Menu

Premium

Preekschets Romeinen 9:3

Romeinen 9:3

Eenentwintigste zondag na Pinksteren

Omwille van mijn volksgenoten….

Schriftlezing: Romeinen 9

Het eigene van de zondag

De Israëlzondag werd kort na de Tweede Wereldoorlog ingesteld. Hij wordt gehouden opdat we als kerk ons er altijd bewust van zullen zijn dat we in Israël geworteld zijn. Jezus is nooit christen geweest. Hij vierde de grote feesten die rond deze tijd (oktober; tisjri) nog altijd door het Joodse volk gevierd worden.

Uitleg

Door vier zondagen op rij te preken over Romeinen 9-11 en daarmee deze hoofdstukken uit het geheel van de Romeinenbrief te lichten, dreigen we het misverstand dat Calvijn in de wereld bracht nog eens te bevestigen. Hij kon deze hoofdstukken in het geheel niet plaatsen, noemde die een sprong in het betoog van Paulus, ‘zodat men geen enkele samenhang ziet tussen dit betoog en het verband waarin het voorkomt’. Vervolgens heeft hij deze woorden gebruikt voor de constructie van een – wat wij nu noemen – ‘leer van de uitverkiezing’ waarin Israël niet meer voorkomt als wortel en grondslag van Gods verkiezing. Wij willen deze hoofdstukken echter niet benaderen als een eiland in het geheel van de Romeinenbrief. Integendeel, deze hoofdstukken zijn zozeer in lijn met het thema van de Romeinenbrief ‘eerst de Jood en ook de Griek’ dat we ze eerder wezenlijk willen noemen voor het verstaan van Paulus. Zij verwoorden een diepgevoelde grondhouding in hem en een door hem gehanteerde ‘orde van denken’. Daarom eerst iets over het verband waarin deze hoofdstukken staan.

God gaat zijn onnavolgbare gang in de geschiedenis. Zijn doel is: mensen te rechtvaardigen. Dat laatste werkwoord willen we daarbij verstaan in Hebreeuwse zin: het gaat om een harmonisch geheel van samenleven waarin ieder mens ‘terecht’ is, volmaakt zijn plek inneemt ten opzichte van God en mensen. Anders dan gebruikelijk in het christendom waarin het woord ‘rechtvaardiging’ vooral verticaal wordt verstaan (met name door de invloed van de Reformatie), willen we dit woord dus ook horen in een horizontaal perspectief, de ethische houding van mens tot mens. Het volk Israël speelt in deze doelstelling van God een cruciale rol. In het verband waarin dit volk leeft, in Gods verbond met dit volk, wordt deze rechtvaardiging geoefend. Daartoe is dit volk gecreëerd, gekozen, uitverkoren. Als – om nog een andere synonieme term te noemen – eerstgeborene in het gezin der volkeren heeft Israël de roeping ons te laten zien wat Gods rechtvaardiging betekent, en nodigt het ons tegelijk uit in deze beweging mee te doen en wereldwijd alle mensen tot hun recht te laten komen. De komst van Jezus in het hart van zijn volk werkt voor Paulus als een katalysator. Hij brengt alle onrechtvaardigheid aan het licht – ‘niemand is rechtvaardig’ – en brengt tegelijk ‘pars pro toto’ met zijn leven en sterven die rechtvaardigheid tot stand. Het in God gestelde geloofsvertrouwen van Jezus wordt gerekend als het geloofsvertrouwen van zijn volk; het rechtvaardigt zelfs ieder mens die in Hem gelooft, het brengt ook de goj terecht. Zo richt Jezus de tora onder zijn volk en namens zijn volk hoog op, zichtbaar voor alle volkeren. Hij laat met zijn eigen leven die tora stralen voor alle volken. De hoop van de apostelen is geweest dat Israël deze levende tora zou herkennen en erkennen, om vervolgens samen met Hem licht voor de wereld te zijn.

De grote teleurstelling dat dit in de kairos van de tijd nu juist niet gebeurt, dat Israël zich afwendt van déze tora, is aanleiding voor Paulus’ ontboezeming in Romeinen 9-11. Behalve dat Israëls ‘neen’ hem zeer doet, roept het ook vragen op. Eén van die vragen had kunnen zijn, of Jezus dan wel ‘de ware’ is; een vraag die het Jodendom – tot heilzame onrust van ons geloof – aan het christendom blijft stellen. Maar de vraag die Paulus zich vooral stelt is of de beloften van God aan Israël dan wel kloppen. Wat hebben al die beloften aangaande de komst van de Messias en het heil dat Hij aan Israël brengt immers voor zin als Israël op het moment suprème die Messias niet aanvaardt? Dan blijven Gods woorden toch in de lucht hangen? Maar die vraag wordt door Paulus – nadat hij eerst als eens Mozes heeft gezegd dat hij zijn eigen heil wel zou willen opofferen ten gunste van zijn volk – nog sneller beantwoord dan dat hij wordt gesteld: ‘God heeft zijn belofte niet gebroken’ (vs. 6).

Hoe verklaart hij dan de weerstand van Israël? En dan maakt Paulus eerst onderscheid. Hij zegt: let wel, het gaat niet om weerstand bij heel Israël. Er zijn er ook die wel geloven, en hij voert daarvoor op een bepaald moment (11:1) zichzelf als bewijs aan. Maar er is onderscheid. En dat onderscheid fundeert hij dan direct in een handelen van God zelf! Hij voert dit onderscheid namelijk terug op de keuze van God om de wereld te redden via de eerstgeborene(n). Al in Genesis, betoogt Paulus, is duidelijk dat het eerstgeboorterecht geen biologisch gegeven maar een theologisch gegeven is. God kiest voor Isaak in plaats van voor Ismaël, voor Jakob in plaats van voor Esau, voor Jozef in plaats van voor zijn broeders, voor Juda in plaats van voor Ruben. We weten allemaal hoe dat eerstgeboorterecht door de broeders van de eerstgeborene is verstaan: als een achterstelling, als een verwerping. En hoe het aanleiding werd tot jaloezie en haat jegens de eerstgeborene. En hoe die haat op zich weer Gods toom over zo’n leven kon betekenen. Maar zo werkt God nu eenmaal: er is een verkorene (met groter verantwoordelijkheid) en er is een niet-verkorene. En wie zijn wij om zijn keuzes ter discussie te stellen (9:14w)?

Wel, naar analogie van dit onderscheid, betoogt Paulus, is er nu dus ook onderscheid tussen hen die (al) wel geloven en hen die (nog) niet geloven. Maar daarmee bedoelt hij dat dan vervolgens ook de rest van die analogie geldt! De eerstgeborene werd immers gekozen om er tot heil van zijn broeders en zusters te zijn, om hen voor God te vertegenwoordigen. En om de zegen van God onder hen present te stellen. Met andere woorden: in de eerstgeborene gaat het God om allen. In Jakob gaat het ook om Esau; en om hun uiteindelijke verzoening, als beiden hun rol ten opzichte van elkaar eindelijk begrijpen. En zo ontspint zich bij Paulus een zeer fijnzinnig betoog. Zij in Israël die wel geloven in Jezus vormen als het ware de eerstgeborenen onder dit volk. Maar daarmee zijn ze er tegelijk tot heil van heel het volk; het einde kan alleen verzoening zijn, heelheid. En daar zal Paulus straks dus ook in hoofdstuk 11 mee eindigen. Op deze manier hanteert Paulus in deze hoofdstukken de begrippen ‘eerstgeborene’, ‘rest’, ‘klein deel’ en ‘desem’; die bewerken de redding van het totaal. Zo, volgens deze werkwijze van God, zal ten slotte heel Israël bewaard worden.

Aanwijzingen voor de prediking

Veel hangt af van de context van de preek. Hoe leeft ‘Israël’ in de gemeente? Hoe wordt een begrip als ‘eerstelingschap’ verstaan en beleefd door de gemeenteleden? Dat kan enige uitleg en correctie behoeven. Er zal vervolgens enig begrip moeten ontstaan voor het fenomeen ‘pars pro toto’. En begrip voor de bijbelstheologische uitleg door Paulus van de woorden verkiezing en verwerping, rechtvaardiging en ‘werken der wet’ in contrast met de reformatorische uitleg die geneigd is deze woorden te horen als protestants-kerkelijke dogma’s, al dan niet geformuleerd ten overstaan van een rooms-katholieke wereld waarvan zij zich los wilde maken.

In de tijd van Paulus zijn de evangeliën nog niet geschreven. Kerkelijke dogma’s bestaan nog niet. Er is geen Nieuw Testament, er zijn alleen de Joodse Schriften waarmee ook Jezus heeft geleefd. De boodschap van die schriftuur heeft het volk Israël met vallen en opstaan te midden van de volkeren bewaard en geleefd. Daarvoor heiligde dit volk zich, daardoor onderscheidde dit volk zich. De mitswot (vaak onterecht en ook anachronistisch vertaald als ‘werken der wet’) die hen door God waren opgelegd, onderstreepten dit onderscheid; met name valt dan te denken aan besnijdenis en spijswetten. Paulus is tot in het diepst van zijn wezen en genen met dit volk verbonden. In zijn jonge jaren was hij een onverschrokken vervolger van allen die dit leven probeerden aan te tasten. Inmiddels is hij door zijn roeping op weg naar Damascus anders gaan denken. De hoofdstukken 2-4 van de Romeinenbrief zijn één lang betoog van hem dat Joden ervan moet overtuigen dat ook heidenen ‘erbij’ horen. Maar om dat voor elkaar te krijgen moet hij zijn volk meenemen naar het allereerste begin (en beginsel) dat aan alle mitswot voorafgaat: de genade van God, een God die genadig verkiest. Hoe belangrijk ook besnijdenis en spijswetten zijn, zij zijn niet de grond van Israëls redding. Tenslotte leeft Israël ‘van genade alleen’, uit kracht van de opstanding (de geboorte van Isaak uit twee ‘verstorvenen’; Rom. 4). En dat nu is precies de boodschap die hij nog steeds verkondigt, zij het nu om Jezus’ wil ook aan de volkeren! Die volkeren worden door genade alleen gered; ‘net als wij’, zegt Paulus in samenspraak met Petrus. Het gaat veel Joden te ver. Al kunnen ze wellicht de redenering nog volgen, zij beleven het als het opgeven van of op z’n minst een bedreiging voor de Joodse identiteit. Dus nemen ze hun posten in bij de zichtbare grenzen van die identiteit: de besnijdenis en de spijswetten. Paulus krijgt hen niet tot andere gedachten. Maar dat betekent niet dat hij niet meer met huid en haar één met hen is. Hoe één hij zich met hen voelt, leren ons de eerste verzen van Romeinen 9, die hij afsluit met een typisch Joodse zegenspreuk (vs. 5). Woorden die ons herinneren aan het pleidooi van Mozes tegenover God in Exodus 33. Daarna start hij met zijn ingenieuze redenering die drie hoofdstukken lang zal duren, waarin hij enerzijds zijn treurnis uitspreekt over de verdedigingswerken die Israël aan de grens van zijn identiteit optrekt, maar waarin hij anderzijds die identiteit wel degelijk erkent en bevestigt en zegt te geloven dat ten slotte heel Israël behouden zal worden. Waarom? Omdat ook dit – dat namelijk een groot deel van Israël ‘neen’ zegt tegen Paulus’ evangelie – nog steeds Gods werk is, Gods weg met zijn volk. Zij die verkoren waren, die om zo te zeggen ‘voorop’ lagen, komen een tijdje ‘achterop’, omdat God nu anderen (de gojim) naar voren haalt. Maar dat betekent niet dat de eersten nu verloren zijn. Gods woord is immers betrouwbaar? Als Hij werkelijk zijn verkorenen zou laten vallen, waarop zouden dan degenen die nu ‘erbij’ geroepen zijn nog kunnen bouwen? Het behoud van Israël is een voorwaarde voor het behoud van de heidenen die erbij gekomen zijn!

Liturgische aanwijzingen

Nevenlezingen kunnen zijn Exodus 32:30-34; Jesaja 64; Johannes 10:11-16. Liederen: Psalm 89-91; Gezang 30; 32; 305; 344; 482.

Geraadpleegde literatuur

James D.G. Dunn, Romans (WBC), Dallas 1988; B. Gijsbertsen, Eerst de Jood en ook de Griek, Zoetermeer 1996; F.W. Marquardt, Das christliche Bekenntnis zu Jesus, dem Juden. Eine Christologie I, Gütersloh 1990.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken