‘Tweepoligheid’ als instrument voor geloofsverdieping en -groei
Dr. S. Stoppels is docent praktische theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en beleidsmedewerker binnen de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk. Hij is tevens lid van de redactie van Ouderlingenblad
In mijn studietijd woonde ik in een huis met een aantal vrienden. We hadden allemaal een kerkelijke achtergrond, maar gingen daarmee wel heel verschillende wegen. Vaak hadden we lange gesprekken over geloof en ongeloof en over de zin van het leven. Soms gingen we ook samen naar de kerk. Meer dan eens werden we getroffen door de verbinding tussen onze gesprekken en de preek die we hoorden. ‘Alsof de dominee erbij geweest is’, dachten we dan.
Deze herinnering schoot me te binnen bij het nadenken over dit artikel. Ik wil pleiten voor tweepoligheid in onze betrokkenheid op de wereld van geloven en kerk-zijn. Daarmee bedoel ik dat we tenminste op twee plekken ‘meedoen’ als het gaat om geloofsbeleving. Want dat vergroot de kans dat we geraakt worden door het evangelie en er beweging op gang komt. Ons kerkbezoek na onze lange – vaak nachtelijke – gesprekken was als het ware al op scherp komen te staan door die onderlinge gesprekken. We zaten bij wijze van spreken al met bagage in de kerkdienst. Dat geeft dynamiek, want de ene pool kleurt de andere.
Inhoudelijke verbindingen
Het gaat hier om een heel algemeen principe. Nederlanders die elkaar in eigen land nooit zouden aanspreken, doen dat in het buitenland wel, want opeens is er tweepoligheid: ze zijn Nederlander én ze zijn in het buitenland. Een simpel voorbeeld uit de kerkelijke praktijk is de bijbelkring waarin de tekst voor de komende zondag centraal staat. De deelnemers aan die kring zitten op die zondag anders in de kerk dan de overige kerkgangers. Ze weten wat er komen gaat, ze hebben er immers al over gesproken. Als de bijbelkring bovendien geleid wordt door de eigen voorganger, is er ook nog eens de kans dat het gesprek over de tekst op de een of andere manier terugkomt in de preek. Ook de voorganger is met die tweepoligheid gediend, hij of zij heeft immers al stemmen uit de eigen geloofsgemeenschap gehoord.
Bij ‘tweepoligheid’ kun je denken aan twee activiteiten die met elkaar verbonden zijn, maar het is eigenlijk veel breder. Onze nachtelijke gesprekken bijvoorbeeld waren helemaal geen ‘activiteit’, ze ontstonden spontaan. Waar het om gaat is de inhoudelijke verbinding tussen het ene moment en het andere. Als je in je familie ruzie hebt over een erfenis en de preek gaat over de man die bij Jezus komt klagen over zijn broer die de erfenis niet wil delen (Lukas 12:13-15), dan is er die verbinding -ook als je daar helemaal niet op zit te wachten! En als je thuis je huispaaskaars ontsteekt op bijzondere momenten, dan brandt de paaskaars in de kerk ook ‘anders’ dan wanneer je dat thuis niet zou doen. Mijn echtgenote en ik geven catechisatie en onlangs hadden we een avond met de ouders van de catechisanten. Daarin deden we ongeveer hetzelfde als op een gewone catechese-avond en dat gaf een goede verbinding met de ouders. Voor hen kwam de catechese waar ze hun kind naar toe stuurden opeens veel dichterbij. Het zijn allemaal voorbeelden van tweepoligheid. Het zoeken daarnaar blijft telkens een grote uitdaging: hoe kunnen we bruggen slaan?
Twee vormen van verbinding
Deze vraag kunnen we betrekken op twee vormen van verbinding. Allereerst tussen ons kerkelijk leven en ons leven daarbuiten. In hoeverre raakt wat ik in de kerk doe en beleef mijn ‘buitenkerkelijke’ bestaan? Veel mensen ervaren weinig of geen verbinding. De preek raakt bijvoorbeeld niet aan hun dagelijkse leven en het orgel komen ze nergens anders tegen dan in de kerk. In het laatste geval is er dan geen muzikaal bruggetje naar andere delen van hun leven. Denk aan jonge mensen die niets hebben met de klassieke vormen in onze kerken en de overstap maken naar een meer eigentijdse geloofsgemeenschap, omdat ze daar die verbinding wel ervaren. Zo’n overstap is natuurlijk vaak pijnlijk en teleurstellend voor gemeenten die leden zien vertrekken, maar laat het vooral een uitdaging zijn: hoe en waar verbinden wij onze gemeente met het leven van alledag? Dreigen we een reservaat te worden, een burcht zonder goede toegang?
Als ik die vraag stel, dan is dat zeker geen knieval voor de cultuur waarin we leven. We moeten de kerk niet te grabbel gooien en uitleveren aan de grillen van onze cultuur. Maar we zullen wel heel serieus naar raakvlakken moeten zoeken, naar contactpunten en natuurlijke verbindingen.
Op meerdere plekken meedoen
Ik wil in dit artikel vooral aandacht vragen voor een tweede vorm van verbinding, namelijk die tussen twee of meer plekken binnen de kerk waar we meedoen. Er zijn kerkelijke gemeenten die van hun leden verwachten dat ze niet alleen regelmatig de zondagse diensten bijwonen, maar in principe daarnaast ook meedoen in een doordeweekse groep of activiteit. Dat is niet om mensen dwars te zitten of op een ongezonde manier te binden, maar om ze de kans te bieden te groeien in hun geloof. Deze kerken weten van de kracht en de noodzaak van tweepoligheid. In onze kerken is zo’n ‘eis’ al heel gauw een brug te ver. We zijn huiverig voor dwang en betutteling. Dat gevaar ligt ook zeker op de loer, maar er zijn dus wel heel goede geloofsinhoudelijke en ook sociale redenen voor dit soort verwachtingen. Zonder tweepoligheid is er vaak geen inhoudelijke dynamiek en geloofsgroei. Ook sociale contacten komen minder goed op gang. We zullen in onze kerken moeten zoeken naar meerdere vormen en meerdere plekken waar we worden uitgedaagd om ons geloof te beleven en te verdiepen. De kerkdienst kan in haar eentje de geloofskar absoluut niet trekken, er is meer nodig. Vroegere vormen van tweepoligheid zijn vaak verdwenen. Denk bijvoorbeeld aan de huisliturgie rond de maaltijd (bijbellezen en bidden) en het aanleren van christelijke liederen op school. Dat verleden is op de meeste plekken echt geschiedenis, maar de uitdaging om verbinding te scheppen blijft. We zullen ons daarbij echter niet moeten vertillen. Allerlei gemeenten zijn zwak geworden en hebben nauwelijks nog de energie om binnen de eigen kring te werken aan tweepoligheid. In zo’n situatie kan mijn pleidooi demotiverend werken. ‘We hebben al zoveel op ons bordje liggen en we zijn maar met zo weinig.’ Maar gelukkig hoeven we als gemeente ook niet alles zelf te organiseren. Daarover nu wat meer.
Denk niet alleen maar plaatselijk…
Tijdens gemeenteavonden en andere kerkelijke bijeenkomsten rond Oefenruimte (2013), mijn boek over leerling zijn en discipelschapsontwikkeling, doe ik telkens een klein onderzoekje. Ik vraag de aanwezigen waar en hoe ze geleerd hebben op de weg van geloven. Daarbij vraag ik onder andere naar gemeenschappen, groepen, evenementen of bewegingen die daarbij van belang zijn (geweest). We kunnen dan denken aan kleine groepen binnen de eigen gemeente (bijbelkringen, gespreksgroepen, gebedsgroepen, de kerkenraad etc.), maar ook aan groepen en bewegingen buiten de eigen lokale gemeente. Tweepoligheid blijkt heel veel voor te komen, ook als het gaat om gemeenschappen, groepen en bewegingen buiten de eigen plaatselijke gemeente. Veel mensen geven aan dat impulsen van buiten de eigen lokale kerk belangrijk zijn (geweest) voor hun geloofsontwikkeling. De organisatie die tot nu het meest is genoemd, is Youth for Christ. Daarnaast kunnen we ook denken aan diaconale werkvakanties, kloosterweekenden, de Opwekkingsconferenties, Taizé, zomerconferenties van New Wine en de conventies van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland. Gelovigen blijken hun heil dus ook buiten de lokale kerk te zoeken.
Bevruchting over en weer
Dat is een boeiend en ook belangrijk gegeven. We zien hier volop ‘tweepoligheid’. Het kan wel eens knetteren tussen beide polen, maar vaak is er een positieve verbinding. Ik zou op deze plek de stelling wel aandurven dat er binnen onze kerken veel mensen zijn die voor de kerk gered zijn door de impulsen die ze voor hun geloof buiten de lokale gemeente ontvingen. In ieder geval geldt dat voor mezelf en ik heb ontdekt dat er velen zijn voor wie dat ook zo is. Als die stelling dus klopt, dan is het wijs dat lokale kerken hun leden stimuleren ook elders te zoeken naar geloofsverdieping. Dat geldt misschien wel in het bijzonder voor gemeenten die beperkt zijn in hun vermogen om een veelzijdig vormingsen toerustingsprogramma te bieden. Het geldt ook voor jongerenwerk. In onze gemeente bereiden momenteel zo’n 20 jongeren zich voor op een diaconale vakantie richting Sierra Leone. Het bindt hen ook meer aan de eigen plaatselijke gemeente, omdat ze de reis ondernemen juist vanuit en in verbondenheid met deze gemeente. Ze zijn bijvoorbeeld actief om ook binnen de gemeente het benodigde geld binnen te krijgen. Soms moet je dus de binding aan een plaatselijke kerk versterken door leden juist in verbinding te brengen met andere vormen en plekken van geloofsgemeenschap. Van belang is dan natuurlijk wel dat je je als lokale gemeente laat raken door wat gemeenteleden elders ervaren en opdoen. Je zult als gemeente actief open moeten willen staan voor wat gemeenteleden ‘van buitenaf’ meebrengen en inbrengen. Dat gaat natuurlijk gemakkelijker als er een inhoudelijke klik is tussen beide ‘polen’, maar hoe dan ook is het een uitdaging om te zien hoe we vruchtbaar kunnen verbinden.
Lichaam van Christus
Tot slot. Als we denken aan ‘het lichaam van Christus’ dan denken we vaak in eerste instantie aan de lokale kerk met allerlei verschillende leden die samen het ene lichaam vormen. Het is een mooi beeld voor de plaatselijke gemeente, maar op deze plek zou ik het beeld wat willen optillen en toepassen op het niveau van geloofsgemeenschappen. Ook zij vormen samen het ene lichaam van Christus. Denk aan lokale kerken, pioniersplekken, kloosterweekends, conferenties, retraites etc. Een veelheid aan plekken die onderling allemaal verbonden zijn door en in Jezus Christus. De kerk is gelukkig groter dan onze plaatselijke gemeente….