Menu

Premium

Samenleven is goed

5e zondag van Pasen (Deuteronomium 6,20-25, 1 Petrus 2,1-10 en Johannes 14,1-14)

Het is een van de bekendere teksten voor een uitvaart, de woorden van Jezus over de vele kamers in het ‘huis van mijn Vader’. Dat huis is een plaats waar het goed is, omdat je er met God samenwoont. In Deuteronomium 6 is zo’n zelfde plaats het antwoord op de vraag waarom het goed is de geboden te houden: als je met God samenwoont in het land van belofte, is het goed.

Niet alleen in inhoud, maar ook in vorm delen de perikopen van vandaag het een en ander. Beide zijn een spel van vraag en antwoord, omdat dit de kenmerkende manier is waarop in de joodse traditie de Tora wordt geleerd.

Toekomst is nu

De manier waarop de vragen in Johannes 14,1-14 achter elkaar gezet zijn en de context van de perikoop doen ernstig vermoeden dat we hier te maken hebben met een compilatie van teksten. Allemaal hebben ze hetzelfde onderwerp, namelijk hoe het moet als Jezus er niet meer is. Het zijn teksten van afscheid, maar ook teksten van de toekomst. En precies op die scheidslijn van afscheid en toekomst zitten de eerste woorden van Johannes 14 over de kamers in het huis van de Vader (14,1-3).

Het is geen verre toekomst, maar voor de eerste hoorders van de evangeliewoorden al realiteit. In het evangelie van Johannes wordt er namelijk van uitgegaan dat de eschatologie begonnen is met Pasen: Jezus’ dood is het begin van de toekomst die is aangebroken. De kamers zijn klaar op het moment dat de evangeliewoorden klinken, en de tijd van samenwonen is begonnen. Jezus’ dood is de thuiskomst in het huis van de Vader juist voor hen die achterblijven.

Vragen blijven

Tegelijk blijven er, net als na elk overlijden, talloze vragen en gevoelens over. Daarover gaan die andere vragen die erachteraan komen. Want het doel kan wel helder verwoord zijn: samenwonen met God, want daar is het goed. Maar voor de leerlingen is het allemaal zo helder niet, en bij monde van Tomas wordt die twijfel geuit. Als het doel niet helder is, dan de weg ernaartoe ook niet (14,5). Elk boek over veranderingsstrategie zal je vertellen dat mensen pas gemotiveerd zijn om ergens naartoe te bewegen als het doel helder is, en er een idee is van de weg ernaartoe. Dat ontbreekt bij Tomas, en omdat hij in het meervoud spreekt (14,5) veronderstelt hij dat dit bij meer mensen het geval is.

Jezus geeft ook hier weer een antwoord waaruit het geloof te leren is. Er volgt een van de ‘Ik ben’-woorden die dit Johannesevangelie zo kenmerken: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (14,6). De weg van de waarheid is de Tora, en Jezus brengt deze tot leven. Jezus is niet zomaar iemand, maar is de Koninklijke Weg in persoon. Van metaforen buigt Hij vervolgens in zijn antwoord naar het concreter benoemen van de directe verbinding tussen Hem en de Vader (14,6-7).

Dat zou het duidelijker kunnen maken, maar bij monde van Filippus (14,8) wordt aangegeven dat het zelfs voor wie zo dicht bij Jezus zelf staan, moeilijk is om te bevatten wat er precies gaande is. Jezus spreekt nu niet meer de grote groep aan als in de voorgaande verzen, maar richt zich op de enkeling: ‘Waarom vraag je’ (14,9). Mensen gaan vaak dwaalwegen, en lopen allerlei zijsporen in. Jezus maakt duidelijk dat Hij en de Vader één zijn, en dat dat de zekerheid moet geven om in Hem te geloven, naar Hem te luisteren, Hem te vertrouwen (14,10-12). Dan kun je ook vragen in zijn Naam, en word je gehoord (14,14).

Geboden

Meteen hierna volgt de oproep om daarom ook de geboden te houden (14,15). Precies zoals het ook in Deuteronomium 6,20-25 klinkt. De vraag naar het ‘waarom’ van de Tora en de wetten van Mozes – zoals gangbaar omschreven als ‘bepalingen, wetten en regels’ in 6,20 – leidt net als in Deuteronomium 4,32-40 tot een terugblik op de geschiedenis. Dit is in Deuteronomium en Jozua een heel gangbare manier om het verbond en de leefregels te funderen. Het is een geschiedenisles, maar tegelijk ook een belijdenis.

Eerst worden de uittocht en het lot van de Egyptenaren beschreven (6,21-22), om vervolgens te focussen op wat dit betekend heeft voor het volk Israël: het afscheid van Egypte betekende een nieuw leven in een nieuw land van belofte. Om het leven in dit land goed te laten zijn, is het nodig om er samen met God te leven (24-25). Het volgen van de Tora, de wetten van Mozes – ‘de Weg die eeuwig is’ (Ps. 139,24) – is wat uiteindelijk leidt tot dit goede. De diepste intentie van deze weg is een relatie met God. In het evangelie van Johannes geeft Jezus dit weer in het beeld van het huis met de vele kamers, in Deuteronomium gaat het om het leven in het beloofde land. Een leven met God samen is goed, en is geen toekomst maar realiteit.

Dat dat leven niet eenvoudig is, en steeds weer allerlei vragen oproept, blijkt al in het Johannesevangelie. Maar ook 1 Petrus 2,1-10, dat vandaag op het rooster staat, gaat op die identiteitsvraag in. Zo blijkt dat het ook al in de Bijbel zelf van alle tijden is om te zoeken naar het ‘waarom’ en ‘hoe’ van het gaan van de weg met God. En dat tegelijk het antwoord in alle tijden uiteindelijk hetzelfde is: omdat het goed is samen te leven met God.

Deze exegese is opgesteld door Marieke den Braber.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken