Menu

Premium

Wind

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

noordenwind, oostenwind, westenwind, zuidenwind, storm, ademtocht, geest

In het klimaat van ons land neemt de wind een grote plaats in. Als dagelijks aandachtspunt van de weerberichten is de wind een van de meest besproken zaken. Wij hebben een dubbele houding tot de wind: nu eens kijken we er verlangend naar uit, dan weer staat hij ons tegen. Een paar keer per jaar neemt de wind krachtige vormen aan en spreken we van storm. Voor storm zijn we huiverig, omdat deze vernietigende sporen door het landschap kan trekken. Daarentegen zijn we verguld met wind als verschaffer van energie. Vroeger waren het de molens die zich in beweging lieten zetten door de wind, de laatste tijd spreken we van windenergie en verschijnen er her en der windmolenparken.

Wind als onderwerp in gezegden en spreekwoorden doelt doorgaans op iets negatiefs: ‘Tegen wind en stroom is het kwaad roeien’, ‘Veel wind, weinig te malen’, ‘Hij kreeg de wind van voren’, ‘Wie wind zaait, zal storm oogsten’ (naar Hos. 8:7), ‘Die tegen de wind spuwt, maakt zijn baard vuil’ (Gezelle). Wind is hier vooral beeld van sterke kracht èn leegte in de zin van nietigheid, niets.

In de bijbel horen we eveneens over wind en storm. Meestal als beeld of symbool. In het vervolg proberen we daarop zicht te krijgen.

Grondtekst

Het oudtestamentische woord roeach heeft twee hoofdbetekenissen: ‘wind’ en ‘adem’. Daarnaast wordt het gebruikt om de ‘geest’ van God en mens te duiden. Welke betekenis het woord heeft, blijkt uit de context. Niet overal is dat echter meteen duidelijk. Zie bijvoorbeeld Jesaja 59:19. Telkens als wij het woord roeach lezen, moeten we overwegen wat in die tekst het beste past. Wind, adem, geest: zij verschillen slechts weinig van elkaar. In alledrie gaat het om de onzichtbare kracht die zich als één beweging laat gevoelen èn die mensen en dingen in beweging brengt. Dat laatste komt vooral naar voren bij de betekenis ‘wind’. Als wind verschijnt roeach ongeveer 100x. Zie verder de beschrijving van ‘adem’, G. Met qadiem, ‘oosten, oostzijde’, geeft het de ‘oostenwind’ aan (Ex. 10:13; 14:21; Jes. 18:17; Ez. 17:10; 19:12; 27:26; Jona 4:8; Ps. 48:8, onzeker); ook qadiem alleen betekent wel ‘oostenwind’ (Gen. 41:6-27; Jes. 27:8; Hos. 12:2; 13:15; Ps. 78:26; Job 15:2; 27:21; 38:29). Met de roeach (ham)midbar, de wind die uit de woestijn komt, wordt hetzelfde bedoeld (Jer. 13:24; vgl. 4:1; Hos. 13:15; Job 1:19). Met jam, ‘zee, westen’, geeft roeach ‘westenwind’ aan (Ex. 10:19); en met tsafon, ‘noorden’, is ‘noordenwind’ bedoeld (Spr. 25:23; alleen in Hoogl. 4:16). Met de bijvoeglijke naamwoorden groot (gadol), hard (qasjah) en sterk (cha-zaq) geeft roeach een ‘krachtige wind’ of zelfs ‘storm’ aan (1 Kon. 19:11; Jes. 27:8; Jona 1:4; Job 27:8). Een enkele keer komen we hèvèl, met als hoofdbetekenis ‘nietigheid, vergankelijkheid’, tegen in de betekenis van ‘ademtocht, zuchtje wind’ (o.a. Jes. 57:13; Ps. 62:10; 114:4). Voor storm kent het Hebreeuws enkele woorden. We noemen: sa’ar (9x: Jer. 23:19; Jona 1:4-12; enz.), se’arah (16x: Ez. 13:11-13; enz.), sa’ar (Jes. 28:2), se’arah (Nah. 1:3; Job 9:17) en soefah, dat op een ‘wervelstorm’ wijst en voornamelijk in poëtische teksten is te vinden (15x: Ps. 83:16; Spr. 1:27; enz.). Het verschil tussen sa’ar en soefah is dat bij de eerste de nadruk ligt op het gevaar en bij de tweede op de snelheid.

Net als bij het oudtestamentische roeach geldt voor het nieuwtestamentische pneuma dat niet altijd meteen duidelijk is hoe we het moeten vertalen: wind, adem of geest (zie bijv. 2 Tess. 2:8). Als ‘wind’ treffen we het aan in Johannes 3:8; Hebreeën 1:7 (vgl. 1 Clemens 36:3 en Ps. 104:4); 2 Tessalonicenzen 2:8. In Handelingen 2:2 duidt pnoès biaias op een ‘sterke wind’. Het gebruikelijke woord voor wind is anemos en met de bijvoeglijke naamwoorden ‘groot’ en ‘sterk’ gaat het om een storm. Het komt ongeveer 30x voor. Die betekenis ‘storm, wervelstorm’ heeft ook lai-laps (Mar. 4:37; Luc. 8:23; 2 Petr. 2:17). De zuidenwind of zuidwestenwind is een van de betekenissen van notos (Luc. 12:55; Hand. 27:13; 28:13).

Letterlijk en concreet

a.Wind en storm zijn voor het merendeel overdrachtelijk bedoeld. Deze beeldspraak is echter niet uit de lucht komen vallen; haar basis ligt in de alledaagse ervaring met deze weersverschijn-selen, zoals in het verhaal van de storm op de zee van Tiberias (Mar. 4:37). Ineens, zo weten we, kunnen er valwinden ontstaan die storm veroorzaken. Eveneens heeft de bijbelse mens in de praktijk gezien, hoe een huis dat geen stevige ondergrond heeft, bij regen en storm verzakt en zelfs kan instorten (Mat. 7:27). Of denk aan Job 1:19: een zware storm verdelgt Jobs kinderen (letterlijk), maar tegelijkertijd is de storm symbool van het gevecht dat plaats vindt tussen goed en kwaad.

b.De bijbelse mens weet van de heilzame westenwind waarmee in de zomer de dauw en in de winter de regen komt (Luc. 12:55). Hoewel deze wind overheerst in het klimaat van Israël, wordt hij zelden genoemd. Hoe gewoner, des te minder aanleiding is er om er ‘meer’ achter te zien. Deze mens kent evenzeer de gevreesde oosten- of noordenwind die ‘s winters kou en in de zomer ondraaglijke hitte brengt, waardoor de gewassen verdorren. (Ez. 19:12). Hoe gevaarlijk de winterse stormen op zee zijn, laat de zeereis van Paulus zien (Hand. 27). De zuidenwind brengt hitte met zich mee (Luc. 12:55).

c.Evenals andere natuur- en weersverschijnselen komt ook de wind van God (Am. 4:13; Ps. 135:7). Al die voor ons verklaarbare verschijnselen worden ‘theologisch’ geïnterpreteerd. De wind komt voort uit zijn hand (Am. 4:13). De winden staan in dienst van de schepping (1 Clemens 20:10). De voorstelling is dat God de wind, net als de regen, heeft verzameld in hemelse ruimten (Ps. 135:7; Jer. 51:16). Als Hij de wind nodig heeft gaat het luik van die opslagplaats open. De winden staan als boodschappers ten dienste van Gods werk (Ps. 104:4). De stormen voeren zijn bevelen uit, spreken Gods taal (Ps. 148:8). Als Schepper gebruikt Hij de winden voor uiteenlopende doeleinden. En daarmee komen we in de buurt van de niet-let-terlijke betekenis. De dynamiek van wind nodigt uit hem aan te wenden als beeld of metafoor. Die dynamiek blijkt al uit de werkwoorden die ermee samenhangen: komen, gaan, voorbijgaan, bewegen, losbreken, cirkelen, terugkeren, uittrekken enzovoort.

Beeldspraak en symboliek

a.Wanneer God de wind schept en hem gebruikt bij de realisering van zijn plannen, dan vloeit daar vanzelf uit voort dat alle winden door Hem gestuurd zijn. Met andere woorden: in wind en storm zijn Gods gedachten en wil aanwezig. Deze weersverschijnselen verwijzen naar de komst en aanwezigheid van de Heer. Of naar Gods boodschappers, zoals de winden wel worden geduid (Hebr. 1:7). Elke opvallende windstoot en alle stormen zijn voor Israël een teken dat de hemel zich naar de aarde begeeft (de voorstelling van de theofanie). Israël en de eerste christelijke gemeente beleven dit weersverschijnsel als goddelijke presentie, waarin een boodschap schuilt. Van grote betekenis is de windvlaag die zich bij de uitstorting van de Heilige Geest manifesteert (Hand. 2:2). De apostelen ervaren Gods aanwezigheid op bijzondere wijze. Deze wind gekoppeld aan de Geest heeft christelijke lieddichters door de eeuwen heen geïnspireerd. De pinksterliederen met het thema wind zijn ontelbaar.

Gods komst gaat nogal eens gepaard met oordeel over het menselijk falen en wordt veelal begeleid door wind of stormachtig weer, wat het verwoestende aspect van het oordeel beklemtoont (Jes. 5:28; Jer. 4:13; Hos. 4:19; Nah. 1:3; Ps. 35:5). In die zin is de storm een beeld voor onheil en ondergang. Evenzeer kan storm heil inhouden voor onderdrukten, wanneer hij zich richt op hun vijand (Ps. 83:14-15).

b.Indrukwekkend is de manier waarop het boek Job ‘speelt’ met wind en storm. Bijna alle betekenissen van deze verschijnselen in de bijbel komen in dit boek naar voren. Het begint letterlijk met een zware storm waarbij Jobs kinderen sterven (1:19). De storm komt uit de woestijn. Dat wil zeggen dat we van doen hebben met een vernietigende kracht. Maar als we verder lezen blijkt deze storm geen gewone storm te zijn. Later zal Job zeggen dat de goddelozen zullen vergaan als stro voor de wind en kaf voor de storm (21:18); zij gaan ten onder door oostenwind en storm (27:2021). Maar hoe kan het dan dat wind en storm zijn geluk en gezondheid hebben stukgemaakt, terwijl hij toch geen goddeloze is (30:15, 22)? Ziehier het gevecht van Job met het lijden. Hij voelt zich vermorzeld door de goddelijke storm (9:17). Inderdaad, goddelijk, want wind en storm komen uit zijn hand (26:13; 28:25; 37:9). Wind en storm symboliseren de tegenslagen, het lijden. Er blijft niets van Job over. Door wind en storm is zijn leven als een wind geworden, dat is: nietig, leeg (6:26). Job beschuldigt God ervan dat Hij zijn leven kapotmaakt door stormen. En dan de climax: God antwoordt Job vanuit een storm (38:1; 40:6[1]). De Eeuwige komt in een storm tot Job. De Talmoed zegt: Door de storm heeft Job God gelasterd en God heeft hem geantwoord in de storm (Baba Batra 16a). De storm verschijnt hier als beeld en kanaal van de komst en openbaring van God. Waar God verschijnt in storm (vaak vergezeld van andere weersverschijnselen) worden de dingen réchtgezet; soms houdt dat vernietiging in, soms bevrijding. Het laatste zal uiteindelijk Job ten deel vallen. Sommige rabbijnen suggereren dat de storm zich afspeelt in Jobs hoofd, want het Hebreeuwse woord voor storm kan ook ‘haar’ betekenen. Alsof het om een innerlijke stem gaat!

c.Ongrijpbaar en onnavolgbaar als hij is, leent wind zich uitstekend als beeldspraak voor lucht, nietigheid, leegte (Jes. 41:29; Mi. 5:13). Prediker spreekt herhaaldelijk van ‘het najagen van wind’ (1:14-17; 2:11-26; 4:4-6,16; 6:9; vgl. Mi. 2:11). Meestal staat deze uitdrukking parallel aan het bekende woord ‘ijdelheid’, in het Hebreeuws hèvèl, ‘lucht, niets, zuchtje’. Wat bedoelt Prediker met lucht en najagen van wind? Hij gebruikt deze beelden om aan te geven dat menselijke inspanningen op niets uitlopen. In en achter zoveel levenszaken schuilen voosheid en nietszeggendheid. Alles wat mensen doen en zeggen is leeg, zinloos. Hij zegt het van wijsheid en dwaasheid, van arbeid en economie, van politiek en maatschappij. Hij komt tot die conclusie door de werkelijkheid intensief te onderzoeken. Met dit realisme, dat doorspekt is van ironie, en zonder spot haalt hij alle gewichtigheden en vanzelfsprekendheden van hun voetstuk. Job typeert zijn leven als een ademtocht (7:7). Hij drukt daarmee zijn vergankelijkheid uit. Ademtocht is metafoor voor de kwetsbaarheid van de mens. Het leven kan immers ineens voorbij zijn (Ps. 78:39). Voor Job zijn de woorden van zijn vrome vrienden ademtocht, lucht, leegte (16:3).

d.In het verlengde liggen andere bijbelse uitspraken. In het licht van de eindigheid van het leven is alles wat wij verzamelen als wind (Pred. 5:15). We kunnen het niet meenemen bij de dood. Net zomin als we wind kunnen vastgrijpen. Paulus spreekt over ‘wind van leer’ (Ef.

4:14; vgl. Jer. 5:13). Zoals de wind mensen heen en weer kan slingeren zonder dat ze houvast vinden, zo zijn de mensen uit de volkeren die Christus niet kennen, stuurloos. Hun leer geeft geen richting, is leeg. De dwaalleraars over wie Judas 12 (vgl. 2 Petr. 2:17) spreekt zijn als wolken die zonder regen te geven voorbijdrijven door de wind. Dat wil zeggen, zij zijn er alleen voor zichzelf, de gemeenschap heeft niets aan hen.

e.Wind is als een macht die mensen overkomt (8:8). Zij hebben er geen zeggenschap over. Hem zo te karakteriseren houdt een eerbetoon in aan de Schepper en Bestuurder ervan: de Heer. Wind fungeert als metafoor voor de onnaspeurbare wegen van de Eeuwige (Pred. 11:5).

f.De bijbel, vooral het Nieuwe Testament, bevat enkele ‘stormverhalen’. Verhalen waarin de storm als dreigende macht de functie heeft mensen tot bezinning, ommekeer of nadenken te brengen. De storm verzinnebeeldt de chaos en dreiging die mensen ondervinden. Zie onder meer Jona 1:4 (vgl. 4:8 waar een gloeiende oostenwind dezelfde functie heeft); Matteüs 7:24-27; 8:23-27; Handelingen 27; vgl. het Testament van Naftali 6. Telkens blijkt God, en in datzelfde spoor Jezus, sterker dan de stormnacht. In de evangeliën heet het: Christus is overwinnaar over de doodsmach-ten! Daarom overheerst in deze verhalen het bemoedigende element.

g.Wind dient als beeld voor obstakels die mensen zien om tot actie en creativiteit over te gaan. ‘Wie steeds op de wind let, zal niet zaaien’ (Pred. 11:4). Als in de bijbel het totaal van de schepping, het geheel van hemel en aarde wordt aangegeven, wordt gesproken over de vier windrichtingen (Jer. 49:36; Dan. 8:8; Mar. 13:27). Ieder en alles is erbij betrokken. Meestal worden ze genoemd op cruciale momenten in de geschiedenis van God met mensen.

De wind als beeld van het geheimenis zien we in Johannes 3:8. Je voelt de wind, maar weet niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat.

h.Net als in onze taal bevat de bijbelse taal tal van uitdrukkingen met wind of storm (soms zijn die zelfs in onze taal opgenomen). Je binnenste is vervuld met wind (Job 15:2): van binnen ben je voos, leeg; als een wind wordt je aanzien weggevaagd (Job 30:15): je waardigheid wordt jou ineens ontnomen; wie wind zaait, zal storm oogsten (Hos. 8:7): wie het kwaad verspreidt, zal nog meer kwaad over zich heen krijgen.

Praxis

a.Liederen:

Bij storm: Liedboek: Psalm 29; 76:4; 104; 107:1115; 148:3; Gezang 245-246; 248; 377; 397; 445; 467; Alles II: 17; Bijbel II: 57; Eerste: 8; Droom: 41; Evangelie II: 23; Gezegend: 45; Liefde: 24; Land: 23; Zingend VI: 73. Bij wind: Liedboek: Psalm 11; 18; 78:10, 13; 83; 89; 103:6; Gezang 54; 56; 243; 247; 249; 400:5; Alles II: 25; Eerste: 13; Gezangen: 681; Gezegend: 181; Liefde: 54; Land: 13; 23; Liturgie: 543; Hoop: 69; ZAD I: 42; 43; Zingend IV: 23; Zolang: 9 (= Liedboek: Gezang 487; Gezangen: 823; Liturgie: 421).

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1984, blz. 316: ‘Wind’. J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1991, blz. 58: Lentewind’; 108: ‘In een stormnacht’. J. Greshoff, Verzamelde gedichten 1907-1976, blz. 361: ‘Wind Wind’. A. Roland Holst, Poëzie I-II, Amsterdam 1981, blz. 492: ‘Zwaar weer op til’. Bert

Schierbeek, Vlucht van de vogel, Nijkerk 19982, blz. 5: ‘Soms op een vleugje wind’; 12: ‘De wind’.

c.Verwerking:

De woorden wind en storm roepen uiteenlopende thema’s op. We signaleren onder meer: leegte en nietigheid, zinloosheid, lijden, oordeel, bevrijding, kracht van de Geest en geheimenis. Hedendaagse levenspijn en levenservaringen kunnen via die thema’s ter sprake komen. Aan de hand van spreekwoorden en gezegden (profaan) of van christelijke liederen (sacraal) kunnen we zicht krijgen op de verschillende facetten van wind.

Verwijzing

Wind en ‘adem‘ hangen zeer nauw samen: adem is wind, wind is adem. Van krachtige wind (storm) lopen lijnen naar ‘schip‘ en ‘zee‘. De storm heeft als begeleidend verschijnsel van de komst van God raakvlakken met ‘hagel‘, ‘donder‘, ‘bliksem‘ en ‘aardbeving‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken