Voormoeders van de Christus: Tamar
Bij Matteüs 1 en Genesis 38
Volgens de auteur van het Matteüsevangelie is vanuit de geschiedenis van God met zijn volk te begrijpen wie Jezus is. De ‘genesis’ van Jezus verhaalt men, net als die van de schepping in Genesis, in twee fasen. Matteüs 1,1 duidt Jezus Christus als zoon van David en Abraham. Een geslachtslijst roept hierna op wat dit inhoudt. Vervolgens herneemt Matteüs (1,18), aansluitend bij de vermelding van Jozef (en Maria) in de geslachtslijst, de ‘wording’ van Jezus Christus in een concreet verhaal. Een nieuwe schepping, suggereert de auteur zo, in de lijn van Gods geschiedenis met zijn volk.
De Messias is niet vanzelfsprekend
Het Matteüsevangelie presenteert Jezus expliciet als de aangezegde Messias, de gezalfde van God (1,1.18). Tegelijkertijd brengt de geslachtslijst in herinnering, dat deze Messias geen vanzelfsprekendheid is. Niet uit eigen kracht, vanuit mannelijke potentie van generatie op generatie, gaat het verhaal van God met mensen en van mensen met God telkens opnieuw door. In Jezus’ stamboom staan onvruchtbare aartsmoeders en vrouwen aan wie onrecht werd gedaan. Daardoor kan de geboorte van de Christus niet opgevat worden als het automatische resultaat na verloop van zoveel generaties.
Hetzelfde geldt voor het verhaal dat volgt. Het is via Jozef dat Jezus beschouwd kan worden als zoon van Abraham en David. Maar wat als deze zijn vrouw nog voor Jezus’ geboorte wegstuurt? Zelfs een rechtvaardige als Jozef (1,19) kiest er niet uit zichzelf voor om moeder en kind te steunen, maar volgt hierbij Gods opdracht. Van een man die overweegt zijn verloofde te verstoten, evolueert Jozef tot een man die zijn vrouw bij zich neemt en haar zoon, die niet de zijne is, de uitdagende naam ‘God bevrijdt’ meegeeft. Dit maakt het mee mogelijk dat God bevrijdend handelt voor mensen, aansluitend bij ervaren bevrijding van generatie op generatie, opnieuw een samenspel van goddelijk en menselijk handelen.
Vrouwen die niet gangbare paden gaan
De generatielijst van Matteüs 1 is patrilineair: van vader op zoon. Deze gebruikelijke literaire voorstelling suggereert dat de toekomst van God met zijn volk waargemaakt wordt vanuit de mannelijke potentie en heeft als effect dat talrijke vrouwen weggeschreven zijn uit de heilsgeschiedenis. Hier gaan ook bijbelteksten tegenin. Verhalen over ‘onvruchtbare’ en bedreigde aartsmoeders geven aan dat de belofte van volk, land en zegen niet automatisch samengaat met potentie. Zo biedt de zegen over Boaz en Ruth een actievere rol aan vrouwen: Ruth mag worden als die andere vrouwen ‘die aan het volk hebben gebouwd’. Maar ook de weggeschreven, in een lijst onzichtbaar of naamloos gebleven vrouwen hebben meegebouwd aan Gods volk. In Matteüs 1 zijn vrouwen onzichtbaar gemaakt, al kende de auteur sommige, zoals Batseba, Sara en Rebekka, beslist bij name. Een strikt genealogische stamboom opstellen was blijkbaar niet de bedoeling, wel wilde men Jezus voorstellen als zoon van David en zoon van Abraham. Daarbij worden sommige beelden opgeroepen en verdwijnen andere op de achtergrond. Waarom worden juist Tamar, Rachab en Ruth wel genoemd? Waarom wordt verwezen naar Batseba als ‘de vrouw van Uria’, en naar Maria als de vrouw van haar man, bij wie de Christus verwekt werd?
Het volstaat hier om aan te geven dat deze vrouwen zowel kwetsbaar als krachtig zijn. Met een open blik durven zij ook buiten de gangbare paden te treden, trouwer aan de geest dan aan de letter van de wet. Zo vormen zij een schakel in de geschiedenis van Gods volk en zetten mensen op de weg naar een bevrijdende toekomst. In deze bijdrage wordt ingegaan op de rol van Tamar daarbij.
Tamar, rechtvaardiger dan Juda
Tamar komt in het verhaal van Gods volk terecht als de uitverkoren echtgenote voor Juda’s oudste zoon (Gen. 38,6). Deze is echter slecht in de ogen van JHWH. Na zijn dood geeft Juda zijn tweede zoon de opdracht om met haar te trouwen en een nakomeling voor zijn broer te verwekken. Onan is echter ontrouw aan de opdracht van zijn vader. Wat hij doet, is slecht in de ogen van JHWH, en daarom sterft ook Onan. Volgens de tekst deed God beide mannen sterven, waardoor Tamar onschuldig wordt verklaard aan hun dood. Maar in Juda’s ogen wordt zij van uitverkoren echtgenote tot oorzaak van hun dood. Formeel belijdt hij haar recht op een zwagerhuwelijk, wat haar sociale zekerheid zou geven. Onder het mom van de jonge leeftijd van de jongste broer stuurt hij haar echter weg, omdat hij bang is dat zij ook Sela het leven zou kosten. Tamar woont als weduwe in haar vaders huis, maar tegelijkertijd blijft ze onder het gezag van haar schoonvader vallen (die haar zelfs ter dood kan laten brengen als ze zwanger blijkt te zijn), zonder dat ze het zwagerhuwelijk kan afdwingen. Ze neemt hierop het recht in eigen handen. Onherkenbaar gesluierd gaat ze in op de avances van Juda, die intussen weduwnaar geworden is. Zorgvuldig bewaart ze zijn staf en zegel die het vaderschap over haar kinderen kunnen bewijzen. Tegenover het misdrijf van ontrouw aan haar man plaatst ze het misdrijf van een schoonvader tegenover zijn (schoondochter en) zoon. Hiermee geconfronteerd erkent Juda dat zij rechtvaardiger is dan hij. Tamar heeft een kind (twee zelfs) verworven binnen de geslachtslijn van haar man, wat aan de geest van de wet van het zwagerhuwelijk beantwoordt. Juda daarentegen heeft strikt genomen overspel gepleegd: hij heeft seksuele betrekkingen gehad met de vrouw van een ander, van zijn eigen zoon nog wel, terwijl het zijn plicht was om haar aan zijn jongste zoon te geven.
Met Tamar is de voorgeschiedenis van de ervaren bevrijding in Jezus een traditie waarin vrouwen opkomen voor hun recht, en waarin zowel het begane onrecht als het verzet ertegen erkend wordt.