Schip
ark (van Noach), biezen mandje (van Mozes), schipbreuk
Temidden van de hoge golven en woeste zee ervaart de mens het schip als een veilige plek. Soms gaat de zee dusdanig tekeer dat zelfs die plek niet langer veilig is. Aan die veilige en tegelijk dreigende werkelijkheid van het schip hebben we beelden ontleend om onze levenswerkelijkheid onder woorden te brengen. Ook in geloofstaal treffen we zulke beelden aan. Vroeger met:
’t Scheepken onder Jezus’ hoede,
met de kruisvlag hoog in top,
neemt als arke der
verlossing allen die in nood zijn op.
Vandaag met:
Looft God, Hij stuurt het schip der kerk,
dat naar de morgen vaart.
Hij is de hartslag van ons werk,
Hij houdt het welbewaard.
Net als in onze hedendaagse geloofstaal treffen we ook in de bijbel het schip als metafoor aan.
Grondtekst
Ongeveer 30x vermeldt het Oude Testament ‘onijjah, ‘schip’ (Gen. 49:13; Jes. 2:16). Een ander woord luidt tsie (Num. 24:24; Jes. 33:21; Ez. 30:9; Dan. 11:30. Minder zien we ‘onie, dat voornamelijk als het collectivum ‘vloot’ voorkomt (1 Kon. 9:27-28; 10:1-22; Jes. 33:21). In Jona 1:5 verschijnt naast ‘onijjah het synonieme sefienah.
Met ploion duidt het Nieuwe Testament zowel het zeeschip (Hand. 20:13, 38; 21:2-6; 27:2-44; 28:11; Jak. 3:4; Op. 8:9; 18:19) als de (vissers)boot op de zee van Tiberias (Mat. 4:2122; 9:1; 13:2; 14:22-33; 15:39; Mar. 1:19-20; 4:1; 5:18; 6:54; 8:10; Luc. 5:2-11; 8:22,37 Joh. 6:16-22; 21:3). Die laatste betekenis treffen we alleen in de evangeliën aan, telkens in de context van Jezus’ relatie tot de leerlingen. Ook ploiarion geldt als een klein schip (Mar. 3:9; Luc. 5:2; Joh. 6:22, 23-24; 21:8). Waarin deze vissersboten van elkaar verschillen, valt niet te achterhalen. De naus in Handelingen 27:41 is een zeeschip; dit woord hangt samen met het werkwoord nauageoo, ‘schipbreuk lijden’ (2 Kor. 11:25; 1 Tim. 1:19). De skafè is de sloep bij het grote schip (Hand. 27:16-32).
Naast deze termen van schepen komen we talvan andere scheepvaarttermen tegen: romp, mast, riemen, roeier, scheepsruim, matroos, kapitein, scheepslading, scheepvaart en dek (vooral Hand. 27:14-44 bevat zulke termen). Het zou te ver voeren deze allemaal hier weer te geven.
Met tevah, verwant met een Egyptisch woord voor ‘doodskist’, geeft het Oude Testament de drijvende ‘kist’ op water aan. Deze kist komt 26x voor in het vloedverhaal van Noach (Gen. 6-9) en is wijd bekend onder de naam ‘ark’ (van het Latijnse arca), en tweemaal in het reddings-verhaal van Mozes in Exodus 2:1-10. Het Nieuwe Testament gebruikt voor de kist van Noach het woord kibootos (Mat. 24:38; Luc. 17:27; Hebr. 11:7; 1 Petr. 3:20; vgl. 1 Clemens 9:4).
Letterlijk en concreet
a.De zeevaart neemt in Israël met zijn nomadische achtergrond en het gebrek aan goede havens geen grote plaats in. Een uitzondering vormen de noordelijke stammen, bovenal Zebulon (Gen. 49:13; Deut. 33:19; Richt. 5:17). Lucas vertelt dat er op het schip naar Rome tweehonderdzesenzeventig mensen verblijven (Hand. 27:37), wat op een vrij groot schip duidt.De bouw en techniek van een schip brengt de Israëliet tot verwondering (Spr. 30:19).
b.Onder de kustvolkeren Filistea en Fenicië is in de bijbelse tijd de scheepvaart wel ontwikkeld. Bekend zijn de kuststeden Tyrus en Sidon. De Tarsisschepen zijn beroemde schepen die hun naam te danken hebben aan een kuststad in Fenicië of Spanje. Scheepvaart betekent handel en handel houdt economische groei in. Salomo laat een vloot bouwen, wat op de groeiende rijkdom van zijn rijk wijst (1 Kon. 9:26). De zeeschepen van koning Josafat zijn echter geen lang bestaan beschoren (1 Kon. 22:49; 2 Kron. 20:37). De zee op gaan met een schip is in die tijd een gevaarlijke onderneming, zeker tijdens de wintermaanden (Hand. 28:11; Tit. 3:12). Een schipbreuk is zeer reëel (Hand. 27:14-44).
c.De binnenscheepvaart, visvangst en veerdienst, is daarentegen wel in Israël ontwikkeld. Rond het meer van Tiberias is, in elk geval in de dagen van Jezus, sprake van een bloeiende visserij. Het wemelde van vissersboten. Josefus verhaalt dat in oorlogstijd tweehonderddertig vissersboten in de zee van Tiberias werden verzameld (Joodse Oorlog, II, 635).
Beeldspraak en symboliek
a.In de bijbelse verhalen heeft het schip overwegend een niet-letterlijke betekenis, ook al spelen zulke verhalen zich af in de alledaagse werkelijkheid. We moeten bedenken dat de zee (het meer van Tiberias geldt ook als zee) het gebied van de chaos en dood is. In menig verhaal met een schip op zee als lokatie is de spanning tussen leven en dood en tussen nood en redding voelbaar. En daarin tekent zich het beeld van God af. In die zin zijn het geloofsverhalen vol strijd. In het vervolg komen daarvan elementen terug.
b.In het algemeen spreekt de bijbel vrij negatief over de zeescheepvaart. Deze schepen symboliseren militaire en economische expansie (Ez. 30:9; Dan. 11:40). Het heeft er veel van weg dat om die reden de scheepvaart in Israël met kritische blik wordt gevolgd. Sommige exegeten menen dat de zegenspreuk aan het adres van Zebulon verwijtend is bedoeld, omdat deze stam te veel gericht is op de zeeschepen van Sidon (Gen. 49:13). Tegen deze achtergrond moeten we de profetieën tegen Tyrus en Sidon verstaan (Jes. 23; Ez. 27). In wezen gaat het om een goddelijk protest tegen menselijke hoogmoed enmachtswellust. Als de psalmist zingt dat de Heer de schepen van Tarsis breekt, doelt hij op het liquideren van machten die dreigen (Ps. 48:8). Daarentegen spreekt de profeet haast hyperbolisch over de grootheid van het toekomstige heil, want dan zullen de schepen van Tarsis de verstrooide zonen van Israël thuis brengen (Jes. 60:9).
c.Meer dan eens horen we van een schip in nood. Storm en woeste golven bedreigen als chaos-machten het schip met de hulpeloze mens aan boord. Wie kan hem redden uit de klauwen van dood? Met die beeldspraak brengt de bijbel de grootheid van de God van Israël onder woorden. Immers, alleen Hij staat boven alle chaos. Geen macht, geen god is vergelijkbaar met Hem. Zulke verhalen (zie Ps. 107; Jona 1-2; Mat. 8:23-27) bevatten kritiek op goden die mensen opjagen en angst in boezemen.
Het schip op zee en in de storm staat voor Israël, de wereld, de gemeente in nood, wachtend op redding (Midrasj Rabbah Gen. LXXXII,1). Het boek Jona, een novelle met rijke symboliek en vol dramatiek, verhaalt van een profeet die weigert het niet-joodse Ninevé op te roepen tot ommekeer. Alleen ommekeer kan hun leven redden. De profeet vlucht weg, op een schip met niet-Joden. Jona’s weigering roept storm over het schip op. De schepelingen gaan tot het uiterste om Jona te sparen. Jood en niet-Jood zitten samen in de storm en komen slechts tot bestemming als beiden er zijn voor beiden. De God van Israël verschijnt als de genadige bevrijder.
d.Tweemaal spreekt de Schrift over een drijvende kist, een soort schip maar dan zonder stuurlui en schijnbaar zonder bestemming. In het eerste worden Noach met de zijnen en de dieren gered (Gen. 6-9); in het tweede zien we hoe de kleine Mozes aan de dood ontsnapt (Ex. 2:1-10). Dat hier sprake is van drijvende kisten, de eerste van groot en de tweede van klein formaat, zonder sturing, beklemtoont de grootheid van de redder van de kisten: de Heer. Wel gaat het bij allebei om de wereld respectievelijk een mens of volk in nood, uitgewerkt in de symboliek van dreigend en veilig onderkomen. De ark van Noach en het mandje van Mozes zijn stuurloos, zelf niet in staat tot bevrijding. Hun toekomst ligt in handen van de hemelse Stuurman, de Heer.
e.Opmerkelijk is de aandacht voor de gebeurtenissen die gesitueerd zijn rond de (vissers)boot op het meer of de zee van Tiberias. Dat kan nauwelijks toevallig zijn. We horen drie soorten verhalen: de storm op zee, de verschijning van Jezus op het water en de wonderbaarlijke visvangst. We zien het schip als metafoor voor de gemeenschap in nood, als metafoor voor de plek van verbondenheid tussen de Heer en de gemeenschap en de volle vissersboot als metafoor voor de rijkdom van de levende Heer wiens gaven door de gemeente naar buiten moet worden gebracht. Deze schipverhalen vertellen dus meer dan er staat. We gaan daarop iets dieper in.
In de eerste plaats valt op dat al die verhalen zich concentreren op de relatie tussen Jezus en zijn discipelen. De boot lijkt wel een oefenplaats en bezinningsplaats. Niemand anders mag erbij. Aanvankelijk laten de leerlingen bij hun roeping de vissersboot achter zich (Mar. 1:14-20), later zitten ze echter weer in de boot, maar anders. Het schip heeft nu een andere bestemming gekregen: een soort leer- en gebedshuis, dat midden in de dreigende wereld staat (Mar. 4:3541; 6:32; 6:45-52). De verhalen symboliseren de presentie van de Heer bij zijn leerlingen, die Hij bij name geroepen heeft en die Hij nimmer in de steek laat. Van zulke verhalen gaat bemoediging uit.
Ten tweede merken we op dat met name Marcus bewust de boot-verhalen als een rode compositiedraad van zijn evangelie hanteert. Er zit een onophoudelijke beweging in: weg van de boot (loslaten), weg in de boot (de stilte), op weg met de boot naar mensen in nood (getuigenis en engagement). Met deze structuur bemoedigt en inspireert Marcus de Christus-gemeenschap. Zó zal de gemeente in de wereld staan. In de derde plaats wijzen we op de visvangstver-halen (Luc. 5:1-11; Joh. 21:1-14). Deze teksten hebben gemeen dat de vissers er ’s nachts op uittrekken om te vissen, maar met lege netten terugkomen. Vervolgens geeft Jezus opdracht om de netten in dieper water of op een andere plek uit te gooien. Met de nodige aarzeling voeren de leerlingen, met als hoofdpersoon Simon Petrus, Jezus’ opdracht uit. Het gevolg is een overweldigende visvangst. De boodschap is duidelijk: Petrus komt als leider van de nieuwe gemeenschap naar voren èn de grote visvangst is zinnebeeld van groei der gemeente. Dat laatste beklemtoont Lucas, een thema dat hij ook in Handelingen uitwerkt.
f.Het zeevaartverhaal uit Handelingen 27 is meer dan een verslag. De mannen op het schip raken het stuur kwijt. Alleen Paulus, de gezant van de levende Heer, weet van de juiste koers. Op de achtergrond klinkt Psalm 107. De schipbreuk en de redding door het getuigenis van de apostel verbeelden mogelijk de positie van de christenen in het Romeinse rijk (in de Oudheid dient het schip als metafoor voor de staat): christenen zullen zich kritisch en tegelijkertijd loyaal opstellen tegenover de Romeinse staat. Maar dat zonder hun identiteit prijs te geven. Te midden van het gewoel van het bestaan blijkt de Heer als een redder present te zijn.
g.In de poëzie is het voorbijglijden van de boot beeld voor het vlieden van de levensdagen (Job 9:25-26). Jakobus wijst op de grote invloed die de tong heeft (3:4). Zoals de stuurman het grote schip stuurt, zo leidt de tong het totale lichaam. De beeldspraak zegt dat het kleine het geheel kan beheersen. En iemand die te veel wijn drinkt lijkt op een schip dat heen en weer slingert op zee (Spr. 23:34).
h.Het schipbreuk lijden is symbool voor verwoesting of een poging daartoe. Als Paulus schrijft dat hij driemaal(!) schipbreuk heeft geleden, beklemtoont hij zijn lijden om Christus’ wil. Ook iemands geloof kan schipbreuk lijden; zulk een geloof blijkt niet bestand te zijn tegen de verleiding (1 Tim. 1:19; vgl. Ef. 4:14).
Praxis
a.Liederen:
Liedboek: Psalm 104; 107; 109; 140; Gezang 56; 116; 186; 256; 274; 306; 319; 339; 345; AllesI: 3; Evangelie: 64; II: 52; III: 21; Gezegend: 45; 215; Zing: 27; 32; Zingend I-II: 273; VI: 38; 73; Zolang: 70 (= Liturgie: 519); 99.
b.Poëzie:
Van der Graft,Mythologisch, Baarn 1997, blz. 403: ‘De schippersvrouw’; blz. 638-639: ‘Het schip’. Gerrit Kouwenaar, Gedichten 1948-1978, Amsterdam 1982, blz. 319: ‘De zee is moeilijk benoembaar…’. Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1975, blz. 97: ‘Het schip’. Michel van der Plas, De oevers bekennen kleur, Amsterdam 1994, blz. 217: ‘Een matroos’. A. Roland Holst, Poëzie I, Amsterdam 1981, blz. 243: ‘De geheime zee’; blz. 609: ‘Taal en zee’. J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, Amsterdam 199817, blz. 321: ‘Het oneindige schip’; 329: ‘Het einde’; 374: ‘De ontdekker’.
c.Verwerking:
Het schip als beeld voor de menselijke ervaring van de werkelijkheid, spreekt het zeevarende Nederlandse volk aan. Het weet van het dreigende water, de gevaren van de zee en de boot als veilige plek. Ook de onderdelen van een schip – mast, boord, stuur – en de bemanning van het schip – loods, stuurman – lenen zich goed om geloofservaringen te verbeelden. Door de eeuwen heen heeft christelijke kunst de kerk als schip uitgebeeld, vaak met het kruis als mast, terwijl de zee de onveilige wereld voorstelt. Aan de hand van zulke kunstwerken kunnen we de thematiek goed uitleggen. Ook vanuit de poëzie, bijvoorbeeld de gedichten van Slauerhoff (zie bijP-b), is dat goed mogelijk. Als illustratie van de thematiek verwijzen we tevens naar de architectuur van oude kerken, waarin de contouren van het schip verwerkt zijn. Als theologische thema’s noemen we: bemoediging, hoop, toekomstperspectief, goddelijke redding in nood door presentie van de Heer.
Verwijzing
Als onderdeel van het schip verwijzen we allereerst naar het woord ‘anker‘. Daarnaast heeft het schip verwantschap met woorden als ‘zee‘ en ‘wind‘ (storm).