Tegenstander of metgezel
Dromen over leven in verbinding
In een tv-documentaire die ik heb gezien worden vijf Palestijnse en vijf Joodse jongeren bij elkaar gebracht. Zij zullen een aantal weken ver van huis met elkaar optrekken. Indrukwekkend wat er gebeurt. Naarmate ze elkaar leren kennen en ze hun pijn, verlangens en dromen delen, vallen vooroordelen weg en verdwijnt de vervreemding. Uiteindelijk komen ze erachter dat zij, als tegengestelde groepen hetzelfde beogen: vrede, verbinding, hoop. Jesaja’s droom over de wolf en het lam – het thema van dit artikel – wordt hier voor even werkelijkheid. Zulke dromen heb ik nodig om het uit en vol te houden in een wereld vol huiveringwekkende tegenstellingen.
Op leven en dood
Volg een dag het nieuws en je weet dat er op alle continenten strijd is tussen zij die groot zijn en zij die klein zijn. Een aandachtige blik in je binnenste brengt schrik teweeg, omdat zich in jou tegengestelde krachten roeren. Onze werkelijkheid, collectief en individueel, is vol met tegenstrijdigheden, rivaliteiten en belangen die elkaar uitsluiten. We zien het in de politiek, de samenleving, het stadscentrum en op het dorpsplein, op de werkvloer en in huiskamers. Maar eveneens binnen godsdiensten en spirituele bewegingen. Zij manifesteren zich in woord en gebaar, in structuren en levenskeuzes. Dromen en visioenen getuigen van verlangen naar het einde van de verwoesting als gevolg van deze tegenstellingen. Dat is vandaag zo en dat is door de eeuwen heen niet anders geweest. Wat de gevolgen van die krachtenvelden zijn, laat zich raden: uitbuiting, uitsluiting, vervreemding, vernedering en vooral strijd. Soms strijd op leven en dood. En terwijl dat allemaal broeit en brandt, zoeken mensen van alle tijden naar oases van rust en vrede. Die zoektocht wordt aangewakkerd door de eeuwige hoop dat strijdbijlen, letterlijke en figuurlijke, ooit begraven zullen worden. Ook oude godsdienstige geschriften zoals de Bijbel, de Koran en Bhagavad Gita getuigen van die onophoudelijk spanning tussen hoop en vrees.
De taal van zachtheid
Met de realiteit van die actualiteit leg ik mijn oor te luisteren bij stemmen in de Bijbel. Inderdaad stemmen, want er is niet één stem. Profeten en dichters, wijzen en leraren hebben zich verschillend uitgesproken over de werkelijkheid van tegengestelde krachten. Elke auteur zoekt een weg om die wirwar van menselijke tegenstellingen te ontrafelen. Om aan te sluiten bij adventsen kersttijd. De auteur Lucas doet dit door in de mist van dictatoriale machtsuitvoering licht te creëren met het verhaal van de geboorte van een kind. Hetzelfde zien we bij Matteüs die de Messias verbindt met voorouders met een denkelijke geschiedenis.
Deze vertellers zijn zich bewust van de hardheid van het bestaan. Ze weten van machten die mensen van Gods welbehagen omlaaghalen. Ze lijden daaronder. Maar ze leggen zich er niet bij neer. In de verharding scheppen ze de taal van zachtheid, in de kakofonie van dwaasheid en waan horen zij een zuiver lied van vrede. De manier waarop zij tegenstellingen nivelleren, ontlenen zij aan de oude profeten en wijzen.
Een van de oude vertellers is Jesaja. Bij hem vinden we uiteenlopende teksten over de chaos door tegen gestelde krachten. Zoals de tekst uit hoofdstuk 11 van zijn boek. Hij vertelt poëtisch over het perspectief dat hij ziet opkomen in de donkerte van zijn tijd. Een fragment (vers 6-8) daaruit:
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam,
een panter vlijt zich bij een bokje neer;
kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden.
Een koe en een beer grazen samen,
hun jongen liggen bijeen;
een leeuw en een rund eten beide stro.
Bij het hol van een adder speelt een zuigeling,
een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang.
Een prachtig tafereel schildert de profeet hier. Ook al valt niet meteen te zeggen wat hij bedoelt, de woorden tillen je even op, de beeldspraak voelt als een warme lichtstraal in de kille duisternis. In mijn verbeelding zie ik deze dieren verzameld in de kerststal, naast de os en de ezel, met in het midden het weerloze en tegelijk krachtige kind. Onmiddellijk tikt er iemand op mijn schouders, vergezeld van de opmerking: dat is te mooi om waar te zijn. Ik sta weer met twee benen op de barre grond.
Ruimte voor een nieuw begin
Bij het lezen van deze schildering van levende dieren vallen me op het eerste gezicht twee dingen op. Ten eerste voert Jesaja de dieren paarsgewijs ten tonele. Beide dieren van elk paar zijn elkaars tegenover. In krachten uitgedrukt: in hun samenzijn is het ene sterk en machtig en het andere zwak en kwetsbaar. Op zich is dat niet negatief. Sterk en zwak, groot en klein – deze tegenstelling valt niet pers se samen met disharmonie. Echter, gelet op de context van dit dierentafereel, is er binnen dit krach tenveld een ongelijkheid waarbinnen het ene dier bedreigend is voor het andere. Het sterke staat destructief tegenover het zwakke. Door de dieren in die verhouding te plaatsen erkent de verteller de wreedheid van die werkelijkheid. Die erkenning is niet onbelangrijk, want zonder haar is het niet mogelijk tot harmonie te komen. De eerste stap naar heelheid is het benoemen van wat stukmaakt.
Ten tweede is er in het visioen plaats voor beide dieren, het zwakke en het sterke. Het dier dat er steeds op uit was het andere uit te schakelen, wordt op de dag van de grote wending niet geëlimineerd. Ook keren de rollen niet om. Sterk wordt niet zwak, zwak wordt niet sterk, de eerste wordt niet de laatste, het onderste komt niet boven te liggen. Ze worden eerder allemaal sterk, maar op een nieuwe wijze. Er wordt een ruimte gecreëerd voor nieuwe verhoudingen, waardoor een nieuw begin ontstaat.
Samen gericht op het ene. Verschillen worden niet opgeheven, maar intenties fundamenteel verlegd
Ik moet hierbij denken aan Nelson Mandela, die na zijn bevrijding uit jarenlange gevangenschap, geen wraak wilde nemen op allen die hem hadden verbannen. Hij koos voor samenwerking en verzoening. Hij bracht de vroegere ‘wolven’ en ‘lammeren’ samen, gericht op een gezamenlijk perspectief. Jesaja zet de tegengestelde krachten in een nieuwe verhouding. Die komt tot uiting door de dieren samen activiteiten uit te laten voeren. Ze liggen samen, eten samen, spelen samen. Samen gericht op het ene. Daarmee worden de verschillen niet opgeheven, maar de intenties worden fundamenteel verlegd. De hoorders van het verhaal weten dat deze paren in het dagelijks leven elkaars tegenover zijn, waarbij het sterke verwoestend uit kan halen naar het zwakke. De verteller transformeert het tegenover in een samen gericht zijn op het ene.
Aansprekend is wellicht in deze dagen voor Kerstmis dat het visioen driemaal van een ‘kind’ spreekt: de jongen liggen bij elkaar, een kind weidt de dieren, het kind speelt bij en met de slang. Het kind als beeld van de toekomst!
Wonderful world
Dát komt in me op bij een eerste, oppervlakkige lezing. Wat gebeurt als we dieper graven, voorbij de eerste indruk? Want het gedicht ontstaat niet uit het niets. De woorden zijn met bloed, zweet en tranen verteld en later opgeschreven.
Laten we de tijd waarin Jesaja deze woorden spreekt eerst naar ons toe halen. Er is in zijn dagen veel gaande. Zijn volk leeft onder een continue dreiging van het Assyrische Rijk. De legers van dit rijk trekken onmenselijke sporen onder de bevolking. Ook zijn er groepen gedeporteerd en leven nu ver weg van huis. Er is angst onder de mensen. Ze voelen zich klein onder de gewelddadigheid van de Assyrische dictator. Menigeen is de wanhoop nabij. Tegelijkertijd is er een groot verlangen naar rust, veiligheid, verbondenheid. De wereld die Frank Sinatra bezingt met It’s a wonderful World, geldt absoluut niet voor de joodse bevolking in de dagen van Jesaja. Maar tegelijkertijd hunkert zij naar een nieuwe werkelijkheid die zij als een ‘wonderful world’ kan ervaren.
Met deze achtergrond in gedachten vragen we hoe we dit dierengedicht moeten lezen. Ruwweg zijn er twee lezingen: de letterlijke en de figuurlijke. De letterlijke interpretatie ziet hierin het fantastische vooruitzicht dat er door Gods ingrijpen, via de Messias, een dag komt waarop harmonie voor de totale schepping realiteit wordt. Gerechtigheid en vrede zullen elkaar kussen als geliefden en in hun tederheid zal het goede ontwaken voor alle mensen. Niemand staat inhumaan boven de ander, geen mensenkind voelt zich minderwaardig, gelijkwaardigheid heerst (Jesaja 11:1-5). Ook de dierenwereld deelt in die vrede: de wolf ligt naast het lam, koe en beer genieten zij aan zij van het milde gras. Geen dier zal meer op jacht gaat naar mededieren. De honger naar vlees van mededieren stilt, alle dieren voeden zich met planten. Uit dit gedicht putten mensen hoop voor de toekomst. Zoals het nu is, zal het niet blijven. Er komt eens een rigoureuze wending. De natuur zal op een wonderbaarlijk manier veranderen, een manier van bestaan waarin het principe vrede heerst.
Nieuwe wereldorde
Daarnaast zijn er exegeten die het dierenlied figuurlijk opvatten. De dieren staan voor iets of iemand. Ze verbeelden in de schildering de hoop op een nieuwe orde, terwijl de pijn van de oude orde nog dagelijks slachtoffers maakt. Daar zijn de slachtoffers – lam, bokje, koe, rund, zuigeling en kind. Zij vertegenwoordigen alle mensen die weerloos zijn en leven onder angstaanjagende dreiging. Ze zijn niet vrij, vrede kennen ze niet, veiligheid ontbreekt in hun bestaan. Geborgenheid vinden ze enkel bij elkaar, in hun hopeloosheid. Daar zijn de daders – wolf, panter, leeuw, beer, slang en adder. Zij verbeelden brute heersers en wrede potentaten.
Wat doet nu de verteller? Hij schetst het perspectief waarin die vernietigende verhoudingen zijn opgeheven. Volken en mensen staan niet langer tegenover elkaar, maar leven in saamhorigheid. Niemand is meer gericht op gewin ten koste van de ander, maar allen zijn gericht op gewin ten bate van iedereen en het geheel.
Het kwaad heeft zich verzoend met het goede, en andersom. Het is een wereldorde die in de legendarische toespraak I have a dream van Martin Luther King wordt bezongen.
Nooit is iemand honderd procent leeuw of honderd procent schaap
Beide interpretaties kunnen troost bieden, vanwege het uitzicht op een andere wereld. Ook zijn ze bron van inspiratie. Als dat de toekomst is, zal ik er vandaag zoveel als ik kan naar handelen. Beide scheppen hoop. Ik zag eens een interview met een oude Indiaan. De interviewer vroeg: ‘Uw volk heeft het zwaar gehad, veel volksgenoten zijn vermoord, eigendommen zijn afgenomen. Hoe houdt u dat vol?’ De Indiaan antwoordde: ‘Door aan elkaar verhalen van hoop te vertellen.’ Toen ik dat hoorde, dacht ik aan al die Bijbelse verhalen waarin dichters en wijzen bij hun hoorders hoop opwekken. Verhalen die zeggen: houd het vol, ga door, het zal een keer anders worden! Immers, zonder hoop valt niet te leven.
De wolf en het lam in mij
Miljarden mensen zijn na de toespraak van Jesaja, overal in de wereld, de kling overgejaagd. De EO zendt via natuurfilms de wreedheid binnen de dierenwereld naar de huiskamers. Het kwaad trekt zijn venijnige sporen door het goede, dag in dag uit. De droom van Jesaja is geen werkelijkheid geworden. Althans, niet nu. Maar wellicht dat Jesaja’s woorden ons bewust maken van die verwoestende beweging die over de aarde dendert. Misschien dat we vanuit die bewustwording anders leren kijken en handelen. Laten we daarbij allereerst naar onszelf kijken.
Ik besef dat in mij zowel de wolf als het lam, zowel de slang als het kind schuilgaan. Nooit is iemand honderd procent leeuw of honderd procent schaap. Nooit ten volle Kaïn of ten volle Abel. Nooit helemaal David of helemaal Goliat. Nooit volledig goed of volledig slecht. Mijn leven is complex en niet zomaar te duiden. Dat ik me daarvan bewust ben, stimuleert me het oordeel over mezelf en anderen uit te stellen. Het helpt me kritisch naar mezelf te kijken om vervolgens te zoeken hoe ik die twee uitersten in me met elkaar kan verzoenen en tot innerlijke vrede kan komen. De grote vraag is: Ben je erop uit om de kwade dieren in jezelf uit te roeien? Of werk je eraan om ze met de goede dieren in harmonie te brengen, zij aan zij? Zal het lukken om het kind in jezelf ‘hoeder’ van de tegengestelde krachten te laten zijn? Zou het kunnen dat de fabel van de vreedzame dieren juist appelleert aan de verantwoordelijkheid van zogenaamde zwakke dieren? Stel dat de wolf of de beer of slang staat voor de onbeminde die wacht op verwelkoming door het lam, de koe, het kind. De mens, de Messias als lam, op zoek naar dat tegenover (zie Lucas 10:9 en Johannes 1:29)? Is het brute dier agressief omdat het niet welkom is bij het kwetsbare dier? Let wel, het zijn vragen. Maar wel vragen die roepen om een antwoord dat zich ergens ophoudt in mijn binnenste.
Vrede of waarheid?
Op tal van plaatsen zien we dat de Bijbel tegengestelde krachten, energieën en mogelijkheden bij elkaar brengt. Het hogere doel is om al wat is en leeft met elkaar te verbinden.
Binnen die verbinding kan zeker nog wel strijd zijn, maar om het populair te zeggen: de nieuwe toon van leven is gezet. Uiteindelijk is vreedzaam met elkaar omgaan het allerbelangrijkste. Is het dat wat het hemelse koor in de nacht van Jezus’ geboorte zingt met het lied van sjaloom? In de joodse traditie is wel gediscussieerd over de vraag wat belangrijker is: vrede of waarheid. Want er zijn situaties waarin die twee botsen. In dat geval, zegt de traditie, zal na ampel beraad vrede de voorkeur hebben boven waarheid.
De nieuwe toon van leven is gezet
Bijeenbrengen, verbinding zoeken, staat in de Bijbelse theologie hoog aangeschreven. Andere joodse bronnen sluiten daarbij aan. De Midrasj vertelt: Groot is de vrede, want toen de wereld geschapen werd heeft de Heilige, Hij zij geprezen, vrede (evenwicht) bewerkt tussen de bovenwereld en de benedenwereld. De eerste dag schiep Hij hemel en aarde. De tweede dag: ‘Laat er uitspansel zijn tussen de wateren’. De derde dag: ‘Laat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien’. De vierde dag schiep Hij de lichtbronnen aan het uitspansel van de hemel. De vijfde dag: ‘Laat de wateren wemelen met levende creaturen’. Op de zesde dag schiep Hij de mens. Zijn lichaam schiep hij van de benedenwereld, want er is gezegd: ‘God formeerde de mens uit het stof van de aardbodem’, en Hij schiep zijn geest uit de boven-wereld, want er is gezegd: ‘En Hij blies een geest van de levende adem in zijn neusgaten.’
We zien dus dat God de eerste vijf dagen drie paren van dingen uit de onderen bovenwereld schiep. En de mens is zowel aardmens als hemelmens. Blijkbaar zijn de schepping en de aard van de schepselen er in aanleg op uit om bijeen te brengen en te verbinden.