Toekomstbeelden
Bij Jesaja 29,18-24 en Marcus 10,32-45
De gedachte aan de toekomst kan de meest hoopgevende beelden oproepen, maar ook de meest bedreigende angstscenario’s. De toekomst kan dromen doen uitkomen én van alles beroven. Toekomst is het overkoepelende thema van de oudtestamentische en de evangelielezing. Niet alleen de hoopvolle en de benauwende kijk naar de toekomst hebben in deze teksten hun neerslag gevonden, maar ook handelingsinstructies om de toekomst vorm te geven.
Wie ben ik? Dit is de vraag waarmee leerlingen vaak geconfronteerd worden. Welke school past bij mij? Wat kan ik goed? Wat zijn mijn sterke kanten, wat mijn zwakke? Welk vakkenpakket moet ik dus kiezen, welke opleiding, welke studie? ‘Ik’ – dat lijkt iets te zijn wat bestaat, een min of meer vast omlijnde entiteit, waarnaar je op zoek kunt gaan en die je kunt ontdekken. Zeker, er zijn bepaalde ontwikkelingsmogelijkheden. Maar toch veronderstelt dit denkbeeld een soort vaste kern van iemands ‘ik’. Je verwacht niet zo gauw dat iemand een heel ander mens gaat worden; alles ligt in het verlengde van het tegenwoordig aanwezige.
Bevrijdend denken
Eschatologisch denken is veel radicaler. Niets hoeft noodzakelijk en definitief zo te blijven als het is. De meest fundamentele persoonlijkheidskenmerken komen op de tocht te staan. Blindheid mag in het heden je hele bestaan kenmerken en je identiteit bepalen – maar de eschatologische mogelijkheden zijn breder: bevrijding ‘van duisternis en donkerheid’ (Jes. 29,18). Fysieke gebreken (29,18), sociale status (29,19), machtsverhoudingen (29,20-21) – voor eschatologisch denken allemaal voorlopigheden. Of dit uitmaakt voor het heden? Ik vermoed van wel. Wie de mogelijkheden in de toekomst niet alleen als verlengde van het heden ziet, denkt breder, kent meer opties. Eschatologisch denken heeft een bevrijdende kracht. En het ziet, althans bij Jesaja, verrassende samenhangen: de nakomelingen van Jakob, zo wordt voorspeld, zullen niet meer ‘te schande staan’ (29,22), zij zullen niet meer de grote verliezers zijn, zullen weer zelfverzekerd kunnen kijken. En dit gaat gepaard met een veranderde houding jegens God (29,23) en een vernieuwde kijk naar en beoordeling van de realiteit (29,24).
Steeds gedetailleerder herhalen
Er heerst een eigenaardige sfeer onder degenen die Jezus op weg naar Jeruzalem volgen. Verwondering én verschrikking, bevreemding én benauwdheid. Alsof de aankomende gebeurtenissen al in de lucht hangen en de gevoelens op de realiteit anticiperen. Maar Jezus doet niets om de mensen van deze somberheid af te helpen. Alleen voor de twaalf heeft Hij een woord – en dit is noch een woord van troost noch een nieuw aspect dat hen anders naar de aankomende dingen zou kunnen laten kijken. In wezen kondigt Hij dezelfde dingen aan die Hij hen al op weg naar Caesarea Filippi na de belijdenis van Petrus (Marc. 8,31) en op de reis door Galilea (9,31) had laten weten. Blijkbaar wil Hij hen dit inprenten door het telkens weer te herhalen. Jezus moet lijden, verworpen worden – en opstaan (8,31); Hij moet uitgeleverd en gedood worden – en dan opstaan (9,31). Alleen zijn deze laatste keer zijn voorspellingen ongekend gedetailleerd. Alsof het beeld van de toekomst ook Hemzelf nu veel scherper omlijnd voor ogen staat: uitlevering aan de Joodse autoriteiten, veroordeling, uitlevering aan de niet-Joden, belachelijk gemaakt en bespuwd worden, gegeseld en gedood – en dan opstaan (10,33-35). Dit is wat ze moeten weten, want dit is de boodschap die ze na zijn dood en opstanding moeten verkondigen. Jezus’ zorg gaat uit naar de inhoud van de verkondiging na de gebeurtenissen in Jeruzalem. De leerlingen moeten niet hopen dat er een andere oplossing is. Alle acht werkwoorden staan in het futurum: zo zal het zijn, geen twijfel mogelijk. Zelfs voor het bewijs dat dit overeenkomt met de Schrift neemt Jezus deze keer niet de tijd; zijn focus ligt op de onontkoombare feitelijkheid van wat er gaat gebeuren.
Selectief horen
Hoe duidelijk kun je zijn? Na de derde herhaling moet toch iedereen hebben begrepen waarom het Jezus te doen is. Maar neen, de zonen van Zebedeüs hebben het over Jezus’ glorie; wat hen bezighoudt is de situatie na Hemelvaart, terwijl Jezus uitsluitend over de Passie, Goede Vrijdag en Pasen had gesproken. Hoe zal het zijn als de twaalf aan Jezus’ tafel mogen eten en drinken, op de twaalf tronen gaan zitten en over de twaalf stammen van Israël zullen rechtspreken (Mat. 19,28)? Zijn er dan twee ereplaatsen, rechts en links van Jezus, voor Jakobus en Johannes? Naar al die facetten van zijn lijden die Jezus hun zo nauwgezet en indringend onder ogen heeft gebracht, lijken ze nauwelijks geluisterd te hebben. Zij hebben een eigen eschatologisch concept. Voor de zonen van Zebedeüs sturen de aankomende gebeurtenissen in Jeruzalem direct op het Koninkrijk van God en de glorie van Jezus af. Dat de weg daarheen door diepte, ellende en lijden genomen moet worden, is langs ze heen gegaan. Jezus brengt de twee terug bij dit aspect. Lijden is niet alleen wat Jezus te wachten staat. Ook zijn leerlingen krijgen de beker van lijden en ellende te proeven, ondergaan een doop die hun het leven gaat kosten.
Voor elkaar leven
Sowieso gaat het niet om het individu en de plek die eenieder in Jezus’ glorie mogelijk kan bemachtigen. Dan zou iedereen op zichzelf zijn, voor zichzelf leven, en zou de gemeente een verzameling van einzelgängers vormen. Dit druist rechtstreeks in tegen Jezus’ ideeën: zijn volgelingen moeten de ander groot maken, niet zichzelf. Leiding geven aan de gemeente, verkondigen, hulp verlenen aan armlastigen en benadeelden, van dienst zijn aan tafel tijdens de gemeentebijeenkomsten – dit en meer zijn de taken van een diakonos, van een dienaar (1 Kor. 16,15; 2 Kor. 4,5; Rom. 15,25; 16,1; Kol. 1,7.25). Wedijveren mag. Maar dan uitsluitend als ijver om de beste dienst voor de gemeente.
Bij Jesaja 29:18-24 en Marcus 10:32-45