Menu

Basis

Waar is Israëls hart?

4e zondag van de Herfst (Ezra 1 en 3:1-6)

‘Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn,’ zegt de uitdrukking (vergelijk Matteüs 6:21). Dat geldt ook in het boek Ezra: waar de tempelschat is, daar zal ook het hart van het volk Israël zijn. Cyrus geeft namelijk het volk de opdracht terug te keren, de tempel te herbouwen en de tempelschat die al die tijd in hun ballingsoord is geweest, mee terug te nemen. Waar die schat is, daar zal het hart van Israël zijn. Niet meer in Babylonië, maar weer in Jeruzalem in Juda.

Er is het nodige geschreven over de historiciteit van het bevel van Cyrus. Hier in Ezra wordt het effect van dat bevel beschreven: er keren leden van het volk Israël terug naar Jeruzalem. ‘In Juda’ wordt er nog aan toegevoegd (1:2.3.5), om aan te geven dat het de stad is in het land dat hoort bij het volk Israël. De terugkeer concentreert zich in de eerste hoofdstukken op de tempel en de wederopbouw van de kern, het altaar (3:2-3) en de rest (3:7-4:3).

Een altaar heropgebouwd

Als het altaar weer opgebouwd is, kan de kern van de tempeldienst – namelijk het brengen van offers – weer worden uitgevoerd. Het begin is er, en de rest zal volgen. Die ‘rest’, namelijk het herbouwen van de tempel zelf, is dan wel het bevel van Cyrus (1:2), maar wordt niet meteen uitgevoerd vanwege hun vrees voor de andere bewoners van het land (3:3). De bewoners van het land zijn de 95% van het volk Israël die zo’n 60-70 jaar eerder niet in ballingschap zijn gevoerd. Hun leven is doorgegaan, waar het leven van de overige 5% in Babel een heel andere loop heeft gehad in de ballingschap daar. De terugkeerders ervaren dat ze niet zomaar hun gang weer kunnen gaan in Juda, ze ervaren (Hebr.:) ’eemah, ‘vrees’, voor hun volksgenoten van weleer (3:3). Daarom wordt pas later de tempel echt herbouwd.

De Heer stuurt

Hoewel Cyrus het decreet voor de terugkeer uitvaardigt, is hij slechts een pion in het geheel. De daadwerkelijke aanstichter van de terugkeer van het volk is God zelf: (Hebr.:) hee‘ir jhwh ’et-roeach korèsj, ‘bewoog de Heer de geest/het hart van Cyrus’ (1:1). Net als bij de uittocht uit Egypte is het dus de Heer zelf die met het hart van de machthebber aan de slag gaat, teneinde een verplaatsing van zijn volk naar het land van Juda mogelijk te maken (vergelijk bijvoorbeeld Exodus 9:12; 11:1). Er zijn natuurlijk meer parallellen met de exodus. Ook de
edelmetalen die aangeleverd worden, komen zowel in de uittocht uit Egypte als in de uittocht uit Babel voor. In Exodus 11:2 worden ze gevraagd aan de ree‘eehoe/re‘oetahh, ‘buren’. Ezra 1:4 spreekt van ’ansjee meqomo, ‘mensen van de plaats’ (NBV: ‘medeburgers’), maar in 1:6 worden zij ook sebhibhoteehem, ‘rondom-hen-woners’ (NBV: ‘buren’) genoemd. Het is zeer waarschijnlijk dat het hier niet om Babyloniërs gaat, maar om Judeeërs in Babel die niet mee teruggaan naar Jeruzalem. Niet deze mensen, maar wel hun kapitaal zal helpen om het hart van de gemeenschap weer in Juda te vestigen.

Terug in Jeruzalem

De schrijver van het boek Ezra was waarschijnlijk secretaris godsdienstzaken aan het hof van Cyrus en een aäronitische priester en gezaghebbend Tora-geleerde. Het boek dat zijn naam draagt, laat hem zien als een voorvechter van de joodse identiteit (bijvoorbeeld Ezra 9-10). Het hart van de gemeenschap van het volk Israël hoort te liggen in Jeruzalem in Juda, in het bijzonder in de tempel. En niet in de ballingschap. Ezra’s omschrijving van de achterblijvers in 1:4.6 is dus niet zo positief. En de lijst met mensen die terugkeren in Ezra 2 is juist redelijk nauwkeurig (zie ook Nehemia 7-8:1). Deze kan bedoeld zijn geweest om druk uit te oefenen op de toenmalige bevolking in Juda, om aan te tonen dat deze terugkeerders recht hebben op het land Juda. De terugkeerders zijn voor Ezra de ware gemeenschap, het volk Israël, en alles draait om hen. Deze gemeenschap van dit volk wordt uiteindelijk vooral gebouwd rond de liturgie. Het altaar vormt het nieuwe hart van deze gemeenschap. Een nieuw begin in de geschiedenis van Israël, die opnieuw op oude plaatsen weer doorgaat.

Loofhuttenfeest

De altaarbouwers worden met name genoemd (3:2) om aan te geven dat ze geworteld zijn in het volk Israël. Het zijn priesters, oftewel bewaarders van de cultus. De altaren worden herbouwd in de zevende maand (3:1). Dat is de eerste maand van het nieuwe jaar, en de maand van de feesten. Het eerste feest dat gevierd wordt is het Loofhuttenfeest, het feest van het geïmproviseerde bestaan, van zekerheid onderweg op een weg vol verleden en vragen over de toekomst. Het is ook het feest van de tabernakeltjes, de kleine woonplaatsen van de Eeuwige. Dit feest wordt gevierd nu het kleine begin van de grote tabernakel, de tempel, er weer is doordat het altaar van die tempel herbouwd is. Opnieuw worden met dit woestijnfeest de exodus (Leviticus 23:33-43) en de terugkeer uit de ballingschap aan elkaar verbonden. Maar het vieren van dit Loofhuttenfeest, juist op dit moment in het levensverhaal van het volk, geeft ook de kracht van dergelijke rituelen en tradities weer. De actuele situatie daar in Jeruzalem wordt zo geplaatst in het grote Verhaal van het volk Israël, en van God met zijn mensen.

Deze exegese is opgesteld door Marieke den Braber.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken