Menu

Basis

Visioen van de vervulde wereld

1e zondag van Advent (Jesaja 63:19b-64:8, Psalmen 85 en Marcus 13:24-37)

Ik begin graag met de laatste woorden van de psalm (85:14), die volgens mij het beste zo te vertalen zijn: ‘Gerechtigheid gaat voor Hem uit, Hij maakt [haar] tot een weg [voor] zijn voetstappen.’ De laatste drie woorden (Hebr.: wejasem ledèrèkh pe‘amaw) worden in elke vertaling weer anders weergegeven. Maar de portée van het slotvers moet wel zijn dat tsèdèq (= geleefde gerechtigheid) de ruimte is die we maken voor de komst van de Eeuwige, de manier waarop we Hem verwelkomen. Dat is een prachtig motto voor de eerste zondag van Advent.

De verzen 10-12 van de psalm schetsen het visioen van de vervulde wereld, als Gods heerlijkheid woning maakt in ons land: trouw en waarheid omhelzen elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar (11) ‒ een reünie van goede krachten, alle heilzame energie vloeit samen. Hemel en aarde vinden elkaar, waarheid van beneden en gerechtigheid van boven (12).

De vier grondwoorden

De psalm als geheel loopt grotendeels parallel aan de Jesajalezing: er is in beide teksten sprake van schuldbesef en groot verlangen. De toestand van ontreddering van waaruit de teksten opklinken, wordt ervaren als ons verdiende loon, maar dat leidt niet tot fatalisme, tot depressie of zelfdestructie. Verlangen en schuldgevoel lijken elkaar in balans te houden, en er is vertrouwen dat het goed kan komen. De toorn waaronder de mensen gebukt gaan is eerder een wezenstrek van de situatie dan van God, zodat de deuren van een verandering ten goede wijd openstaan. Als de energieën van chèsèd en ’èmèt, tsèdèq en sjalom weer mogen stromen in het mensenleven, zal de verbroken verbinding tussen hemel en aarde hersteld zijn. Je zou zomaar vier Adventszondagen kunnen invullen met die vier grondwoorden. Je kunt ze dan persoonlijk, maatschappelijk en kosmisch uitwerken als aspecten van de levende verbondenheid van alles in God. Waar ze ontbreken, blokkeert de stroom en breekt het leven stuk.

‘U bent toch onze Vader?’

In Jesaja 64 wordt de balans tussen schuldbesef en verlangen op nog een andere manier uitgewerkt: de beeldspraak van de verhouding tussen God en de mensen wordt naar het einde van de perikoop relationeel steeds intiemer. Aan het begin kun je nog denken aan een koning en onderdanen, of zelfs aan een verre vreemde vorst en een onderworpen en gestraft volk. Je zou zomaar naar een juridische of economische beeldspraak toe kunnen, zoals we die in het westerse christendom vaak hebben gehanteerd, over de grootte van de schuld en wat er nodig is om die te delgen. Maar in plaats daarvan buigt het naar het innig-relationele: U bent toch onze Vader, wij zijn toch uw kinderen (64:7)? Dan is herstel van de goede verhoudingen niet in de eerste plaats een onverdiende gunst, maar thuiskomst, hervinding, in elkaars armen vallen. Ook Gods wereld is gebroken zolang de verhoudingen verstoord blijven.

De zomer is nabij

Ik zou graag het besef van Psalmen 85:14 meenemen in de lezing van Marcus 13. Geleefde gerechtigheid is de weg waarlangs de Eeuwige de wereld binnentreedt. ‘Wees waakzaam’ betekent dan niet dat je jezelf sidderend wakker moet houden, zoals ik als jongere menige nacht slecht heb geslapen uit vrees voor de komst van Gods grote dag. De apocalyptische taal van Marcus 13 heeft bij mij altijd op de angst gespeeld en niet op de liefde, maar van angstige waakzaamheid wordt de wereld geen betere plek en bloeit het hart ook niet open naar God. Daarom word ik vandaag warmer van de oudtestamentische teksten dan van het evangelie, tenzij ik in het evangelie dat oudtestamentische visioen mag inlezen. Het beeld in Marcus 13:28 is een hint in die richting: wat we verwachten is niet de ondergang en het oordeel, maar de zomer, de groei en de bloei. En de enige manier om je daarop voor te bereiden, is ruimte te maken, in jezelf en om je heen, voor het vrije spel van chèsèd en ’èmèt, tsèdèq en sjalom.

Verlangen naar de Heer

Langs die lijnen zou ik graag doorfantaseren op dat beeld in de verzen 33-37. De dienaren die op het huis passen, moeten wakker blijven, zegt Jezus. De Heer moet ze niet slapend aantreffen, op welke tijd Hij ook thuiskomt. Maar hoe wil Hij hen dan aantreffen: bleek, met wallen onder de ogen van het waken, foeterend op elkaar en nagelbijtend van de zenuwen? Of glimmend van de voorpret, in de weer met de slingers en de champagne, met oog voor elkaar en voor de finishing touch? Mijn eindtijdverwachting leek ooit meer op het eerste, en de nasmaak daarvan komt altijd weer terug als ik Marcus 13 lees. Alleen beoefening kan daar iets tegen doen, en daar is Advent dan oefentijd voor: de gemeente en de ziel laten vollopen van trouw en waarheid, recht en vrede, en liederen van verlangen zingen.

Heersers van alle tijden lieten hun wegen banen of hun spoorlijnen aanleggen door dwangarbeiders, onderworpenen, gestraften. De Eeuwige komt liever binnen via de tsèdèq van zijn mensen. Dat is geen afgedwongen gehoorzaamheid, maar warm gevoel voor verhoudingen. Het doet meer denken aan een feestcomité dan aan een strafkamp. Daarom blijft voor mij Psalmen 85:14 het motto voor deze zondag.

Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken