke wijze van leven: vrijgemaakt door Jezus Christus.
-
Vers 1 is een van de centrale zinnen uit de Romeinenbrief. Het thema van de brief wordt maar weer eens samengevat. Het is radicale evangelieverkondiging. We mogen In Christus zijn. Deze uitdrukking is bij Paulus instrumenteel (door en dus dankzij Christus) en tegelijk territoriaal (in de ruimte van Christus, je kunt in Hem wonen). Graafland brengt dat in een preek over dit vers als volgt onder woorden: ‘In Christus Jezus zijn, dat betekent, dat we in Hem binnengaan. Ik zeg het nog gewoner: het betekent, dat we als het ware in Jezus binnenkruipen, in Hem wégkruipen, zodat alles om ons heen Jezus is en niemand anders. (…) Het oordeel kan ons niet meer vinden. Want Jezus omgeeft ons van alle kanten met zijn gerechtigheid’ (Graafland, 89). Ons leven mag getekend zijn door dit geloof, dit grondvertrouwen in de onvoorwaardelijke genade van God. In Jezus Christus worden we gekend, aanvaard.
-
In vertrouwen op het bevrijdende ja-woord van God zullen we proberen de weg van Gods geboden te gaan. De Thora die de structuur aangeeft van het bevrijde leven. In goed vertrouwen: wij mogen in Christus Jezus zijn, omgeven door zijn liefde; zijn Geest woont in ons. Zo wijst Paulus een weg om te gaan. Een leven door de Geest van Jezus Christus biedt verrassende mogelijkheden. Er is alle reden om hoop te hebben. Ondertussen is het goed om deze wijze woorden van Bamard in gedachten te houden: ‘Als wij zeggen: de Geest Gods woont in ons, zeggen wij dat verwonderd de apostel na. Wij zeggen niet, met die perfide logica, dat de “soufflé d’Elohim” dus niet woont in die en die, daar en daar. Dat komt ons niet toe’ (Bamard, 1102).
Liturgische aanwijzingen
Andere lezing: Ezechiël 37:1-14. Liederen: Psalm 139; Gezang 252. Tt nr. 8 en 54 (bij Ez. 37). Een passend zondagsgebed is te vinden in De Vries, 182.
Geraadpleegde literatuur
A.F.N. Lekkerkerker, De brief van Paulus aan de Romeinen, PNT, Nijkerk 1962; H. Baarlink, Romeinen I. Een praktische bijbelverklaring, Kampen 1987; L.J. van den Brom, Postille 49, Zoetermeer 1997; C. Graafland, Nalezing, acht preken, Zoetermeer 2003; W. Barnard, Stille Omgang, Brasschaat 1992; S. de Vries, Bij gelegenheid (1), Zoetermeer 2005.