Menu

Basis

Vraag opdat je met vreugde vervuld wordt

6e zondag van Pasen (Psalmen 34:12-23, 1 Petrus 3:8-18 en Johannes 16:16-24)

In mijn dissertatie over de catechetische aspecten van het Johannesevangelie [1] wijs ik op een vreemde dubbelheid in dat Evangelie. Aan de ene kant is er duidelijk een mystieke onderstroom in de vertelling en klinkt de tweede taal van het verhaal of de taal van het Eerste Testament mee. Aan de andere kant zijn er opvallend veel passages waar de spelers in het verhaal weigeren de overdrachtelijke betekenis van de uitspraken van Jezus te horen en Hem vragen naar de betekenis daarvan.

In mijn onderzoek ben ik minstens twaalf van deze vragen en opmerkingen tegengekomen. De bekendste zijn de vraag van Nikodemus: ‘Wat is dat, opnieuw geboren worden? Je kunt toch niet terug in de buik van je moeder?’ (Johannes 3:4), en de vraag van de farizeeën en schriftgeleerden: ‘Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven?’ als Jezus heeft gezegd dat Hij het levende brood is (6:52).

Vragen van toehoorders en leerlingen

Het lijkt of de schrijver deze vragen bij zijn hoorders veronderstelt en ze op didactische wijze vervlecht in het verhaal van het Evangelie. De vragen van de toehoorders blijven vaak als vraag in de lucht hangen, maar de vragen van de leerlingen worden altijd beantwoord. Op veel plaatsen in het Evangelie zijn zo als het ware de vragen van de catechumenen terug te horen. Dat is ook het geval in het gedeelte van de afscheidsrede van Jezus dat vandaag aan de orde is. In Johannes 16:16-20 begrijpen de leerlingen niet dat Jezus zegt: ‘Nog een korte tijd en je zult Mij niet meer zien, en nogmaals een korte tijd en je zult Mij zien.’ In Johannes’ manier van vertellen valt op dat deze opmerking van Jezus kennelijk zo belangrijk is, dat de verteller deze uitspraak wel vier keer noemt in vier verzen. Als eerste de uitspraak van Jezus zelf, dan tweemaal die van de leerlingen die het niet begrijpen, en tot slot de vraag van Jezus of ze de uitspraak: ‘Nog een korte tijd en je zult Mij niet meer zien, en nogmaals een korte tijd en je zult Mij zien’ niet begrijpen. Ook hier wordt het antwoord door Jezus uitgelegd en wordt eraan toegevoegd: ‘Dit heb Ik in beelden tot jullie gesproken, er komt een tijd dat Ik niet meer in beelden tot jullie zal spreken, maar je vrijuit over de Vader spreken zal’ (16:25). Hierop spreken de leerlingen uit dat ze het nu begrijpen en geloven (16:29-30).

Spelen met ‘zien’

‘Zien’ blijkt een sleutelwoord in dit Evangelie. Dat ‘zien’ is niet altijd ‘zien wat voor ogen is’, want de woorden ‘verblijden’ en ‘zoeken’ wijzen ook op een diepere laag en een andere dimensie in het Johannesevangelie, die slechts voor ingewijden te zien is. De schrijver van het Vierde Evangelie ‘speelt’ met deze verschillende betekenissen van ‘zien’. Dat wordt duidelijk in hoofdstuk 16: ‘Nog een korte tijd en gij ziet (Gr.: theooreoo =
aanschouwen) Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien’ (Gr.: horaoo = (in)zien; 16:16 – NBG ’51). Wat de schrijver bedoelt met dit overschakelen van het ‘aanschouwen’ naar het gewone gebruik van ‘zien’ kunnen we slechts vermoeden; wel is duidelijk dat er een onderscheid is. Eenzelfde spel met ‘zien’ vinden we in hoofdstuk 9. Daar gebruikt de evangelist het Griekse werkwoord blepoo dat ook ‘zien’ betekent, maar dan meer letterlijk, als het tegenovergestelde van ‘blind zijn’. Het komt vijftien keer voor bij Johannes, waarvan negen keer in hoofdstuk 9.

Catechetisch curriculum

Dat het Johannesvangelie een leerweg zou zijn voor hen die bij de gemeente willen gaan horen en bij de gemeente willen blijven, lijkt te kloppen met de catechetische praktijk die Paul Oskamp beschrijft in zijn proefschrift[2]. Na de doop in de Paasnacht en de viering van de maaltijd werden er nog enkele lessen gegeven om aan de nieuwe leden het mysterie van wat ze nu gevierd hadden, uit te leggen. De hoofdstukken 16 en 17 van het Johannesevangelie behoorden tot het curriculum voor deze mystagogische catechese.

Het beeld van de geboorte

Nog een catechetisch instrument van Johannes is het gebruik van beelden. We kennen dat natuurlijk allemaal van de ‘Ik ben’-woorden, maar ook het beeld van de graankorrel in Johannes 12:24, en hier in 16:21 het beeld van de geboorte, zijn beelden uit het alledaagse leven waarmee Johannes zijn leerlingen als een Comenius avant la lettre een plaatje geeft bij wat hij hun wil leren. Jezus’ leven is één grote barensnood, één grote geboorte. De hele lijdensgeschiedenis moet je meegemaakt hebben om te zien en te begrijpen: ‘Ik ga heen naar de Vader’ (16:5.10.17.28). Hier liggen ook de dwarsverbanden met de lezing uit 1 Petrus 3, waar het gaat over het lijden van Jezus en waarin Psalmen 34 wordt aangehaald (1 Petrus 3:10-12 = Psalmen 3:13-17). Nog meer psalmen klinken mee; in Johannes 16:20 herkennen we Psalmen 126(:5-6). Het is jammer dat de evangelielezing niet verder gaat na vers 24, omdat dan duidelijk wordt wat het beeld met de leerlingen doet. Ze gaan geloven, vertrouwen.

‘Vragen’ en ‘nemen’

Vers 24 is op zich al stof voor een hele preek over bidden. Ik herinner mij een opmerking van Kornelis Heiko Miskotte dat bidden ook nemen is. In dit laatste stuk van de lezing komen de werkwoorden ‘vragen’ (Gr.: aiteoo) en ‘verzoeken’ (Gr.: erootaoo) voor. Johannes gebruikt ze door elkaar en niet strikt onderscheiden. Wat opvalt is dat dit vragen en het gezien worden door Jezus de leerlingen met vreugde vervult.

Deze exegese is opgesteld door Doddy van Leeuwen-Assink.

Voetnoten

[1] C.J. van Leeuwen-Assink, Wij zouden Jezus wel willen zien, Bergambacht 2015.
[2] P. Oskamp, Doopborgen. Profiel en profijt, Zoetermeer 1988, 32.33.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken