Waarom ik blijf
Alternatief bij 11e zondag van de zomer (Jeremia 2:4-13, 1 Johannes 2:18-28a en Johannes 6:60-71)
Voor Petrus is het duidelijk: er is voor Jezus geen alternatief. ‘Tot wie zou ik anders gaan?’ Maar deze wereld biedt wel alternatieven aan. In de eerste lezing is het de Baäl. In de tweede is het de gnostiek. In de derde lezing het jodendom. In al deze gevallen verlies je ‘iets’, namelijk de incarnatie. En daarmee ook onze deelname aan Gods eigen leven, het eeuwige leven. God en mens blijven dan welwillende vreemden voor elkaar.
‘Heeft ooit een volk zijn goden ingeruild?’
De religie van Israël is een noviteit in de wereld. Waar vind je bijvoorbeeld buiten Israël ook maar iets wat lijkt op profetie? Of zoek eens naar iets wat lijkt op een heidense psalm: de vondsten zijn alleen voor een professor bevredigend. Maar Jeremia beschrijft een ander novum: afvalligheid. De Heer zegt bitter: ‘Ze hebben Mij verlaten, achter nietige goden aan gelopen’ (2:5). ‘Mijn volk heeft Mij verlaten, de bron van levend water.’ Hun nieuwe geestelijke reservoir bestaat uit ‘gebroken bakken die geen water houden’ (2:13 – SV). Dat is nieuw, het is zonder precedent. ‘Heeft ooit een volk zijn goden ingeruild?’ (2:11).
Natuurlijk, in het pantheon is het een komen en gaan van goden. De een verzinkt in de vergetelheid, de ander maakt furore. Maar dat is een geleidelijke evolutie. Israël daarentegen is ontrouw geworden, als in een oogwenk. Het ene moment is het: Wij zullen de Heer dienen. Even later staat de ontrouw in de ogen te lezen. Zoiets kan in het heidendom niet. Zoiets kan alleen als je God een minnaar is, je enige bruidegom. De realiteit van geloofsafval verwijst op een negatieve manier naar Gods unieke liefde voor zijn volk.
‘Blijf dus in Hem’
Blijkbaar hebben sommigen de christelijke gemeenschap verlaten. ‘Ze zijn uit ons midden voortgekomen maar ze hoorden niet bij ons’ (1 Johannes 2:19 – NBV). Van de vromen zegt de psalm: ‘In hun hart zijn de gebaande wegen’ (84:6). Maar het omgekeerde bestaat ook: mensen die in hun hart verkeerde wegen gaan, al bewegen ze zich uiterlijk nog in de kerk. In hun hart hebben ze de afslag allang genomen die bij de vleesgeworden God vandaan voert. Het is de grondfout van wat later gnostiek gaat heten. Verderop beschrijft Johannes de essentie: hun loochening dat Jezus ‘in het vlees gekomen is’ (1 Johannes 4:2-3). God en materie zijn dan gescheiden of zelfs vijandige werkelijkheden. Sacramenten zijn dan verwaarloosbaar, want ondenkbaar.
Tegenover deze keuze tegen de Gezalfde (Christus) staat de zalving waarover Johannes spreekt. Je kunt daarbij denken aan de zalving bij het doopsel en vormsel. En aan de geestelijke realiteit die daarmee correspondeert. Hier valt de nadruk op de intuïtie tot waarheid die deze zalving ten gevolge heeft. Noem het het sensus fidelium, het Fingerspitzengefühl der getrouwen. Ook zonder cursus theologie voelen ze of het ‘klopt’ of niet. Deze gelovigen voelen aan of Jezus voor de predikant de reddende God-in-het-vlees is of een talking head.
Een ander trefwoord is het werkwoord ‘blijven’. Bij de kerk blijven doe je om bij Christus te blijven. Waarom zou je? Het geloof geeft talloze antwoorden, omdat het in Christus alles vindt. Johannes noemt de kern: ‘Dit is wat Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven’ (2:25). Ook Petrus noemt dat in het Evangelie: eeuwig leven (Johannes 6:68). Hoe kunnen we de stralende positiviteit van deze term opnieuw gaan aanvoelen? Het is deelname aan Gods eigen wezen. Duiken, zwemmen, vliegen, buitelen in de Liefde. Het is een genieten waarbij ons aardse genieten verbleekt tot hoogstens een voorproefje. Het is een samenzijn waarbij onze mooiste ontmoetingen verbleken tot afstandelijk geklungel. Wil je werkelijk leven, dan wil je het eeuwige leven.
‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer?’
Jammer hoor, die vertaling in Johannes 6:63: ‘Het lichaam dient tot niets.’ Elders heeft de NBV ‘vlees’ goed weergegeven met frases als: ‘wat wij uit onszelf najagen’. En hier opeens een misser. Jezus wijst een verkeerde interpretatie van zijn woorden af. Je kunt zijn woord niet bevatten vanuit puur menselijke kaders, ‘vlees’. Er is goddelijke verlichting voor nodig, ‘Geest’. Het zou gnostiek zijn om het lichaam af te wijzen. Bovendien, Jezus heeft even daarvoor gezegd dat Hij zijn vlees gaf voor het leven der wereld (6:51).
De belijdenis van Petrus staat in het Johannesevangelie in het kader van geloofsafval. Jezus stelt de vraag voor het gemak zelf maar: ‘Willen jullie ook niet weggaan?’ Weggaan, omdat het nu eenmaal fijn is om met de meerderheid mee te gaan. Weggaan, omdat het bed op zondagmorgen zo lekker warm is. Of omdat de gelovigen onuitstaanbare mensen zijn. Of, en dat is de kern, omdat je aanstoot neemt aan Jezus zelf. Hem ‘eten en drinken’ is in Hem geloven. Hier gaan veel mensen onderuit die Jezus liever als rabbi dan als Heer aanvaarden. Jezus ‘kauwen en drinken’ heet het in het slot van zijn rede zelfs. Alles krijgt hier een sacramentele toespitsing. Ook hier gaan velen onderuit omdat ze Jezus liever ontmoeten buiten zijn sacrament om. Of het sacrament hooguit een illustratieve rol toekennen.
Zo komen de zaken wel op scherp te staan. Misschien is dat wel het positieve aan geloofsafval. Je kunt niet meer gemoedelijk meedeinen met de rest. Je wordt tot verantwoording gedwongen. Waarom blijf ik? Als al het bijkomstige wegvalt, is het alleen de levende persoon van Jezus Christus zelf die de blijvers laat blijven. ‘Naar wie zouden we moeten gaan, Heer? U hebt woorden van eeuwig leven.’ Alleen U zoekt ons op in onze gevallen staat, om ons op Gods hoogte te brengen. Alleen in U komen God en mens met elkaar op ooghoogte. Daarom blijf ik.
Deze exegese is opgesteld door Wouter van Voorst.