Rechter
Voor een goed functionerend rechtssysteem is de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van essentieel belang. De verschillende ‘machten’ binnen de maatschappij dienen zorgvuldig van elkaar gescheiden te worden. Politici maken wetten, rechters hebben de taak ze te interpreteren en toe te passen. In grote lijnen is dat de gang van zaken in een moderne rechtsstaat. Het spreekt vanzelf dat in het oude Oosten de rechtsspraak op een andere wijze was geregeld. Een volksvertegenwoordiging bestond niet. Koningen regeerden met absolute macht. Naar een algemeen heersende overtuiging werden wetten niet door mensen gecreëerd, maar hadden ze een goddelijke oorsprong.
Grondtekst
Het Hebreeuws kent een drietal woorden voor die met ‘rechter’ kunnen worden weergegeven. Twee daarvan komen slechts op een paar plaatsen voor: dajjan (1 Sam. 24:16; Ps. 68:6) en paliel (Ex. 21:22; Deut. 32:31; Job 31:11). Vaker gebruikt is het woord sjofet – het is een zelfstandig naamwoord dat afgeleid is van de gal-vorm van het werkwoord sjafat, dat onder meer de betekenis kan hebben: ‘beslissen in een geding tussen twee partijen’ (o.a. Gen. 16:5; Ex. 18:16; Jes. 2:4). Mensen treden als sjofet op – o.a. Debora die tot de richters behoort (Richt. 4:4) maar het wordt ook van God gezegd (o.a. Ps. 7:12; 50:6; 94:2; Jes. 33:22). De rechter zit op een stoel die op een verhoging is geplaatst. Omdat in de oud-oosterse wereld het vooral de koningen waren die de rechtspraak behartigden, is de naam van de rechterstoel – kisse’ – identiek aan die van de koninklijke troon (o.a. 1 Kon. 7:7).
Het Griekse woord voor rechter – kritès (waarvan ons woord kritiek is afgeleid: de rechter is degene die een rechtszaak kritisch beoordeeld) -is in het Nieuwe Testament op een aantal plaatsen te vinden (o.a. Mat. 5:25; 12:27; Luc. 12:14,58; 18:2,6; Hand. 10:42; 13:20; 18:15; 24:10; 2 Tim. 4:8; Hebr. 12:23; Jak. 2:4; 4:11,12; 5:9). Ook het Grieks heeft voor rechterstoel hetzelfde woord als voor troon: thronos – veelvuldig in het laatste bijbelboek).
Letterlijk en concreet
a.Het is hier niet de plaats een uitvoerige beschrijving te geven van de ontwikkeling van het rechtssysteem in het oude Israël. Daarom slechts een paar summiere gegevens. In de tijd toen de voorouders van de Israëlieten als nomaden leefden, werd rechtgesproken door de hoofden van de families (de oudsten). Illustratief is het verhaal in het boek Exodus over het bezoek dat Jetro, de schoonvader van Mozes, aan zijn schoonzoon brengt korte tijd na de door hem geleide succesvolle ontsnapping van het volk Israël uit Egypte. Mozes is druk in de weer. Van de vroege morgen tot de late avond behandelt hij rechtszaken. ‘Toen zijn schoonvader zag hoeveel werk het volk hem bezorgde zei hij: “Is het nodig dat deze mensen je zo in beslag nemen? Waarom hou jij alléén zitting terwijl de mensen zich van ‘s ochtends tot ‘s avonds om je verdringen”? (Mozes antwoordt dat hij verantwoordelijk is en de mensen Gods beslissingen moet meedelen. Daarop reageert Jetro als volgt:) “Toch doe je zo niet verstandig. Het is te vermoeiend, zowel voor jezelf als voor de mensen die staan te wachten”‘ (Ex. 18:14-18). Ten slotte geeft Jetro aan Mozes het volgende, verstandige advies: ‘Maar kies daarnaast uit het volk een aantal mannen die bekwaam zijn, godvrezend, betrouwbaar en onomkoopbaar. Stel die aan als leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig, en leiders over tien. Zij moeten steeds ter beschikking staan voor de rechtspraak. Iedere belangrijke zaak moeten ze aan jou voorleggen, in kleinere zaken kunnen ze zelf uitspraak doen. Het zal voor jou een verlichting betekenen als zij die last met je dragen’ (Ex. 18:21-22).
b.Na de vestiging van het volk Israël in het beloofde land blijven de ‘oudsten’ verantwoordelijk voor de rechtspraak. Ook het bijbelboek Deuteronomium stelt hoge eisen aan degenen die recht dienen te spreken: ‘In al de steden die de Heer uw God u schenkt, moet u voor alle stammen rechters en schrijvers aanstellen om het volk een eerlijke rechtspraak te verzekeren. U mag het recht niet verdraaien, niemand naar de ogen zien en geen steekpenningen aannemen, want steekpenningen verblinden de ogen van wijzen en geven de zaak van rechtvaardigen geen kans. Alleen wat recht is moet u nastreven; dan zult u leven en het land bezitten dat de Heer uw God u schenkt’ (Deut. 16:18-20).
c.Een officieel gebouw waarin de rechtspleging kon geschieden, bestond in het oude Israël niet. De ouders van een ‘opstandige en koppige zoon’ worden gemaand hem vast te grijpen en hem naar ‘de oudsten van de stad’ te brengen. Die ‘oudsten’ hebben de taak recht te spreken en zij doen dat in alle openbaarheid ‘bij de poort van de stad’ (Deut. 21:18-21). Problemen op het terrein van huwelijk en echtscheiding worden eveneens voorgelegd aan de oudsten van de stad bij de poort (Deut. 22:13-30; 25:5 10). Ook Boaz gaat naar de poort om ten overstaan van tien oudsten uit de stad tot een regeling te komen in verband met zijn voorgenomen huwelijk met Ruth (Ruth 4:1-17).
d.In de profetische literatuur wordt niet verzwegen dat ideaal en werkelijkheid niet zelden op gespannen voet met elkaar blijken te staan. In de poort wordt het recht soms met voeten getreden. De profeet Amos neemt geen blad voor de mond: ‘Ze haten hem die in de stadspoort vonnis wijst, verfoeien hem die de waarheid spreekt. Daarom: u die de zwakke vertrapt en van zijn graanoogst schatting heft … u kwelt de rechtschapenen, neemt steekpenningen aan en verdrukt de armen in de stadspoort. In zulke dagen gaat alles zo slecht dat een verstandig mens geen woord moet inbrengen. Zoek het goede en niet het kwade: dan zult u leven, dan zal de Heer, de God van de machten, met u zijn, zoals u altijd zegt. Haat het kwade, heb het goede lief en handhaaf het recht in de stadspoort… ‘ (Am. 5:10-15; vgl. Jes. 29:21; Zach. 8:16).
e.Het behoorde mede tot de taak van de ‘richters’ om recht te spreken. Gelet op het patriarchale karakter van de samenleving in het oude Israël mag het opmerkelijk worden genoemd dat over Debora het volgende wordt verteld: ‘In die tijd was de profetes Debora, de vrouw van Lappidot, rechter in Israël. Zij hield zitting onder de palm van Debora tussen Rama en Betel, in het bergland van Efraïm, waar de Israëlieten met hun rechtszaken bij haar kwamen’ (Richt. 4:4-5). Ook de profeet Samuël trad als rechter op: ‘Samuël bleef rechter over Israël zolang hij leefde. Elk jaar maakte hij een rondreis langsBetel, Gilgal en Mispa, en trad in al deze plaatsen op als rechter over Israël … ‘ (1 Sam. 7:1516).
f.Het ontstaan van een Israëlitisch koninkrijk blijft niet zonder gevolgen voor de rechtspleging. Alle macht verenigt zich in de persoon van de koning. Hij spreekt recht en functioneert als de hoogste rechtsinstantie van het land (2 Sam. 15:2-6; 1 Kon.3:16-28 – in laatstgenoemde perikoop wordt verteld over het befaamde Salomonsoordeel).
g.Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap blijft de troon te Jeruzalem onbezet. Zelfs aan het ‘eeuwige’ (2 Sam. 7:16) koningschap van de dynastie van David is definitief een einde gekomen. Vreemde overheersers maken de dienst uit en leggen de joodse bevolking hun wil (hun wetten) op. Dat betekent overigens niet dat een joodse rechtspleging volledig onmogelijk is geworden. De Perzische koning geeft de schriftgeleerde Ezra opdracht bij zijn komst in het joodse land rechters aan te stellen die in staat zijn in overeenstemming met de wil van God recht te spreken: ‘Mocht iemand de Wet van uw God en de wet van de koning niet gehoorzamen, dan moet een streng oordeel over hem geveld worden, hetzij de doodstraf, hetzij de verbanning, met verbeurdverklaring van zijn bezit, of met gevangenschap’ (Ezra 7:26).
h.Die uitspraak is van essentiële betekenis voor het verloop van de geschiedenis. Gedurende de eeuwenlang durende bezetting van het joodse land golden twee verschillende wetten: de voorschriften van de bezettende macht en de geboden van de Tora. Aan welke bepalingen diende prioriteit te worden verleend? Moest men God meer gehoorzamen dan de vijandelijke overheerser (Mar. 12:13-17)? De spanning tussen de verschillende rechtssystemen speelt ook een rol in de lijdensverhalen in de vier evangeliën. Wie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de dood van Jezus? De joodse leiders? Stefanus werd, geheel in overeenstemming met de geboden van de Tora, gestenigd (Hand. 7:54-58). Jezus werd door Romeinse soldaten aan het kruis gehangen. De procurator Pilatus gaf daartoe het bevel. Hij beschouwde Jezus als een gevaarlijke rebel, een troonpretendent, en daarom liet hij op het kruis een bord bevestigen met het opschrift: ‘de koning der Joden’ (Mar. 15:26).
Beeldspraak en symboliek
a.De gedachte dat God als rechter optreedt en als zodanig te hulp geroepen kan worden, is op verschillende plaatsen in het Oude Testament te vinden: ‘De Heer zal rechtspreken over de volken. Heer, doe mij recht, want ik ben deugdzaam, spreek mij vrij, want ik ben onschuldig. Vernietig het kwaad van de bozen, en houd de rechtvaardige overeind. Een rechtvaardige God is Hij die hart en nieren doorproeft. God is het schild dat mij beschermt, Hij redt de oprechten van hart. God is een rechter die rechtvaardig is …’ (Ps. 7:9-12; vgl. Gen. 16:5; 18:25; 31:53).
b.In de apocalyptische literatuur wordt grote nadruk gelegd op het eschatologische gericht. In het laatst der dagen zal God rechtspreken en het definitieve oordeel vellen over alle volken en alle mensen. Indrukwekkend en van grote betekenis voor de beeldvorming is de volgende scène: ‘In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en een Hoogbejaarde (Oude van dagen – in NBG-1951) er ging zitten. Zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen ervan uit laaiend vuur. Een stroom van vuur welde op en vloeide voor Hem uit. Duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem. Het gerechtshof (de vierschaar, NBG-1951) ging zitten en de boeken werden geopend’ (Dan. 7:910).
c.Uit het directe vervolg van de tekst kan worden afgeleid dat God die taak eventueel aan anderen kan overdragen: ‘In mijn nachtelijk visioen zag ik toen met de wolken van de hemel iemand aankomen die op een mensenzoon leek. Hij ging naar de Hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd hem heerschappij gegeven, pracht en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten hem hulde’ (Dan. 7:13-14). Deze opmerkelijke tekst heeft zonder enige twijfel ten grondslag gelegen aan de beschrijving van het komende gericht zoals dat in het evangelie van Matteüs te vinden is: ‘Wanneer de Mensenzoon komt, bekleed met zijn heerlijkheid en rondom Hem alle engelen, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van zijn heerlijkheid. Alle volkeren zullen voor Hem bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt (Mat. 25:31-46).
Praxis
a. Liederen
Liedboek: Psalm 2; 7; 10; 43; 50; 67; 75; 94; 96; 141; 148; Gezang 100; 177; 196; 226; 278; 279; 280 (= Gezangen: 710); 285; 399; 462; Alles III: 6; Bijbel I: 28; Eva I; 41; Evangelie III: 42; Gezangen: 409; 564; 710; Gezegend: 37; Land: 2; Liturgie: 635 (= Zolang: 90); Zingend I-II: 44; IV: 71; V: 16; Zleven: 22; Zlicht: 9.
b.Poëzie:
Muus Jacobse, Het oneindige verlangen, Nijkerk 1983, blz. 100: ‘En daarna het oordeel…’; 143: ‘Het laatste oordeel’. Huub Oosterhuis, Levende die mij ziet, Kampen/Tielt 1999, blz. 121: ‘Aan de liefde’. Jan Willem Schulte Nordholt, Verzamelde gedichten, Baarn 19962, blz. 155: ‘Laatste oordeel in de kerk van Rynkeby’.
c.Verwerking:
In Gezang 280 uit het Liedboek, een vertaling van de dichter Schulte Nordholt, komen diverse aspecten van het rechterschap naar voren. Een inventarisatie van deze aspecten leidt ons naar de betekenis van de bijbelse rechter: de rechter is tevens koning, de bidder vraagt om vrijspraak, er spreekt een verlangen naar vrede en recht uit, de rechter wordt gevraagd om het kwaad uit te schakelen. Dit lied spreekt God aan met de metafoor Rechter. Dat doet de vraag rijzen naar de betekenis van het goddelijk oordeel voor mensen van vandaag. God als de rechter en vaak ook voor één partij de aankondiger van de straf die het vonnis eist, roept veelal negatieve gevoelens op bij ons. Maar is het ook denkbaar dat het beeld van de oordelende God bevrijding geeft aan hen die door de veroordeelde wordt of werd onderdrukt? Als thema’s signaleren wij bij het begrip rechter: recht doen, gerechtigheid, goddelijk oordeel, corruptie, eind ter tijden, vrede.
Verwijzing
Het bijbelse woord rechter laat raakvlakken zien met ‘troon‘, ‘koning‘ en ‘oudste‘.