Toekomst aangekondigd
9e zondag van de herfst (Exodus 3,1-15, Psalm 98 en Lucas 20,27-38)

Het thema van de lezingen is: uitzicht op bevrijding. En dat uitzicht reikt over grenzen heen naar nieuwe einders. Niet alleen doorbreekt het patstellingen tussen volken, zoals de tijd van slavernij en vijandschap voor Israël in Egypte, zoals wordt aangekondigd in de eerste lezing, maar zelfs die tussen dood en leven, zoals Jezus ons laat zien. Daar past een lofzang bij voor de Eeuwige, die dit uitzicht geeft. Telkens opnieuw.
En dat niet alleen. Die toekomst schemert al tussen de regels door. Mozes wordt hier al voorgesteld als de herder die zijn kudde ‘voorbij de woestijn’ voert, zoals later het volk (Ex. 3,1). De berg waarbij hij uitkomt, heet hier nog ‘Horeb’ (Hebr.: chorebh, ‘plaats van dorheid’), maar het Hebreeuwse woord senèh, ‘doornstruik’, verwijst al naar diezelfde berg als ‘Sinai’, de plaats waar de Eeuwige opnieuw in vuur zal verschijnen, de berg van het Verbond tussen JHWH en Israël.
Ook het gebruik van de verzamelnamen ’elohim – Hebreeuws voor ‘goden’, ‘al het goddelijke’ – en mitsrajim – waarmee Egypte wordt aangeduid, maar wat in het Hebreeuws ‘vijanden’, ‘al het vijandelijke’ aangeeft – is veelbetekenend. ‘Al het goddelijke’ gaat op in die ene Naam die aan Mozes wordt geopenbaard. Nu en in de toekomst Gods actieve participatie en nabijheid, zoals voor Mozes’ vader en de vaders van het volk: ‘Ik zal er zijn’.
Op gezag van de Naam
Het valt op dat de Naam al vóór de openbaring ervan wordt genoemd. De lezer kent de Naam immers al, maar Mozes nog niet. Zo ziet ‘JHWH’ dat Mozes’ aandacht gewekt is, maar ‘Elohim’ roept vanuit de struik (3,4). God heeft mensen nodig.
Er volgt een indrukwekkende dialoog met ‘zien’ als rode draad en de sleutelwoorden ‘zenden’ en ‘gaan’. De Naam krijgt betekenis wanneer mensen hun zending opnemen. Mozes doet dat niet zomaar, maar luisteren naar een eerste oproep is een begin (3,4). Behalve bevrijding wordt er ook een goed land in het vooruitzicht gesteld, overvloeiend van melk en honing, het ideaal voor herders, en ook nog ‘wijd’! Al wonen er zes volken, er is plaats voor een zevende, dat het ver-vol-maakt (3,8). Beeld van een volkenbond avant la lettre?
Mozes aarzelt over de dubbele opdracht die hij krijgt – Farao aanspreken en het volk uitleiden – en wil weten op wiens gezag hij moet gaan. In Egypte betekende het kennen van de naam van een godheid dat je zijn ware essentie kende. Maar de Naam die Mozes te horen krijgt, is eigenlijk geen naam, maar garantie van een dynamische aanwezigheid. De betekenis ervan komt aan het licht als mensen hun zending opnemen.
‘Zijn liefde en trouw is Hij indachtig’
Welke psalmist zou niet in jubel uitbarsten bij dit hoopvolle uitzicht op redding uit een doods bestaan? Steeds opnieuw, wanneer er een nieuwe toekomst schemert en mensen zich laten sturen naar mensen in nood en zo de Naam gedenken van Wie hen gezonden heeft.
Een God van levenden
Wanneer Jezus op een dag onderricht geeft in de tempel in Jeruzalem, worden er door drie partijen vragen aan Hem gesteld. Naar zijn bevoegdheid (Luc. 20,1-8), of er belasting betaald mag worden aan de keizer van Rome (20,20-26), en als laatsten komen er nu sadduceeën bij Jezus met een casus over opstanding uit de dood, waarmee zij Jezus willen testen (20,27-38).
De onderliggende vraag, ook aan ons, is: wat versta jij onder ‘opstanding’ uit de dood? Voor de vraagstellers is dat duidelijk. Sadduceeën danken hun naam aan de priester Sadok, een afstammeling van Levi. Zij geloven er niet in. Voor hen geldt alleen de geschreven Tora en de sji’ol als verblijfplaats voor de doden. Een schemerig verblijf buiten de aanwezigheid van de Eeuwige. Hun casus baseren zij op het leviraats- of zwagerhuwelijk, met een beroep op Mozes (Deut. 25,5-6). Dat maakt hun vraag extra uitdagend. Het voorbeeld van de zeven broers dat zij geven, zal bij de lezer ook associaties opgeroepen hebben aan de zeven broers die tijdens de vervolging door Antiochus IV werden gemarteld (2 Makk.) en die alle zeven getuigen van hun vertrouwen uit de dood te worden opgewekt tot leven voor de Eeuwige.
In zijn antwoord herinnert Jezus ook aan Mozes. Aan wat bij de doornstruik tegen hem gezegd is. Dat deze God, de God van Abraham, van Isaak en van Jakob, een God van levenden is, die ‘er zal zijn’ voor levenden én voor doden. Anders dan voor de sadduceeën met hun letterlijke opvatting van de Schriften, stijgt voor Jezus ‘leven’ uit boven de biologische beperking ervan tot het ‘sperma’ van een broer (Luc. 20,28), en krijgt het een andere dimensie, waarop ‘dood’ geen vat heeft, waar nakomelingen niet nodig zijn voor het doorgeven van het leven, maar mensen engelen zijn, boodschappers van leven voor het aangezicht van de Eeuwige, die ook na het sterven van het lichaam ‘er zal zijn’.
Niet of-of, maar en-en
Niet dood of opstanding, maar dood en opstanding. Het leven en Leven. De zeven broers en hun vrouw uit de vraag van de sadduceeën hebben zich gehouden aan de Tora. Daarom zullen zij waardig bevonden worden en na de dood zijn als engelen, antwoordt Jezus. Engelen als manifestatie van trouw aan de Eeuwige, zoals de engel in de eerste lezing. Zij leven in en uit de Naam ‘als vuur aan ons verschenen’. Net zoals de aartsvaders, waardig bevonden om hun trouw, leven zij als boodschappers voor de Eeuwige: God van levenden en niet van doden. Het geloof van de sadduceeën in de Tora is geloof in de letter van de wet. Het geloof van Jezus is van een totaal ander niveau: vertrouwen op het woord van de Eeuwige, gebaseerd op liefde en waarheid. Enkelen hebben het begrepen.
Deze exegese is opgesteld door José Vos.