Retorica en preek: grondgedachten en enkele praktische aspecten
Wat is retorica? In hun bekende boek Concreet en beeldend preken stellen Paul Oskamp en Rudolf Geel terecht, dat een goede preek niet zonder retorica kan (1999, 11-13). Zij geven op basis van die retorica dan ook vele waardevolle adviezen en goede voorbeelden. Toch ontbreekt ook bij hen een adequate beschrijving van het wezen van de retorica, waardoor zij bepaalde praktische punten missen.
Dit artikel is een poging eerst iets meer te zeggen over de functie van de retorica in de prediking en daarna kort aan te duiden hoe zij in de praktijk werkt. Helaas ontbreekt hier de ruimte voor het geven van concrete voorbeelden. Hoe dan ook komen die beter in een interactieve workshop tot hun recht dan in een artikel als dit.
‘Van de derde categorie’
In de Oudheid stond de retorica vooral in aanzien vanwege haar belang voor de politieke besluitvorming en de rechtspraak. Toespraken die een ander doel hadden, noemde men ‘van de derde categorie’: gelegenheidsredes bij momenten van vreugde, verdriet of gedenken. De benaming geeft al aan, dat men deze categorie niet heel hoog inschatte. Modern onderzoek heeft echter aangetoond, dat juist dergelijke toespraken een essentiële rol spelen in de maatschappij, en dat er belangrijke overeenkomsten zijn met de functie van rituelen.
Als mensen bij welke gedenkwaardige gelegenheid dan ook samenkomen, hebben ze behoefte aan gemeenschap, transcendentie en handelingsperspectief. Dat zijn bij uitstek godsdienstige begrippen, en deze behoeften mogen daarom ook worden verondersteld bij het gehoor van een preek. Dat de aard en de bron van deze begrippen in de kerk hun eigen karakter hebben, doet niets af aan het feit dat de preek als fenomeen niet verschilt van een willekeurige andere redevoering ‘van de derde categorie’.
Preekdoel
Oskamp en Geel wijzen er terecht op, dat elke preek een preekdoel moet hebben (12; 30-31). Dit doel moet men zoeken in bovengenoemde termen van gemeenschap, transcendentie en handelingsperspectief. Uiteraard is bij het vaststellen van een preekdoel de Schrift de belangrijkste, of althans de gezaghebbende inspiratiebron. Maar het specifieke doel van deze preek moet en mag steeds opnieuw worden vastgesteld. Pas daarna komt de retorica in het spel.
De retorica is gebouwd op twee absolute voorwaarden voor het bereiken van het preekdoel. In de eerste plaats moeten de hoorders hun aandacht bij de toespraak kunnen houden. In de tweede plaats moeten zij de lijn van het betoog kunnen volgen. Retorica is uiteindelijk niet meer dan de praktische wetenschap, hoe men de aandacht van mensen vast moet houden, en hoe men in een toespraak een punt moet maken. De belangrijkste hulpmiddelen hiervoor zijn opbouw en afwisseling.
Het praktische handwerk
De antieke bronnen zijn het eens over de opbouw van een toespraak, ook al verschillen ze soms in details. Uiteraard is het ook altijd mogelijk een opbouw in onderdelen nog verder te verfijnen. Maar voor het praktische handwerk houd ik altijd een schema aan van zes vaste onderdelen: principium, narratio, expositio, argumentatio, refutatio en conclusio. Soms kan men ook alternatieve benamingen tegenkomen, maar voor de zaak maakt dat niet uit. Ik loop deze zes kort langs, en zeg tot slot nog iets over stilistische afwisseling.
Principium
Het lijkt een open deur dat een preek moet beginnen met een principium. Belangrijker is dat men zich bewust is van de functie van dit onderdeel. Vaak willen predikanten aan het begin van de preek de hoorders al bepalen bij de inhoud, zinspelen op het preekdoel, of tenminste in de juiste sfeer brengen. Dat is allemaal onnodig. De enige functie van het begin van een redevoering is, een bepaald krediet bij de hoorders op te bouwen. Men moet bereid zijn naar de spreker te luisteren en die bereidheid ontstaat (of ontstaat niet) tijdens de eerste zinnen. Die hoeven niets met het onderwerp van de preek te maken te hebben. Het gaat om het treffen van de juiste toon – ontspannen, of juist rechtdoen aan de ernst van de situatie, of een associatie, of zelfs een grap.
Narratio
Daarna komt de narratio. Letterlijk is dat de ‘vertelling’: het is het schetsen van het gemeenschappelijke uitgangspunt in tekst of actualiteit, de basis die er moet liggen om straks te gaan betogen, te verleiden of te profeteren. Dit is de plaats voor de exegese, als die ter sprake moet komen, voor historische achtergronden, voor de vragen die worden aangedragen door de tijd. Wil men straks argumenten gebruiken, dan moeten die hier worden klaargelegd.
Expositio
Dan volgt de expositio. Dat is vaak het kortste onderdeel, maar het is wel van wezenlijk belang. Al is het maar in één zin, dit deel is nodig om aan te geven wat de vraag is waar men antwoord op gaat geven, wat de hoorders kunnen verwachten van de boodschap die nog moet komen.
Argumentatio
Hierna is er alle ruimte voor de argumentatio. Het woord zegt het al: in dit onderdeel wordt een standpunt ingenomen en met argumenten onderbouwd. Afhankelijk van het onderwerp en het publiek kan de argumentatio uit meerdere bouwstenen bestaan, of juist rechttoe rechtaan een bepaald punt maken. Hier wordt het preekdoel inhoudelijk bereikt: wat men wil zeggen, moet hier aannemelijk worden gemaakt.
Refutatio
Voordat men echter kan afsluiten, hoort er volgens de klassieke theorie een refutatio te volgen. In de rechtszaal of de vergadering is dat logisch, want daar is altijd een tegenpartij. Daarom vat men, nadat men zijn punt heeft gemaakt, nog één keer samen waarom de ander ongelijk heeft.
Maar ook bij redes ‘van de derde categorie’, en dus bij preken, is een refutatio uiterst zinvol. Door namelijk stil te staan bij alternatieve meningen, geeft de spreker aan dat hij niet wereldvreemd of monomaan is, maar wel degelijk op de hoogte is van de context van de hoorders.
Hierdoor wordt het preekdoel communicatief bereikt. De hoorders komen immers niet blanco, maar vanuit een geheel van vaak conflicterende meningen. Als men zich met het preekdoel ook binnen dat geheel positioneert, worden de hoorders als het ware uitgenodigd hun eigen standpunt te verlaten en zich bij de preker te scharen.
Conclusio
Ten slotte volgt de conclusio. Dat is niet zozeer een samenvatting, als wel een terugkeren naar de kern van het preekdoel, en dit nog een keer onderstrepen. Dit is ook het moment, als dat nog niet gebeurd is, om een handelingsperspectief te schetsen. Ook kan het goed werken hier nog een keer aan te geven, dat de hoorders, als ze overnemen wat de spreker heeft aangereikt, een gemeenschap vormen. Zo wordt het preekdoel ook emotioneel gediend.
Afwisseling van stijl
Op zich is bovengeschetste indeling logisch. Toch is het niet zo, dat een publiek iedere toespraak die zo gestructureerd is van begin tot eind kan volgen. Daarvoor is nog iets anders nodig, namelijk dat de overgang van het ene onderdeel naar het andere duidelijk is. Daartoe dient afwisseling van stijl. In de klassieke theorie werkte men met een lage stijl, een middenstijl en een hoge stijl. Enigszins gechargeerd zouden wij deze misschien kunnen aanduiden als ‘babbelen, vertellen en oreren’.
Afwisseling tussen stijlen is bij een iets grotere toespraak hoe dan ook nuttig, omdat afwisseling het langer mogelijk maakt de aandacht vast te houden. Maar als men deze afwisseling ook nog eens toepast op de plaatsen waar men van het ene onderdeel naar het andere overgaat, worden deze overgangen gemarkeerd en kan een luisteraar ze ook meemaken. Bij een duidelijke wisseling van stijlregister beseft de hoorder automatisch dat er iets nieuws begint, en dus ook dat er iets is afgesloten.
Omdat niemand de uitersten lang volhoudt, is het zaak de langere gedeelten, meestal de narratio en de argumentatio, in het ‘vertellende’ of middelste register te houden. Afhankelijk van de situatie kan men dan beginnen in het lage register (bijvoorbeeld met een grap of een anekdote), of juist in het hoge. De expositio kan vaak het beste in het lage register. Hetzelfde geldt voor de refutatio (je gaat andersdenkenden niet ook nog eens retorisch in het zonnetje zetten), en uiteraard is het mooi in een hoog register te eindigen.
Ten slotte
Vele prekers hebben geleerd, dat mensen niet langer dan twintig, twaalf of zelfs acht minuten hun aandacht bij een toespraak kunnen houden. Dat is onzin. Een preek van dertig of zelfs veertig minuten hoeft geen enkel probleem te zijn. Als de opbouw maar helder is, en als men de hoorder maar geregeld even rust gunt. Acht minuten duren niet lang, maar wel voor onverdeelde aandacht. Geregeld een moment van ontspanning inbouwen in de vorm van een grap, een voorbeeld, een korte pauze, een recapitulatie – en men kan er als preker uren tegenaan.
Literatuur
Oskamp, P. & Geel, R. (1999). Concreet en beeldend preken. Bussum: Coutinho.
Westra, L.H. (2012). The Great Sermon Handicap. Over het gebruik en ongebruik van de retorica in de Nederlandse preekkunde. In: Zweder von Martels en Remco Regtuit (red.). Geheimen van de retorica. Tien Groninger opstellen. Opgedragen aan Sjef Kemper (pp. 108-124). Budel: Damon.
Leeman, A.D. & Braet, A.C. (1987). Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en betekenis. Groningen: Wolters Noordhoff/Forsten.
Carter, M.F. (1991). The Ritual Functions of Epideicti Rhetoric: The Case of Socrates’ Funeral Oration. Rhetorica 9, 209-232.